Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
in de zaak met reg.nrs. AWB 07/1611 WRO en AWB 07/1652 WRO
1. [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonende te [woonplaats],
verzoekers sub 1,
allen vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vis,
2. [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonende te [woonplaats]
verzoekers sub 2,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen Stichting R.K. Onderwijs Naarden, vergunninghouder, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger].
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft verzoeken ontvangen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze verzoeken hangen samen met de beroepschriften van verzoekers gericht tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 27 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit).
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 15 mei 2007, waarna het onderzoek is gesloten.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op alle betrokken belangen dat vereist.
Bij besluit van 15 september 2005 heeft verweerder aan de gemeente Naarden een kapvergunning verleend.
Bij besluit van 6 december 2005 heeft verweerder aan Stichting R.K. Onderwijs Naarden vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) alsmede een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een schoolgebouw op een perceel aan de Verlengde Fortlaan te Naarden.
Verzoekers hebben tegen voornoemde besluiten bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ingediend door bewoners van de wijk Fortlanden ongegrond verklaard. De overige bezwaren, ingediend door bezwaarden die niet woonachtig zijn in de wijk Fortlanden, zijn niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekers sub 1 hebben verzocht een voorziening te treffen bestaande uit het schorsen van de kapvergunning en een verbod op het verder treffen van uitvoerende voorbereidingshandelingen totdat onherroepelijk op het beroep is beslist.
Verzoekers sub 2 hebben eveneens verzocht een voorziening te treffen inhoudende het schorsen van het bestreden besluit tot de uitspraak van de rechtbank in de bodemzaak.
De rechter stelt voorop dat hij geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om meteen uitspraak te doen in de hoofdzaak omdat zijns inziens voor het doen van deze uitspraak nader onderzoek noodzakelijk is. Gelet op die achtergrond zal niet worden nagegaan of ieder van de verzoekers ontvankelijk is, nu naar voorlopig oordeel van de rechter slechts de belanghebbendheid van een beperkt aantal verzoekers ter discussie staat.
De rechter is voorts van oordeel dat er verschillende onduidelijkheden bestaan ten aanzien van het bestreden besluit en de uitvoering daarvan. De rechter wijst in dat kader op het volgende.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet niet nodig is. Verzoekers hebben in beroep onder meer aangegeven dat het onderzoek door verweerder naar de natuurwaarden van het plangebied, waaronder de aanwezigheid van beschermde diersoorten, onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Een van de diersoorten die volgens verzoekers in het plangebied voorkomt is de ringslang. Verzoekers sub 1 hebben in dat kader in beroep onder meer verwezen naar een verslag van een eerste onderzoek van Ingenieursbureau Oranjewoud van 10 mei 2007, waarin is opgemerkt dat het zeer goed mogelijk is dat het bosperceel, waarin de te kappen bomen en het plangebied zich bevinden, onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de ringslang. Onderzoekers van dit bureau hebben, zo blijkt uit de rapportage, tijdens de bosschouw ook twee ringslangen waargenomen.
De rechter is vooralsnog niet overtuigd van het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat geen ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet nodig is, nu gemachtigde van verweerder ter zitting heeft erkend dat niet kan worden uitgesloten dat er wel ringslangen in het plangebied voorkomen en dat in dat kader eventueel toch een ontheffing ingevolge artikel 75 van de Flora- en Faunawet is vereist, daarbij verwijzend naar hetgeen door [persoon 1], werkzaam bij Bureau Tauw, ter zitting naar voren is gebracht.
De rechter overweegt voorts ten aanzien van de stelling van verweerder, zoals ter zitting naar voren gebracht, dat het ontbreken van een ontheffing niet in de weg staat aan het verlenen van een bouwvergunning dat, wat daar ook van zij, het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat geen ontheffing noodzakelijk is.
De rechter gaat in dit stadium van de procedure voorbij aan de stelling van gemachtigde van verweerder dat verzoekers sub 1 het verslag van Ingenieursbureau Oranjewoud van 10 mei 2007 te laat in de procedure hebben ingebracht, nu reeds in bezwaar de stelling ten aanzien van het voorkomen van de ringslang is onderbouwd door middel van onder andere foto’s en een overzicht van waarnemingen van de ringslang door omwonenden.
Verzoekers hebben er verder op gewezen dat het onderzoek van Bureau Tauw niet op de actuele verkeerssituatie is gebaseerd nu verweerder op 27 februari 2007, derhalve na de rapporten van Bureau Tauw, heeft besloten dat er voorbij de geplande school een keerlus en een “kiss and ridestrook” komt. Verzoekers menen dat de situatie thans dermate anders is komen te liggen ten opzichte van de plannen die door Bureau Tauw zijn beoordeeld dat de uit dit onderzoek getrokken conclusies ook om die reden niet meer voor juist kunnen worden gehouden. [persoon 1] van Bureau Tauw heeft ter zitting erkend dat Bureau Tauw bij het onderzoek niet van deze nieuwe situatie met keerlus en “kiss and ridestrook” is uitgegaan.
De rechter acht het anders dan verweerder, gelet op de locatie van deze nieuwe verkeersmaatregelen, te weten in de groene zone en dichterbij het Naardermeer dan de door Bureau Tauw beoordeelde verkeersmaatregelen, op voorhand niet onaannemelijk dat deze nieuwe maatregelen andere effecten hebben op het plangebied en het Naardermeer dan door Bureau Tauw zijn vastgesteld. De rechter kan dan ook niet uitsluiten dat het onderzoek waarop het bestreden besluit is gebaseerd niet voldoende zorgvuldig is geweest.
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat verweerder gelet op de toelichting bij het nieuwe bestemmingsplan niet tot het verlenen van een vrijstelling had mogen overgaan. De rechter stelt vast dat hangende bezwaar een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld en goedgekeurd. Ten tijde van het primaire besluit gold het bestemmingsplan “Zuid-West 1988”. Op 9 februari 2006 heeft de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan “Stedelijk Gebied” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 5 september 2006 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Op de gronden waarop de te kappen bomen zich bevinden en het bouwplan is geprojecteerd rust ingevolge dit thans vigerende bestemmingsplan net als in het oude bestemmingsplan de bestemming “Groenvoorziening”. In de toelichting op het nieuwe bestemmingsplan is aangegeven dat het beleid is gericht op instandhouding van de groene rand langs Fortlanden. Verweerder heeft, zo blijkt uit het bestreden besluit, bewust het voorliggende bouwplan buiten de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan gelaten om vertraging van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan te voorkomen.
De rechter merkt hierover op dat alhoewel niet in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat het verlenen van een vrijstelling en het wijzigen van een bestemmingsplan niet kunnen worden losgekoppeld de wijze waarop in het onderhavige geval te werk is gegaan, in het bijzonder gelet op de specifieke toelichting bij het nieuwe bestemmingsplan ten aanzien van de gronden waar het plangebied zich bevindt, geenszins voor de hand ligt.
De rechter weegt tenslotte mee dat de gemachtigde van verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de door Bureau Tauw geadviseerde mitigerende maatregelen vóór de bouw en niet vóór de kap dienen plaats te vinden, terwijl [persoon 1]s van Bureau Tauw ter zitting heeft aangegeven dat deze mitigerende maatregelen vóór de kap getroffen dienen te worden. De rechter is dan ook van oordeel dat er ter zitting onvoldoende duidelijkheid is ontstaan over het tijdstip waarop de mitigerende maatregelen dienen te worden getroffen opdat zij het door verweerder beweerde mitigerende effect zullen hebben.
Gelet op voornoemde onduidelijkheden ten aanzien van het bestreden besluit en de uitvoering daarvan en mede in aanmerking genomen de onomkeerbaarheid van gevolgen van de kap en de mogelijke effecten van de bouw op de omgeving ziet de rechter thans aanleiding om in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit en de primaire besluiten van 15 september 2005 en 6 december 2005 worden geschorst tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak.
De rechter zal overigens, gelet op de belangen van verweerder en vergunninghoudster, een spoedige behandeling van de beroepen van verzoekers bevorderen.
Nu het verzoek wordt toegewezen, zal het door verzoekers betaalde griffierecht aan hen dienen te worden vergoed. De rechter ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit en de primaire besluiten van 15 september 2005 en 6 december 2005, tot zes weken na de beslissing van deze rechtbank op het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep;
- gelast dat de gemeente Naarden het door verzoekers betaalde griffierecht van € 143,- aan hen dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2007 door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier,
en bekend gemaakt aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: C