3.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat uit de budgetbrief 2007 van de Minister blijkt dat het budget expliciet ter beschikking is gesteld op grond van artikel 106a van de Mediawet. Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om gelden ter beschikking te stellen ‘voor bijzondere doeleinden’ en ten aanzien van de verdeling van dergelijke budgetten geldt de proportionele verdeling van artikel 103 van de Mediawet niet. Verweerder is daarom van mening dat eiseres hetgeen zij heeft aangevoerd tegen de niet-proportionele verdeling van het internetbudget had moeten aanvoeren in het kader van een bezwaarprocedure tegen de budgetbrief 2007. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden totdat duidelijkheid bestaat omtrent de status van de budgetbrief van de Minister. Verder heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank verzocht om, wanneer de inhoudelijke behandeling zal worden voortgezet, de Minister te betrekken in deze procedure.
Met betrekking tot de € 300.000 die verweerder in 2006 naast het eerder toegekende bedrag van € 500.000 aan eiseres heeft toegekend is overwogen dat uit de brief van 28 augustus 2006 blijkt dat dit bedrag de status van frictiekosten heeft en aldus onmiskenbaar het karakter van een eenmalige toekenning had. Verweerder is daarom van mening dat de ontstane verwarring hierover hem niet te verwijten valt en dat door de mededeling van de directeur Internetcoördinatie van begin januari 2007 niet zodanige verwachtingen zijn gewekt dat het primaire besluit van 8 maart 2007 strijdig is met het vertrouwensbeginsel.
Verder merkt verweerder op dat het budget van eiseres in 2007 feitelijk een teruggang van
€ 100.000 ten opzichte van 2006 laat zien.
Ten slotte overweegt verweerder dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat sprake is van strijd met artikel 48 van de Mediawet, dat bij het verdelen van het budget onzorgvuldig is gehandeld of dat het besluit van 8 maart 2007 te laat genomen is.
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat de gedachte van eiseres dat een in een bepaald jaar toegekende bijdrage aanspraak geeft op een gelijke of hogere bijdrage in een volgend jaar onjuist is. Over de toekenning van een bijdrage op grond van artikel 106a van de Mediawet wordt per jaar beslist. Voor zover al een vergelijking moet worden gemaakt tussen 2006 en 2007 moet de bijdrage aan ‘frictiekosten’, evenals de eigen bijdrage, volgens verweerder buiten beschouwing worden gelaten. De vergelijking kan vervolgens niet het door eiseres gewenste resultaat opleveren nu eiseres in 2007 in de tweede ronde nog een bedrag van € 150.000 heeft ontvangen, waardoor zij dus in totaal wel op een hoger bedrag uitkomt dan in 2006.
Verder stelt verweerder dat de toezegging zoals door eiseres is gesteld niet is gedaan. Voor zover het bedrag van één miljoen is genoemd betrof dit de toekenning van € 500.000 +
€ 200.000 + de eigen bijdrage van € [adres].
Artikel 101 van de Mediawet dwingt de Minister er volgens verweerder niet toe om op die grondslag voor neventaken gelden beschikbaar te stellen. Internetactiviteiten worden sinds jaar en dag uitsluitend gefinancierd op basis van artikel 106a van de Mediawet. Op grond van artikel 101 van de Mediawet worden slechts gelden beschikbaar gesteld voor reguliere radio- en televisieprogrammering. De wet en de memorie van toelichting duiden er volgens verweerder slechts op dat het mogelijk is om voor een goedgekeurde neventaak een bijdrage toe te kennen op grond van artikel 101 in samenhang met artikel 103 van de Mediawet. Toekenning op grond van artikel 106a van de Mediawet wordt hiermee niet uitgesloten.
De budgetbrief 2007 is wel een appellabel besluit, waartegen eiseres deze gronden had moeten richten, zo stelt verweerder. Dat eiseres pas in de bezwaarfase op de hoogte is gekomen van die brief betekent slechts dat sprake zou kunnen zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar. Eiseres heeft echter niet zo snel mogelijk, namelijk niet binnen twee weken na op de hoogte te zijn gekomen van de brief, bezwaar gemaakt. De budgetbrief 2007 staat daarom nu in rechte vast.
Met betrekking tot de verdeling van de gelden stelt verweerder dat gelden verstrekt op grond van artikel 106a van de Mediawet niet evenredig verdeeld behoeven te worden, maar verdeeld mogen worden na beoordeling van de kwaliteit van de voorstellen.
Er is volgens verweerder geen sprake van strijd met artikel 4:51 want er is meer subsidie toegekend dan in het voorgaande jaar en er is tevens sprake van gewijzigd inzicht. Anders dan in voorgaande jaren heeft verweerder zich namelijk op het standpunt gesteld dat artikel 57c van de Mediawet zich verzet tegen een eigen bijdrage van de omroepen voor neventaken.
Op pagina één tot en met drie van het primaire besluit staan de criteria en factoren genoemd aan de hand waarvan verweerder tot zijn besluit is gekomen. Daarbij is ook verwezen naar de Handleiding. Het advies van de geschillencommissie is ook uitgebreid gemotiveerd. In verweer in de bezwaarfase is bovendien uitgebreid ingegaan op de bezwaren van eiseres. Volgens verweerder is er dus geen sprake van strijd met het motiveringsbeginsel.
Ook is er volgens verweerder geen sprake van strijd met evenredigheidsbeginsel want er is juist meer geld toegekend dan in 2006. Zelfs indien € 100.000 minder zou zijn toegekend, dan nog is niet duidelijk waarom de bezuinigingen zo vergaand zouden moeten zijn als gesteld door eiseres.
Ten slotte stelt verweerder dat geen sprake is van inhoudelijke sturing. Er is slechts sprake van coördinerende sturing die is toegestaan om tot een coherent aanbod van de landelijke publieke omroep te komen. Het hanteren van de speerpunten in de Handleiding is bij uitstek geschikt om deze coördinatie en doelmatige inzet van middelen te bewerkstelligen. Verweerder verzoekt de rechtbank om eiseres te veroordelen in de proceskosten.