vonnis
effectenlease, artikel 1:88 BW, verjaring, zorgplicht
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Rolnummer: 816352 DX EXPL 06-2713
Vonnis van: 13 juni 2007
F.no.: 582
Vonnis van de kantonrechter
1. [eiseres],
2. [eiser],
beiden wonende te Rosmalen,
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
nader te noemen respectievelijk [eiser], [eiseres] en gezamenlijk [eisers],
gemachtigde: mr. T.P.M. Kouwenaar,
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: mr. G.P. Roth.
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 12 juli 2004, met producties, inhoudende de vordering van [eisers];
- de conclusie van antwoord - met eis in reconventie - van Dexia met producties;
Bij tussenvonnis van 5 oktober 2004 is bepaald dat schriftelijk wordt voortgeprocedeerd.
- de conclusie van repliek in conventie en antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van [eisers];
Bij akte van 11 juli 2005 hebben [eisers] verzocht deze zaak zo spoedig mogelijk weer op de rol te plaatsen. Dexia heeft verweer gevoerd tegen dat verzoek. Bij rolmededeling van 30 augustus 2005 is beslist dat de zaak zou worden verwezen naar de rolzitting van 27 september 2005 voor conclusie van dupliek in conventie en repliek in (voorwaardelijke) reconventie aan de zijde van Dexia.
Daarop is ingediend:
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in (voorwaardelijke) reconventie van Dexia met producties.
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 20 december 2005 is vastgesteld dat de procedure is geschorst.
Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het gerechtshof Amsterdam hebben [eisers] een afschrift overgelegd van de opt-out verklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW, waarin zij verklaren niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat.
Vervolgens is ingediend:
- de conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie van [eisers]
Daarna is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van Dexia wordt (worden) haar rechtsvoorganger(s) daaronder mede begrepen.
1.2. Op 26 juni 1997 heeft [eiser] een effectenlease-overeenkomst ondertekend (hierna: lease-overeenkomst I) waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere. De overeenkomst draagt de naam “WinstVerdubbelaar” en is aangegaan onder nummer 73040692. De overeengekomen totale lease-som bedraagt f. 36.925,75 waarvan
f. 15.140,40 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De aankoopsom van de geleasede aandelen, aandelen ABN AMRO en KPN, bedraagt f. 21.785,35 (hierna te noemen de hoofdsom). De overeenkomst is aangegaan voor een periode van 60 maanden. Van de hoofdsom diende f. 100,00 op of omstreeks de 59e maand te worden voldaan en het restant zou worden verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
1.3. Op 12 september 1997 heeft [eiser] een effectenlease-overeenkomst ondertekend (hierna: lease-overeenkomst II) waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere. De overeenkomst draagt de naam “Feestplan” en is aangegaan onder nummer 57004847. De overeengekomen totale lease-som bedraagt f. 100.642,25 waarvan
f. 60.060,00 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De aankoopsom van de geleasde aandelen, aandelen AEGON, bedraagt f. 40.582,25 (hierna te noemen de hoofdsom).
De overeenkomst is aangegaan voor een periode van 120 maanden, met het recht van [eiser] om de overeenkomst na 36 maanden tussentijds te beëindigen waarna 50% korting wordt verleend op de resterende maandbedragen. Van de hoofdsom diende f. 100,00 op of omstreeks de 119e maand te worden voldaan en het restant zou worden verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
1.4. Op 18 oktober 2000 heeft [eiser] een effectenlease-overeenkomst ondertekend (hierna: lease-overeenkomst III) waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere. De overeenkomst draagt de naam “WinstVerDriedubbelaar” en is aangegaan onder nummer 74880519. De overeengekomen totale lease-som bedraagt
€ 23.889,42 waarvan € 4.143,24 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De aankoopsom van de geleasede aandelen, aandelen ABN AMRO, AHOLD en ING, bedraagt € 19.746,18 (hierna te noemen de hoofdsom). De overeenkomst is aangegaan voor een periode van 36 maanden. Van de hoofdsom diende f. 100,00 op of omstreeks de 35e maand te worden voldaan en het restant zou worden verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
1.5. Op 25 oktober 2000 heeft [eiser] een effectenlease-overeenkomst ondertekend (hierna: lease-overeenkomst IV) waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere. De overeenkomst draagt de naam “WinstVerDriedubbelaar” en is aangegaan onder nummer 74681160. De overeengekomen totale lease-som bedraagt
€ 23.767,92 waarvan € 4.122,00 te betalen aan rente tijdens de gehele looptijd. De aankoopsom van de geleasede aandelen, aandelen AEGON, Kon.Olie en KPN, bedraagt
€ 19.645,92 (hierna te noemen de hoofdsom). De overeenkomst is aangegaan voor een periode van 36 maanden. Van de hoofdsom diende f. 100,00 op of omstreeks de 35e maand te worden voldaan en het restant zou worden verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
1.6. Op de lease-overeenkomsten I, II, III, IV (hierna de lease-overeenkomsten) zijn de Bijzondere voorwaarden Effecten Lease van toepassing.
1.7. [eiseres] heeft geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de lease-overeenkomsten.
1.8. [eisers] waren ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten met elkaar in de echt verbonden.
1.9. Bij brief van 15 september 2003 heeft [eiseres] met een beroep op artikel 1:89 BW de nietigheid ingeroepen van de lease-overeenkomsten, althans vernietiging in rechte aangekondigd en Dexia gesommeerd binnen veertien dagen de door [eiser] betaalde termijnen terug te storten. Bij brief van 25 september 2003 heeft Dexia op deze brief gereageerd en onder meer medegedeeld dat de uitgebrachte vernietigingsverklaring niet wordt geaccepteerd.
1.10. Op 26 juni 2002 heeft Dexia een eindafrekening opgesteld met betrekking tot lease-overeenkomst I, volgens welke [eiser] nog € 1.057,49 is verschuldigd.
1.11. Bij brief van 2 december 2003 heeft Dexia [eiser] aangemaand en gesommeerd binnen acht dagen de restschuld uit hoofde van lease-overeenkomst III ad € 10.604,77 te voldoen.
1.12. Bij brief van 3 december 2003 heeft Dexia [eiser] aangemaand en gesommeerd binnen acht dagen de restschuld uit hoofde van lease-overeenkomst IV ad € 11.774,20 te voldoen.
2. Vorderingen in conventie
[eisers] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat de lease-overeenkomsten rechtsgeldig bij de onder 1.9. genoemde brief zijn vernietigd, althans de lease-overeenkomsten nietig te verklaren, althans te vernietigen wegens dwaling;
- de lease-overeenkomsten wegens wanprestatie te ontbinden;
- Dexia te veroordelen tot terugbetaling van de betaalde bedragen in totaal € 22.734,11 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf verschillende vervaldata;
- veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
3.1. Volgens [eisers] dienen de lease-overeenkomsten te worden aangemerkt als overeenkomsten van huurkoop en derhalve als koop op afbetaling in de zin van art. 7A:1576 BW.
3.2. [eisers] stellen dat de lease-overeenkomsten bij brief van 15 september 2003 zijn vernietigd wegens het ontbreken van toestemming van [eiseres] als bedoeld in artikel 1:88 BW. Voorts stellen [eisers] bij repliek dat [eiseres] pas kennis van de betekenis én het karakter van de lease-overeenkomsten kreeg nadat [eiser] door de rechtsvoorgangster van Dexia voor het eerst werd aangeschreven over de afloop van lease-overeenkomst I.
3.3. Volgens [eisers] zijn de lease-overeenkomsten in strijd met de Wet op het Consumenten Krediet en dienen de lease-overeenkomsten op grond van artikel 33 van die wet nietig te worden verklaard.
3.4. [eisers] leggen voorts aan hun vorderingen te grondslag dat [eiser] door toedoen van Dexia heeft gedwaald dan wel is misleid, althans dat Dexia tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht(en), en/of onrechtmatig heeft gehandeld, waarbij [eisers] mede verwijzen naar de persoonlijke omstandigheden van [eiser].
3.5. Daartoe stellen [eisers] - kort gezegd – dat [eiser] zich ten tijde van het sluiten van de lease-overeenkomsten niet bewust was van het feit dat hij geld leende, dat hij zijn inleg zou kunnen verliezen en aan het eind van de looptijd een schuld zou kunnen overhouden. Dexia heeft verzuimd te informeren naar zijn financiële positie, zijn beleggingservaring en de beleggingsdoelstelling en heeft verzuimd een cliëntenprofiel op te stellen. Hierdoor heeft Dexia tevens in strijd gehandeld met de artikelen 28 en 33 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR). Dexia is dan ook aansprakelijk voor de op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen en/of op grond van onrechtmatig handelen van de door [eiser] geleden schade bestaande uit de nadelige financiële gevolgen van [eiser] uit de lease-overeenkomsten.
4.1. Dexia betwist dat de lease-overeenkomsten kunnen worden aangemerkt als overeenkomsten van huurkoop, maar acht het om redenen van proces-economie niet opportuun een verwijzings-incident te openen.
4.2. Dexia stelt voorts dat [eiseres] geen beroep toekomt op de artt. 1:88 en 1:89 BW. Dexia betwist dat [eiseres] niet van de lease-overeenkomsten geweten heeft. Vlak nadat de overeenkomsten ‘Feestplan’en ‘Winstverdubbelaar’door [eiser] zijn aangegaan, heeft [eiseres] contact met de klantenservice van Dexia opgenomen. Volgens Dexia ligt het op de weg van [eiseres] om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat zij niet van de lease-overeenkomsten heeft geweten tot het moment van het ontvangen van de eindafrekeningen.
4.3. Voorts voert Dexia aan dat [eisers] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten met elkaar waren gehuwd en op hetzelfde adres woonden. Dexia stelt zich op het standpunt dat [eiseres] drie jaar voorafgaand aan 15 september 2003 van de lease-overeenkomsten geweten moet hebben. Dit betekent dat het beroep op vernietiging op grond van artt. 1:88 en 1:89 BW ten aanzien van de lease-overeenkomsten I en II door verloop van drie jaar is verjaard. Immers, [eiseres] heeft bij eerst bij brief van 15 september 2003 een beroep op de artt. 1:88 en 1:89 BW gedaan.
4.4. Voorts betwist Dexia dat de lease-overeenkomsten door dwaling tot stand zijn gekomen, dat zij tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar zorgplichten of dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld. Volgens Dexia beschikte [eiser] bij het aangaan van de lease-overeenkomsten over alle relevante informatie en had [eiser] op basis van de tekst van de lease-overeenkomsten en de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease kunnen weten wat de lease-overeenkomsten inhielden, welke verplichtingen hij aanging en welke risico’s daarbij hoorden, zodat [eiser] geen beroep op dwaling toekomt. Hetzelfde geldt voor het beroep op de NR nu Dexia [eiser] voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s en de NR niet meebrengt dat meer informatie had moeten worden ingewonnen dan zij feitelijk heeft gedaan. Bovendien meent Dexia dat artikel 28 lid 1 NR niet van toepassing is en bovendien niet verbindend is.
4.5. Voorts betwist Dexia de schade, althans betwist zij daarvoor aansprakelijk te zijn.
4.6. Tenslotte verzoekt Dexia uitdrukkelijk om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5. Vorderingen Dexia in (voorwaardelijke) reconventie
5.1. In onvoorwaardelijke reconventie vordert Dexia [eisers] te veroordelen tot betaling van € 25.976,19 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van verzuim, althans vanaf 21 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
5.2. In voorwaardelijke reconventie, namelijk voor het geval de in conventie ingestelde vordering tot vernietiging of ontbinding van de lease-overeenkomsten (geheel of gedeeltelijk) wordt toegewezen, vordert Dexia [eisers] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de geleasede effecten, en de waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop, althans van gehele of gedeeltelijke vernietiging van de lease-overeenkomsten. Dexia doet een beroep op 6:278 BW.
6. Standpunt [eisers] in (voorwaardelijke) reconventie
6.1. Onder verwijzing naar het debat in conventie voeren [eisers] naar aanleiding onvoorwaardelijk ingestelde tegenvordering van Dexia aan dat deze om de hiervoor bedoelde gronden niet toewijsbaar is.
6.2. Onder verwijzing naar het debat in conventie voeren [eisers] naar aanleiding van de voorwaardelijk ingestelde tegenvordering van Dexia aan dat geen grond bestaat voor toewijzing van de vorderingen van Dexia. Art. 6:278 BW is volgens [eisers] in dit geval niet van toepassing.
7. Beoordeling van de vorderingen in conventie en (voorwaardelijke) reconventie
7.1. De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor een gezamenlijke behandeling, tot anders wordt aangegeven. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
7.2. Naar het oordeel van de kantonrechter voldoen de lease-overeenkomsten aan de definitie van huurkoop in art. 7A:1576h BW, hebben althans dezelfde strekking. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter naar de overwegingen in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9721), welke overwegingen de kantonrechter hier overneemt en tot de hare maakt. Kort samengevat is de kantonrechter van oordeel dat huurkoop op de voet van de artikelen 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten (als de onderhavige). De afnemer (in het onderhavige geval [eiser]) heeft zich verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de aandelen aan hem/haar zijn afgeleverd. Hierbij is niet relevant of de termijnen aflossing en/of rente betreffen en evenmin welke omvang zij hebben. De kantonrechter is derhalve bevoegd om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen.
Toepasselijkheid, toestemming, verjaring en gevolgen van artikel 1:88 BW
7.3. De vraag of artikel 1:88 lid 1 onder d BW van toepassing is op effectenlease-overeenkomsten als de onderhavige is bevestigend beantwoord in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9721). De overwegingen in dat arrest worden hier overgenomen. Behoudens andere specifieke omstandigheden bestaat geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de in artikel 7A:1576 lid 5 BW bedoelde vermogensrechten zoals die van de onderhavige effecten.
7.4. Vervolgens is de vraag aan de orde of [eiseres] van de overeenkomsten moet hebben geweten en of zij (op grond daarvan) geacht moet worden al dan niet impliciet zijn toestemming te hebben gegeven. Artikel 1:88 lid 3 BW houdt in dat de echtgenoot schriftelijk toestemming moet verlenen, indien de wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende de echtgenoot derhalve schriftelijk toestemming te geven voor de overeenkomsten (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rechtsoverweging 2.12.3). Bij het ontbreken van een schriftelijke toestemming heeft de echtgenoot (lees: [eiseres]) de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rechtsoverweging 2.12.3).
7.5. Vaststaat dat [eiseres] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het aangaan van de lease-overeenkomsten door [eiser]. Door Dexia is een beroep op verjaring van het beroep op nietigheid gedaan. De verjaringstermijn voor dit beroep is op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar. De verjaringstermijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt, bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (HR 5 januari 2007, RvdW 2007,68 en LJN AY8771).
7.6. De kantonrechter overweegt dat [eiseres] niet heeft betwist dat zij eerder dan 15 september 2003 op de hoogte was van het bestaan van de lease-overeenkomsten I en II. [eiseres] heeft eerst bij brief van 15 september 2003 een beroep gedaan op de in artikel 1:89 BW bedoelde vernietigbaarheid. De lease-overeenkomsten I en II zijn méér dan drie jaar daarvóór tot stand gekomen. De bevoegdheid om op deze grond een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de lease-overeenkomsten I en II is derhalve verjaard. Het betoog van [eisers] dat de verjaringstermijn is aangevangen op het moment dat de vernietigingsmogelijkheid hen ten dienste is komen te staan, het moment waarop zij bekend werden met de juridische kwalificatie van de lease-overeenkomsten, wordt gezien de hierboven genoemde jurisprudentie niet gevolgd.
7.7. Het beroep op vernietiging van de lease-overeenkomsten III en IV slaagt. Nadat [eiser] in oktober 2000 lease-overeenkomsten III en IV is aangegaan, heeft [eiseres] binnen drie jaar, te weten bij brief van 15 september 2003, een beroep op de vernietigbaarheid van deze lease-overeenkomsten gedaan. Het beroep is derhalve niet verjaard. Overwogen wordt dat bij de op grond van artikel 1:88 BW vernietigde lease-overeenkomsten III en IV hetgeen ter zake van (uitsluitend) die lease-overeenkomsten aan Dexia is betaald, dient te worden gerestitueerd (verminderd met de eventuele door de afnemer genoten opbrengsten zoals dividenden).
7.8. Het beroep van Dexia op artikel 6:278 BW wordt in het geval van vernietiging op grond van artikel 1:88 BW afgewezen. Weliswaar draagt ook [eiser] een eigen verantwoordelijkheid voor de door hem gekozen belegging, maar dat kan er niet toe leiden dat op de restitutieplicht van Dexia naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gekort behoort te worden. Aan artikel 1:89 BW ligt de gedachte ten grondslag dat de partner, c.q. het gezin, beschermd dient te worden tegen verplichtingen als bedoeld in artikel 1:88 BW die zonder toestemming van de ene partner door de ander zijn aangegaan. Hiermee is niet te verenigen dat op de restitutieplicht van Dexia gekort zou worden op grond van omstandigheden die niet aan enige gedraging van die andere partner toegerekend kunnen worden (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721).
7.8. [eisers] voeren aan dat de lease-overeenkomsten wegens strijd met de WCK nietig verklaard dienen te worden. Naar aanleiding daarvan wordt overwogen als volgt.
7.9. Indien de overeenkomsten op de bovenbedoelde gronden zouden worden vernietigd, ontstaan daaruit voor beide partijen verplichtingen. Enerzijds zal Dexia de reeds geleverde prestaties ongedaan dienen te maken (er is dan sprake van onverschuldigde betaling). Anderzijds zal in dat geval, op grond van art. 6:278 BW, de waardedaling van de geleasede effecten voor rekening van de afnemer komen. Beide verplichtingen dienen te worden beoordeeld en (zonodig) beperkt (eventueel tot nihil) met toepassing van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW). Die maatstaven van redelijkheid en billijkheid en de daarbij in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn dezelfde als welke dienen te gelden zonder toepasselijkheid van de betreffende wet, waardoor het eindresultaat in beide gevallen hetzelfde zal zijn. Voorts dient Dexia in het onderhavige geval ook buiten hetgeen is bepaald in de WCK reeds aan een zorgplicht te voldoen waaraan hoge eisen worden gesteld. Niet valt in te zien dat er een verschil bestaat tussen laatstbedoelde algemene zorgplichten – waaraan hierna zal worden getoetst – en de zorgplichten die de hier bedoelde wet in het algemeen beoogt te waarborgen.
7.10. De slotsom is dat het beroep op de WCK in beginsel niet tot een ander oordeel kan leiden omtrent de (door elk van partijen te dragen) gevolgen van het aangaan van de betreffende overeenkomst, dan zou hebben te gelden zonder een zodanig beroep. Uit het voorgaande volgt dat er voldoende gronden bestaan om de toepasselijkheid van de WCK in het midden te laten.
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR)
7.11. Er bestaat debat over de toepasselijkheid van de NR zoals deze van kracht was ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten. In het voetspoor van het vonnis van deze rechtbank van 30 juni 2004, NJF 2004, 410 (LJN: AP4933), van de daaromtrent gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI van 5 februari 2004, NJF 2004, 446 en het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9722) is de rechtbank van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van het onderhavige product gehouden was aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. Voor zover Dexia heeft gesteld dat de NR onverbindend is treft dit geen doel, omdat de NR haar wettelijke basis vindt in art. 11 van de Wte 1995 (HR 24 november 2006, NJ 2006, 644 (LJN: AY9222)). Voorts volgen de daarin neergelegde regels ook uit de zorgplicht, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116 (LJN: ZC2536), heeft beslist “dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoren te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”
Nadere informatie
7.12. Bij de beoordeling van de gronden die [eisers] aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd, waaronder de vraag of Dexia heeft voldaan aan de op haar rustende informatieverplichting, zullen tevens de individuele omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Daaronder zijn in elk geval begrepen de persoonlijke en financiële situatie van [eiser] en de kennis en ervaring die bij [eiser] op beleggingsgebied verondersteld mogen worden op het moment dat hij de leaseovereenkomsten aanging. Ook alle andere voor het aangaan van het contract relevante omstandigheden, dienen, voor zover van belang, in de beoordeling te worden betrokken.
7.13. [eisers] en Dexia, voor zover zij over deze gegevens beschikt, worden opgedragen om bovenbedoelde gegevens te verstrekken door opgave van de op de aan dit vonnis gehechte bijlage gevraagde gegevens (eventueel door deze in te vullen op een kopie daarvan). Het betreft daarbij de gegevens zoals deze waren op het moment dat de lease-overeenkomsten tot stand kwamen.
7.14. Voorts dienen [eisers] en Dexia zoveel mogelijk schriftelijke stukken over te leggen waaruit de juistheid van de opgegeven gegevens blijkt. Indien deze reeds als productie zijn overgelegd kan worden volstaan met een verwijzing daarnaar. Indien feiten of omstandigheden onduidelijk blijven terwijl deze zouden zijn gebleken uit stukken die [eisers] en Dexia redelijkerwijs hadden kunnen overleggen kan dat in het nadeel van [eisers] dan wel Dexia werken.
7.15. Het lijkt zinvol een verschijning van partijen te gelasten, teneinde nadere inlichtingen te verkrijgen en een schikking te beproeven. Daarbij zal met name aan de orde komen de onder 7.13. bedoelde feiten en omstandigheden en de onder 7.14. bedoelde stukken.
7.16. De hiervóór bedoelde gegevens en schriftelijke stukken, eventueel aangevuld met andere ter gelegenheid van de comparitie over te leggen stukken, dienen uiterlijk 5 werkdagen voor de datum van de comparitie ter griffie te zijn ingediend - waarbij uit veiligheidsoverwegingen geen gebruik kan worden gemaakt van het hierna te noemen e-mailadres - onder gelijktijdige verzending van een afschrift daarvan aan (de gemachtigde van) de wederpartij.
7.17. Op de rolzitting over twee weken na heden zal een datum voor de comparitie worden bepaald, nadat partijen in de gelegenheid zijn geweest om tot uiterlijk twee werkdagen voor die zitting hun verhinderdata (in een periode van 2 tot 8 weken daaropvolgend) schriftelijk op te geven aan het Bureau Teamplanner-E per e-mail (TeamplannerE@rechtspraak.nl), fax (020-5412990) of per post. Partijen dienen daarbij zittingsdatum en rolnummer te vermelden.
Indien een partij niet of niet tijdig haar verhinderdata opgeeft, zal haar - behoudens in geval van calamiteiten - na vaststelling van de zittingdatum geen uitstel meer worden verleend.
7.18. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
I. bepaalt dat de zaak weer zal dienen ter rolzitting van woensdag 27 juni 2007 te 10.00 uur voor dagbepaling verschijning van partijen;
II. wijst er op dat de verhinderdata kunnen worden opgegeven zoals hiervoor vermeld;
III. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter