Parketnummer: 13/421774-05
Datum uitspraak: 13 december 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1986
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 oktober 2005 te Amsterdam, te zamen en in vereniging met anderen, toen hij, verdachte, en meer van zijn mededaders getuige waren van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten om hulp te verlenen of te verschaffen aan die [slachtoffer], terwijl daarbij voor hem, verdachte en zijn mededaders redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of anderen te duchten was, terwijl de dood van die hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat zijn cliënt vrijgesproken dient te worden, aangezien het wettig bewijs ontbreekt. De raadsman heeft gesteld dat zijn cliënt voldoende hulp heeft verleend aan het slachtoffer. Hij merkte hierbij op dat artikel 450 Wetboek van Strafrecht geen geslaagde hulpverlening vereist. Hij heeft gesteld dat het slachtoffer al aan het zakken was toen zijn cliënt op de brug stond en dat hij zichzelf niet in gevaar behoefde te brengen. Het zou derhalve niet noodzakelijk geweest zijn om zelf in het koude water te springen, daar zijn cliënt daarenboven onder invloed was van alcohol.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben niet alles gedaan wat van hen in de gegeven situatie mocht worden verlangd. Nadat het slachtoffer te water was geraakt bleven zij in de buurt van de plaats waar het slachtoffer zich in het water bevond. Zij liepen naar de andere kant van de gracht in welke richting het slachtoffer kennelijk probeerde te zwemmen. Daarbij hebben zij de drenkeling in de gaten gehouden en gezien dat hij moeite had het hoofd boven water te houden. Op een zeker ogenblik kwamen de drie tot het inzicht dat de situatie zodanig ernstig was dat het slachtoffer dreigde te verdrinken. Het drietal was toen niet ver verwijderd van de drenkeling. Verdachte [verdachte] is vervolgens op een bootje gestapt, had zijn hemd of t-shirt uitgetrokken en heeft, naar hij verklaarde, tevergeefs gepoogd de drenkeling de helpende hand te reiken. Kort daarop ziet [verdachte] vlak voor zich [slachtoffer] definitief kopje onder gaan. De temperatuur van het water (toen 15 graden) behoefde geen beletsel te zijn voor het staken van de reddingspogingen. In plaats van op dat moment verdere reddingspogingen te ondernemen, desnoods door zelf te water te gaan, is verdachte met de medeverdachten er vandoor gegaan, zelfs zonder alarm te slaan en de politie te bellen. Zelfs indien aangenomen wordt dat verdachte onvoldoende bij machte was hulp te verlenen, is verdachte wettelijk verplicht hulp te verschaffen. Verschaffen is opgenomen in de wet met het oog op het geval, waarin men zelf geen hulp kan verlenen, maar wel in staat zou zijn hulpdiensten te waarschuwen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en veroordeling van verdachte tot het betalen van € 28.660,70 (achtentwintigduizend zeshonderd en zestig euro en zeventig eurocenten) aan de benadeelde partij, alsmede het opleggen van schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de gelegen schade.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij nadien, terwijl hij zich er van bewust was dat het slachtoffer zich in een levensbedreigende situatie bevond, onvoldoende actie heeft ondernomen om het slachtoffer te redden. Verdachte heeft verklaard dat hij heel goed kan zwemmen en zelfs meegedaan heeft aan het Nederlands Kampioenschap. In het voordeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat hij - anders van zijn mededaders - wel degelijk enige poging heeft ondernomen om hulp te bieden door op het bootje te gaan staan en zijn arm naar het slachtoffer uit te reiken. Nadat het slachtoffer echter in zijn onmiddellijke nabijheid was verdwenen, heeft verdachte zich terstond uit de voeten gemaakt.
Doordat verdachte heeft nagelaten gepaste hulp te bieden of te verschaffen is het slachtoffer op jonge leeftijd overleden en is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van misdrijf is veroordeeld.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] wordt afgewezen omdat er geen rechtstreekse schade aan benadeelde partij is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 450 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
als getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaten deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kan, terwijl de dood van de hulpbehoevende volgt.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
Taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. M.D. Ruizeveld en J.M. Schouwenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.L. Kop, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2007.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te medeondertekenen.