ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-4868 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor beschermd rijksmonument

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, eigenaren van een beschermd rijksmonument in Blaricum, hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, waarin hen werd gelast om bouwwerkzaamheden onmiddellijk stil te leggen. Dit besluit was genomen omdat er werd gebouwd in afwijking van de verleende vergunningen. Bij het bestreden besluit werd de verzoeker gelast zijn woning niet in gebruik te nemen totdat de woning bij de gemeente was gereed gemeld en de bouwwerkzaamheden waren goedgekeurd. Aan deze last was een dwangsom van € 7.500,- per constatering per dag verbonden, met een maximum van € 90.000,-.

De rechter overwoog dat de last zijn doel mist, voor zover deze betrekking heeft op het in gebruik nemen van de woning, omdat de last niet ook het in gebruik houden van de woning betreft. Indien verzoeker zijn woning al in gebruik had genomen voor de oplegging van de last, dan zou de last zijn doel missen. Indien verzoeker na de oplegging van de last zijn woning in gebruik had genomen, zou de dwangsom reeds verbeurd zijn. In beide gevallen was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

De rechter concludeerde dat er geen acute financiële problemen waren voor verzoeker als gevolg van de invordering van de dwangsom en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten of tot vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in de zaak met reg.nr. AWB 07/4868 GEMWT
van:
[verzoekers], te Blaricum,
verzoekers,
vertegenwoordigd door mr. R.E. Wannink,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, verweerder,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. I.M. van Gompel en mr. F.R.M. van Lent.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter heeft een verzoekschrift ontvangen teneinde een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek hangt samen met een bezwaarschrift van verzoekers gericht tegen de beslissing van verweerder van 1 november 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 10 januari 2008.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Verzoekers zijn eigenaar van het gebouw [adres] te Blaricum (hierna: het pand). Dit gebouw is een beschermd rijksmonument.
Bij besluit van 29 juni 2007 heeft verweerder verzoekers gelast om bouwwerkzaamheden onmiddellijk stil te leggen omdat is geconstateerd dat wordt gebouwd in afwijking van de verleende vergunningen.
Bij het bestreden besluit (hierna ook: de last) heeft verweerder verzoeker gelast zijn woning niet in gebruik te nemen voordat de woning bij verweerder is gereed gemeld (de rechter begrijpt: de verbouwing van de woning is gereed gemeld) en de bouwwerkzaamheden door verweerder accoord zijn bevonden. Aan deze last is een dwangsom verbonden van € 7.500,- per constatering per dag met een maximum van € 90.000,-.
De rechter overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechter mist de last zijn doel voorzover die ziet op meer dan één constatering van het niet voldoen aan de last. De last ziet immers op het in gebruik nemen van de woning en niet (ook) op het in gebruik houden van de woning. Zodra verzoeker zijn woning in gebruik heeft genomen is de last dan ook uitgewerkt. Verweerder heeft dit ter zitting onderkend.
Voorzover de last ziet op het in gebruik nemen van de woning door verzoeker overweegt de rechter als volgt.
Ter zitting is gebleken dat verzoeker ten tijde van de zitting zijn woning in gebruik had. Verweerder en verzoeker verschillen hierover niet van mening. Verweerder en verzoeker verschillen wel van mening over het antwoord op de vraag of verzoeker voor het opleggen van de last zijn woning reeds in gebruik had of dat hij zijn woning na oplegging van de last in gebruik heeft genomen.
De rechter laat het antwoord op deze vraag in het midden. In beide gevallen heeft verzoeker naar het oordeel van de rechter geen belang bij schorsing van de last. Indien verzoeker voor de oplegging van de last zijn woning reeds in gebruik had mist de oplegging van de last zijn doel en zal de dwangsom niet verbeurd worden. In die situatie zal immers geen sprake meer kunnen zijn van overtreding van de last. Schorsing van de last heeft in dat geval geen effect. Indien verzoeker na oplegging van de last zijn woning in gebruik heeft genomen is de dwangsom, er van uitgaande dat de last rechtmatig is, reeds verbeurd. Een schorsing van de last zal dan slechts tot gevolg hebben dat verweerder gedurende de schorsing niet tot invordering van de dwangsom kan overgaan. Nu niet is gebleken van acute financiële problemen bij verzoeker als gevolg van de invordering van de dwangsom ziet de rechter ook hierin geen aanleiding om het besluit te schorsen.
De rechter wijst het verzoek af.
Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten of tot vergoeding van het griffierecht ziet de rechter geen aanleiding.
De rechter beslist als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2008 door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier, en bekendgemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B