ECLI:NL:RBAMS:2008:BD0888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-880 WAO en AWB 08-881 WAO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht herzieningsverzoek bij WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een WAO-uitkering. Verzoeker had op 5 november 2007 een brief gestuurd naar het UWV waarin hij stelde recht te hebben op een WAO-uitkering op basis van toezeggingen van het UWV. Het UWV interpreteerde deze brief echter als een verzoek om herziening van een eerder besluit van 24 november 2004, waarin zijn aanvraag voor een WAO-uitkering was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het UWV deze brief ten onrechte als een herzieningsverzoek had opgevat. De rechter stelde vast dat verzoeker in zijn brief niet vroeg om herziening, maar om toekenning van de uitkering op basis van de gedane toezeggingen. De rechter vernietigde het bestreden besluit van het UWV en verklaarde het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk, omdat het UWV niet had moeten concluderen dat er sprake was van een herzieningsverzoek. De rechter oordeelde dat het UWV in de kosten van de procedure moest worden veroordeeld en dat het door verzoeker betaalde griffierecht moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan in het kader van een voorlopige voorziening, waarbij de rechter direct uitspraak deed in de hoofdzaak.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nrs. AWB 08/880 WAO en AWB 08/881 WAO
tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. S.C.M.W. Geuljans,
en:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. R.A. Sowka.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met een beroepschrift gericht tegen een besluit van verweerder van 11 februari 2008.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 26 maart 2008.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 24 november 2004 heeft verweerder de aanvraag om een WAO-uitkering afgewezen. Bij beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Verzoeker heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij brief van 5 november 2007 heeft verzoeker gesteld dat hij recht heeft op een WAO-uitkering en dat hij op grond van toezeggingen door verweerder erop mocht vertrouwen dat aan hem (met terugwerkende kracht) een uitkering toegezegd zou worden. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het voornoemd besluit van
24 november 2004.
Bij besluit van 8 november 2007 heeft verweerder geweigerd om terug te komen op de beslissing van 24 oktober 2004, omdat uit onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het besluit van 8 november 2007 gehandhaafd. Verweerder heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Verzoeker heeft zich in het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op het standpunt gesteld dat hij op grond van toezeggingen van verweerder recht heeft op een WAO-uitkering met terugwerkende kracht. Op grond van het vertrouwensbeginsel had verweerder deze toezegging moeten nakomen, aldus verzoeker
De rechter overweegt als volgt.
De rechter zal onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Anders dan verweerder is de rechter van oordeel dat de brief van 5 november 2007 niet kan worden gezien als een verzoek tot herziening van het besluit van 24 november 2004.
Gelet op de inhoud van de brief van 5 november 2007 vraagt verzoeker verweerder immers op grond van een gedane toezegging binnen 7 dagen aan hem een WAO-uitkering toe te kennen en om aan hem voorschotten te verlenen en niet om een herziening van een eerder besluit. Bovendien blijkt uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar dat verzoeker tijdens de hoorzitting expliciet heeft gesteld dat “hij met de brief van 5 november 2007 niet heeft beoogd te vragen of het UWV terugkomt op het besluit van 24 november 2004, maar dat het UWV, in navolging van de gedane toezegging van [manager Claim], manager Claim, overgaat tot betaling van de uitkering WAO.” Verzoeker heeft voornoemde stelling ter zitting van
26 maart 2008 bevestigd.
Uit het bovenstaande volgt dat het besluit van 8 november 2007 geen besluit is in de zin van de Awb. Immers, nu verzoeker niet heeft verzocht om een herziening kan het besluit tot weigering van de herziening niet worden beschouwd als een afwijzing van een aanvraag. Ook heeft dit besluit geen rechtsgevolgen. Op grond van de artikelen 1:3, 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht is er dan ook geen sprake van een besluit waartegen bezwaar open staat.
Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat verweerder het bezwaar van verzoeker gericht tegen het besluit van 8 november 2007 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Nu er rechtens geen andere mogelijkheid is, ziet de rechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechter verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk.
Gelet op het voorgaande wijst de rechter het verzoek af.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden begroot op € 966,00 (zijnde 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift + 1 punt voor het indienen van het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x factor 1 x € 322,00). Tevens dient verweerder het door verzoeker voor de behandeling van het verzoek en beroep betaalde griffierecht (tweemaal € 39,-) te vergoeden.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaarschrift niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op € 966,00 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan verzoeker;
- bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 78,- wordt vergoed, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan verzoeker;
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2008 door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van F. Nales, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kan - voor zover het betreft een onderdeel in de hoofdzaak (reg.nr. AWB 08/881 WAO) kan de belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B