ECLI:NL:RBAMS:2007:BJ9972
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardeonroerendezaakbepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2007, staat de waardebepaling van een onroerende zaak centraal, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz). Eiser, eigenaar van de onroerende zaak, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Y, die de waarde van de onroerende zaak had vastgesteld op € 1.290.000 per waardepeildatum 1 januari 2003. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 841.500. Eiser betwistte deze waardebepaling en voerde aan dat de huurcommissie de huur van het verhuurde gedeelte van de onroerende zaak had verlaagd, wat volgens hem niet in verhouding stond tot de lasten die op het appartement drukken. Hij verzocht om een verdere verlaging van de waarde met € 200.000.
De rechtbank oordeelde dat de Wet woz uitgaat van de verkoopwaarde van de onroerende zaak in vrije staat, waarbij de werkelijk genoten huuropbrengsten niet relevant zijn. De rechtbank stelde vast dat verweerder de waarde op een deugdelijke manier had vastgesteld, met inachtneming van vergelijkbare verkoopobjecten. De rechtbank concludeerde dat de door verweerder aangedragen referentieobjecten voldoende vergelijkbaar waren en dat de verschillen in oppervlakte en inhoud adequaat waren meegenomen in de waardebepaling.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de uitspraak van de huurcommissie buiten de omvang van het geding viel. De rechtbank benadrukte dat zij als belastingrechter uitsluitend de rechtmatigheid van de waardebeschikking kon toetsen. De uitspraak werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door rechter E. Jochem, in tegenwoordigheid van griffier J. de Jong. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Amsterdam binnen zes weken na de verzenddatum.