ECLI:NL:RBAMS:2008:BG4903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/525394-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na steekpartij op de Wallen in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 11 november 2007 in Amsterdam, waarbij het slachtoffer, een 23-jarige man, door de verdachte met een klapmes in de buik werd gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, en dat het beroep op noodweer door de verdachte werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen acute dreiging was die een beroep op noodweer zou rechtvaardigen, aangezien de verdachte de mogelijkheid had om de confrontatie te vermijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, voor de geleden schade als gevolg van de dood van haar zoon. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte had eerder al te maken gehad met geweldsdelicten, wat ook in de overwegingen is meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/525394-07
Datum uitspraak: 20 november 2008
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat
hij op of omstreeks 11 november 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), één of meerma(a)l(en) met een (klap)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de buikstreek, in elk geval in het lichaam van vorenbedoelde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 november 2007 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een klapmes in de buikstreek van vorenbedoelde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3.2. Bewijsoverweging
De rechtbank acht het opzet op de levensberoving bewezen in de zin van voorwaardelijk opzet. Uit de bewijsmiddelen volgt niet zonder meer dat verdachte welbewust de beslissing heeft genomen en ten uitvoer gebracht om het slachtoffer te doden. Maar verdachte heeft op zijn minst gesproken zeer roekeloos gehandeld door het slachtoffer diep in de buikstreek te steken, een deel van het lichaam waar zich veel vitale organen bevinden. Door zo te handelen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer aan zijn verwonding zou overlijden, hetgeen ook is gebeurd.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer omdat –kort gezegd– verdachte al een tijd ernstig door het slachtoffer werd bedreigd en het slachtoffer in de bewuste nacht van 11 november 2007 met een mes een stekende beweging maakte naar verdachte, waarop verdachte terugstak om zich tegen het slachtoffer te verdedigen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe het volgende.
Voorop gesteld wordt dat verdachte de enige is die heeft verklaard dat het slachtoffer een stekende beweging heeft gemaakt. De raadsman heeft aangevoerd dat verschillende getuigen hebben verklaard dat het slachtoffer een mes bij zich had en dat het mogelijk is dat deze getuigen het moment hebben gemist dat het slachtoffer een stekende beweging heeft gemaakt. De rechtbank onderkent dat die mogelijkheid theoretisch bestaat, maar acht de kans daarop niet reëel, mede gelet op de verklaringen van de getuige [persoon 1] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting.
[persoon 1] heeft op 5 augustus 2008 bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte en het slachtoffer aan het bekvechten waren en dat het slachtoffer een mes toonde. [persoon 1] verklaarde dat zijn aandacht steeds was gericht op het mes van het slachtoffer en dat het slachtoffer steeds verbaal dreigde om verdachte te steken. [persoon 1]: “Die jongen bleef dreigen en ineens was hij zelf gestoken”. Op vragen van de raadsman van verdachte zegt de getuige vervolgens dat het slachtoffer het mes pakte en vasthield en dat hij het ene moment met het mes stond te zwaaien en het dan weer achter zijn been hield. Ter terechtzitting heeft de getuige [persoon 1] verklaard dat hij wel heeft gezien dat het slachtoffer in de Warmoesstraat door twee andere jongens werd belaagd, hetgeen door de getuigen [persoon 2] en [persoon 3] bij de politie wordt bevestigd, maar dat hij niet heeft gezien dat het slachtoffer een stekende beweging naar de verdachte maakte. Op vragen van de raadsman heeft hij geantwoord dat het slachtoffer het mes wel ophield toen verdachte en slachtoffer bij de hoek liepen, maar dat het slachtoffer geen stekende beweging maakte.
De rechtbank neemt op basis van bovenstaande aan dat het slachtoffer op 11 november 2007 een mes heeft getoond. De rechtbank neemt op grond van het dossier ook aan dat er tussen het slachtoffer en verdachte problemen waren en dat het slachtoffer verdachte in de periode voorafgaande aan het steekincident heeft bedreigd.
De rechtbank ziet echter onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van verdachte dat het slachtoffer, vlak voordat verdachte hem stak, het mes uit zijn achterzak pakte en een stekende beweging richting verdachte maakte. Duidelijk is wel dat de confrontatie voorafgaande aan het steken al enige tijd duurde. Verdachte en slachtoffer liepen immers van het Oudekerksplein naar de Warmoesstraat. In die tijd heeft het slachtoffer nog gesproken met een vriend. Het slachtoffer heeft volgens verschillende verklaringen meermaals gedreigd verdachte te doden/steken, maar de verdachte heeft daarin geen aanleiding gezien weg te lopen van het conflict. Verdachte heeft daarentegen zelf een vriend gebeld met het verzoek hem te helpen ter versterking. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tegen het slachtoffer zei: “Je moet niet teveel praten, je moet gewoon doen”. Dit beeld wordt bevestigd door meerdere getuigen. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting de rechtbank niet duidelijk kunnen maken waarom hij niet is weggelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer steeds naar hem toe kwam en verdachte vond niet dat hij dan weg zou moeten gaan. Verdachte: “Als iemand voor je staat, kan je toch niet weg. Wat wil je? Dat ik ga wegrennen voor hem? Ik kon wel wegrennen, maar waarom zou je dat doen als hij steeds naar mij komt? Ik heb niet gedacht aan wegrennen”.
Verdachte heeft tevens ter zitting verklaard dat niet hij, maar het slachtoffer met de rug naar de muur gericht heeft gestaan, hetgeen werd bevestigd door verschillende getuigen. In die situatie heeft verdachte fysiek de mogelijkheid gehad zich aan de situatie te ontrekken door weg te lopen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het slachtoffer een stekende beweging richting verdachte heeft gemaakt, terwijl wel duidelijk is dat verdachte niet is weggelopen toen het slachtoffer een mes toonde en bedreigingen had geuit. Verdachte had wel de mogelijkheid weg te lopen, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard. De door verdachte geuite vanzelfsprekendheid om zich niet aan het conflict te onttrekken, deelt de rechtbank uitdrukkelijk niet.
Aldus is niet gebleken van een acuut dreigende situatie die als ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding kan worden gekwalificeerd. Een beroep op noodweer(exces) kan om die reden niet slagen.
Het door de raadsman subsidiair gedane beroep op putatief noodweer wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Het verweer dat verdachte de zwaaiende bewegingen met het mes door het slachtoffer heeft opgevat als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, mist feitelijke grondslag, aangezien verdachte nimmer heeft verklaard dat het slachtoffer met het mes zwaaide. Verdachte heeft ook ter terechtzitting verklaard en uitgebeeld dat het slachtoffer het mes uit zijn rechter achterzak pakte en er meteen een stekende beweging mee maakte, vlak voordat verdachte zelf stak.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit, te weten doodslag, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft de vordering van de benadeelde partij [persoon 4], de moeder van het slachtoffer, gedeeltelijk toewijsbaar geacht en voor het toe te wijzen deel toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De officier van justitie heeft de vordering wat betreft de ‘telefoonkosten’, ‘parkeerkosten’, ‘kosten verblijf in Nederland’ en ‘kosten voor koffie/thee/frisdrank’ niet toewijsbaar geacht in dit strafgeding omdat deze kosten niet direct gerelateerd zijn aan het telastegelegde feit. Zij heeft de benadeelde partij daarom in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk geacht.
De officier van justitie heeft de vordering van de benadeelde partij [persoon 5], de tante van het slachtoffer, in het geheel niet toewijsbaar geacht in dit strafgeding omdat de opgevoerde kosten niet direct gerelateerd zijn aan het telastegelegde feit. Zij heeft de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk geacht in de vordering.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft [slachtoffer], toen 23 jaar oud, van het leven beroofd. Het slachtoffer en de verdachte hadden een conflict over een prostituee, dat uiteindelijk op 11 november 2007 in de Warmoesstraat escaleerde. Verdachte heeft het slachtoffer toen in de buik gestoken en hem daardoor een grote steekwond toegebracht. Blijkens het sectierapport was het wondkanaal circa 15 centimeter en was de lever geperforeerd. Ondanks intensief medisch ingrijpen in het ziekenhuis, heeft het slachtoffer het niet overleefd.
Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer diens grootste bezit, het leven, ontnomen. De nabestaanden hebben een nabij en geliefd persoon verloren. Wat voor leed dit heeft veroorzaakt, blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer, die ter terechtzitting door zijn tante is voorgelezen. De verklaring benadrukt voorts dat het nog jonge slachtoffer midden in het leven stond en een eigen toekomst voor zich had. Het is wrang dat het slachtoffer en zijn zoon, die ten tijde van zijn overlijden nog niet was geboren, elkaar nooit zullen ontmoeten.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich niet aan het conflict met het slachtoffer heeft onttrokken, maar het op een confrontatie heeft laten aankomen en zich daarbij als eerste van daadwerkelijk geweld heeft bediend. Aangezien verdachte niet heeft meegewerkt aan totstandkoming van een persoonlijkheidonderzoek, is niet gebleken van redenen om aan te nemen dat verdachte vanuit zijn persoonlijkheid minder in staat moet worden geacht om problemen op te lossen. Verdachte had de mogelijkheid en dus ook de plicht op een andere manier met het probleem om te gaan dan hij heeft gedaan, ook indien weglopen in de ogen van verdachte gezichtsverlies had betekend. Daarbij is het kwalijk dat de ruzie op de openbare weg in een druk uitgaansgebied, namelijk de Wallen in Amsterdam, is uitgevochten. Hierdoor worden gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot.
Bij de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat het slachtoffer zich in het conflict ook niet onbetuigd heeft gelaten en de verdachte voorafgaande aan het feit enige tijd heeft bedreigd.
Dat de rechtbank opzet op de dood in voorwaardelijke zin bewezen acht, werkt in onderhavige zaak niet matigend voor de straf. Uit de foto van de verwonding van het slachtoffer toen die bij het politiebureau lag en uit de inhoud van het sectierapport, leidt de rechtbank af hoe hard en diep verdachte het slachtoffer in zijn buik heeft gestoken. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte zozeer gewelddadig en roekeloos is geweest, dat het voor het bepalen van de straf gelijk te stellen is aan opzettelijk handelen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank tot slot rekening met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij in het verleden meermalen eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Verdachte is onder meer veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Dit justitieel ingrijpen heeft echter niet kunnen voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan geweldsdelicten schuldig zou maken, hetgeen de rechtbank zorgen baart voor de toekomst.
Gelet op alle bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank in onderhavige zaak slechts een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [persoon 4], van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Het betreft de vordering voor wat betreft de opgevoerde posten ‘kamerhuur OLVG’ en ‘PC Hooft Uitvaart verzorging’. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.398,07 (vierduizend driehonderd en achtennegentig euro en zeven cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Het betreft de vordering voor wat betreft de posten ‘no claim korting’, ‘telefoonkosten’, ‘parkeerkosten’, ‘kosten verblijf in Nederland’ en ‘kosten voor koffie/thee/frisdrank’. De vordering betreffende de ‘no claim korting’, is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding, aangezien niet duidelijk is of het no-claimbedrag ook zonder de ziekenhuisopname zou zijn overschreden. Bijgevoegde brief van Agis zorgverzekeringen geeft hiervoor onvoldoende informatie.
De rest van de vordering, betreffende ‘telefoonkosten’, ‘parkeerkosten’, ‘kosten verblijf in Nederland’ en ‘kosten voor koffie/thee/frisdrank’, is niet eenvoudig van aard omdat niet eenvoudig is vast te stellen in hoeverre deze kosten direct in verband staan met het bewezen geachte feit.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 5]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 5], niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding omdat niet eenvoudig is vast te stellen in hoeverre deze kosten direct in verband staan met het bewezen geachte feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
? Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
? Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4], wonende op het adres [adres 1] toe tot een bedrag van € 4.398,07 (vierduizend driehonderd en achtennegentig euro en zeven cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening..
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4], het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 4], te betalen de som van € 4.398,07 (vierduizend driehonderd en achtennegentig euro en zeven cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 51 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
? Verklaart de benadeelde partij [persoon 5] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en K. Boukema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.F. Zaagsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2008.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.