Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
in het geding met reg.nrs AWB 08/828 GEMWT en AWB 08/829 GEMWT
[verzoekster 1], wonende te Amsterdam,
verzoekster 1,
[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
allen wonende te Amsterdam,
verzoekers 2,
hierna samen ook: verzoekers,
gezamenlijk vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Jaasma,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. K. Venendaal.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met een beroepschrift gericht tegen een besluit van verweerder van 12 februari 2008 (het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 26 maart 2008.
Bij besluit van 10 augustus 2007 heeft verweerder verzoekster 1 wegens strijd met artikel 40 van de Woningwet en het geldende bestemmingsplan Gaasperdam onder toepassing van bestuursdwang gelast om uiterlijk op 25 september 2007 vijf caravans van [adres] te verwijderen en verwijderd te houden. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 10 augustus 2007 in stand gelaten, waarbij verweerder de begunstigingstermijn heeft vastgesteld op 15 maart 2008. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
De rechter zal onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 5:24, derde lid, van de Awb, geschiedt de bekendmaking aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.
Verzoekers hebben gesteld dat verweerder de beslissing tot toepassing van bestuursdwang ten onrechte alleen heeft bekendgemaakt aan verzoekster 1 en niet aan verzoekers 2.
Met verzoekers is de rechter van oordeel dat verweerder niet kon volstaan met bekendmaking van deze beslissing aan verzoekster 1. De overige verzoekers zijn immers als overtreder aan te merken nu zij met hun caravan in de ogen van verweerder in strijd met het bestemmingsplan en zonder bouwvergunning een standplaats hebben ingenomen. Verzoekster 1 kan niet worden beschouwd als overtreder voorzover het gaat om de caravans van de overige verzoekers. Reeds hierom is het beroep van verzoekers gegrond.
Gelet op het bovenstaande zal de rechter het bestreden besluit wegens strijd met artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
De rechter ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door zelf op het bezwaarschrift van verzoekers te besluiten.
De rechter is van oordeel dat het bezwaar gegrond is. De rechter herroept het besluit van
10 augustus 2007 voor zover dat ziet op de verwijdering van de caravans van de andere verzoekers dan verzoekster 1, nu het besluit in zoverre in strijd is met artikel 5:24 van de Awb en, zoals hierna zal blijken, nu de andere verzoekers inmiddels geen standplaats meer innemen op de locatie. De rechter herroept het besluit van 10 augustus 2007 ook voor zover dat ziet op eventuele andere illegaal geplaatste bouwwerken dan caravans, aangezien onduidelijk is gebleven op welke bouwwerken verweerder doelt en het besluit op dit punt onvoldoende duidelijk is.
De rechter laat het besluit van 10 augustus 2007 in stand voor zover dat ziet op de verwijdering van de caravan van verzoekster 1 in die zin dat verzoekster uiterlijk zes weken na bekendmaking van deze uitspraak haar caravan dient te hebben verwijderd. De rechter baseert dit besluit op het volgende.
Uit de toelichting van de gemachtigde van verzoekers ter zitting is gebleken dat alleen verzoekster 1 nog met een caravan een standplaats op de locatie inneemt. Gelet hierop acht de rechter het voldoende duidelijk dat verweerder met het besluit van 10 augustus 2007 verzoekster 1 gelast haar caravan van de locatie te verwijderen en verwijderd te houden.
Niet in geschil is dat verzoekster 1 een bouwvergunning nodig heeft voor het innemen van een standplaats met haar caravan. Ook is niet in geschil dat zij niet beschikt over een bouwvergunning.
Daarmee staat vast dat verzoekster 1 in strijd handelt met artikel 40 van de Woningwet. Verweerder was dan ook bevoegd tot handhaving over te gaan.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien, (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
5 april 2006, AB 2006/207).
Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder gelet op de bijzondere omstandigheden van verzoekers had moeten afzien van handhaving. Van verzoekster 1 kan niet zonder meer worden verwacht dat zij haar eigen kinderen op straat zet. Verweerder heeft de bevoegdheden op grond van de Woningwet gebruikt om privaatrechtelijke overeenkomsten af te dwingen (detournement de pouvoir), aldus verzoekers.
De rechter is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhaving. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de caravan niet voldoet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Er is dan ook geen concreet zicht op legalisatie. De overeenkomst op grond waarvan verzoekster 1 de grond huurt waarop haar caravan staat kan niet als bijzondere omstandigheid worden beschouwd. Deze overeenkomst rechtvaardigt niet het handelen in strijd met de Woningwet. Verder is van belang, dat verweerder naar het oordeel van de rechter voldoende inspanningen heeft gedaan om verzoekster 1 tegemoet te komen nu zij de zorg heeft voor een inwonende dochter en diens dochter. Zo heeft verzoekster 1 een aanbod gekregen van verweerder om een woonwagen met uitbouw te huren. Van misbruik van de bevoegdheid tot handhaving (detournement de pouvoir) is ten slotte niet gebleken.
De rechter laat onbesproken de eventuele strijd met het bestemmingsplan, nu de strijd met artikel 40 van de Woningwet voldoende basis biedt om tot handhaving over te gaan. In het verlengde daarvan hoeft de rechter ook niet in te gaan op de ontheffing die verzoekster 1 in het verleden heeft gekregen op grond van de Woonwagenwet en het overgangsrecht in verband met deze ontheffing.
Nu er geen sprake is van bijzondere omstandigheden dient verweerder tot handhaving over te gaan. De rechter handhaaft dan ook het besluit van 10 augustus 2007 voor zover dat ziet op de verwijdering van de caravan van verzoekster 1 onder het stellen van een nieuwe begunstigingstermijn.
Nu niet is gebleken dat de gemachtigde van verzoekers heeft verzocht om vergoeding van de kosten gemaakt in de bezwaarfase komen deze niet voor vergoeding in aanmerking. Wel zal de rechter verweerder veroordelen om de kosten gemaakt in de beroepsfase te vergoeden.
Verweerder dient het door verzoeker voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 145,-) te vergoeden.
Gelet op al het voorgaande wijst de rechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
De rechter beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 10 augustus 2007 voorzover dat niet ziet op de verwijdering van de caravan van verzoekster 1 door verzoekster 1;
- handhaaft het besluit van 10 augustus 2007 voor het overige in die zin dat verzoekster 1 uiterlijk zes weken na bekendmaking van deze uitspraak haar caravan dient te hebben verwijderd van [adres];
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op € 644,00 te betalen door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam Zuid-Oost) aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht in beroep ad € 145,00 wordt vergoed, te betalen door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam Zuid-Oost) aan verzoekers;
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2008 door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van F. Nales, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kan - voor zover het betreft een onderdeel in de hoofdzaak (reg.nr. AWB 08/829 GEMWT) kan het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gevestigd te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B