ECLI:NL:RBAMS:2008:BG6938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/993053-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de dagvaarding van Trafigura Beheer BV

Op 26 augustus 2008 diende Trafigura Beheer BV een bezwaarschrift in tegen de dagvaarding die op 21 augustus 2008 was betekend. De rechtbank Amsterdam heeft op 4 september 2008 de officier van justitie en de raadsman van de verdachte gehoord. Het bezwaarschrift richtte zich tegen de beschuldiging dat Trafigura Beheer BV in mei 2001 zonder ontheffing van de Nederlandse overheid kapitaal aan een Iraakse entiteit heeft verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat de feiten in het dossier relevant zijn voor de beoordeling. De rechtbank heeft de feiten van de zaak onderzocht, waaronder de betrokkenheid van Trafigura AG in een eerdere strafzaak in de Verenigde Staten, waar zij een plea agreement had gesloten. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie en de raadsman van Trafigura Beheer BV tegen elkaar afgewogen. De officier van justitie stelde dat de feiten niet hetzelfde zijn, terwijl de raadsman aanvoerde dat er voldoende verwantschap is tussen de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat er sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de gedragingen van Trafigura Beheer BV en Trafigura AG wezenlijk met elkaar samenhangen. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en oordeelde dat de dagvaarding niet kon doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer 13/993053-07
Volgnummer : RK 08/4587
BESCHIKKING
op het op 26 augustus 2008 ter griffie van deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift tegen de dagvaarding van:
TRAFIGURA BEHEER B.V.,
gevestigd op het adres [adres].
1. Inhoud van het bezwaarschrift.
Het bezwaarschrift richt zich tegen de op 21 augustus 2008 aan verdachte betekende dagvaarding onder bovenvermeld parketnummer, waarbij zij wordt gedagvaard terzake van de feiten als omschreven in de aan deze beschikking gehechte, voor eensluidend aan het origineel gewaarmerkte fotokopie van die dagvaarding, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt (bijlage 1).
2. Procesgang.
De raadkamer van de rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer en heeft op 4 september 2008 de officier van justitie en de raadsman van verdachte, [naam advocaat], advocaat te Den Haag, in raadkamer gehoord.
De raadsman heeft overeenkomstig de aan deze beschikking gehechte pleitaantekeningen gepleit (bijlage 2).
Het op schrift gestelde standpunt van de officier van justitie is tevens aan deze beschikking gehecht (bijlage 3).
3. Beoordeling.
3.1 Het bezwaarschrift tegen de dagvaarding is tijdig ingediend.
3.2 Trafigura Beheer BV wordt ervan verdacht in mei 2001 destijds geldende bepalingen van de Sanctiewet 1977 en het Sanctiebesluit financiële dienstenverkeer en betalingsverkeer Irak te hebben overtreden. Zij zou dit hebben gedaan door zonder een door de ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën verleende ontheffing (via Ibex Service & Equipment en Windmill Trade Ltd.) aan de State Oil Marketing Organization (SOMO) van Irak
€ 665.541,24 te betalen. Dit bedrag heeft betrekking op de aankoop door Trafigura AG van ongeveer 229.337 vaten olie, waarvoor de Verenigde Naties (VN) geen toestemming onder het zogenaamde oil-for-food-programma hadden gegeven en waarvan het aankoopbedrag in strijd met VN-resolutie 896 niet op een depositorekening bij de VN was gestort. Uit stukken die bij een proces-verbaal van de officier van justitie van 14 maart 2008 zijn gevoegd, valt af te leiden dat het bedrag van € 665.541,24 een “surcharge” vertegenwoordigt die de regering van Irak bovenop de eigenlijke verkoopprijs aan de koper in rekening bracht.
3.3 Uit het dossier vallen voorts, voor zover relevant, de volgende feiten af te leiden.
3.3.1 Op 11 april 2001 gaven de VN onder genoemd oil-for-food-programma aan de in Frankrijk gevestigde vennootschap IBEX Energy France toestemming 1,8 miljoen vaten olie (Basrah Light Crude Oil) van SOMO aan te kopen. IBEX verkocht deze partij olie vervolgens aan Trafigura. Op 17 april 2001 gaf Trafigura Ltd. te London voor en namens Trafigura Beheer BV, [naam 1], aan het bedrijf [naam 2] ter attentie van kapitein [persoon 1] opdracht de olie te laden in Mina Al Bakr (Irak). Op verzoek van IBEX maakte Trafigura eveneens in april 2001 ruimte vrij voor het transport van een extra lading van 200.000 of 300.000 vaten olie. IBEX liet daarbij weten dat zij deze olie zelfstandig aan een koper in de Verenigde Staten van Amerika (USA) wilde verkopen.
3.3.2 Op 13 mei 2001 werd in Mina Al Bakr begonnen met het laden van genoemde 1,8 miljoen vaten olie in de tanker Essex (kapitein: [persoon 1]). Op 16 mei 2001 was het laden voltooid. De controlerende instantie Saybolt deed daarop de noodzakelijke metingen en gaf op dezelfde dag een certificaat voor ongeveer 1,8 miljoen vaten olie af. Daarna werden nog eens ongeveer 229.337 vaten olie in de Essex geladen. Voor deze vaten was geen toestemming van de VN onder het oil-for-food-programma verleend. Op 18 mei 2001 bevestigde Trafigura AG te Luzern (Zwitserland) bij drie afzonderlijke berichten aan twee in Houston, Texas, gevestigde raffinaderijen de verkoop van in totaal 2,2 tot 2,3 miljoen vaten ruwe olie. Trafigura AG vermeldde bij “special conditions” dat de olie was verkregen met toestemming van de VN en dat daarvoor uitsluitend aan de VN was betaald. De olie uit de Essex werd vervolgens aldus geleverd.
3.3.3 In de hierop volgende periode werd Trafigura AG door de U.S. Attorney van het Southern District of Texas strafrechtelijk vervolgd voor overtreding van Title 18, United States Code, Section 542, door, kort samengevat, goederen in de USA in te voeren door middel van het afleggen van valse verklaringen zonder een redelijke aanleiding te hebben in de juistheid van deze verklaringen te geloven. Deze strafvervolging werd afgesloten, doordat Trafigura AG op 25 mei 2006 met genoemde U.S. Attorney een zgn. plea agreement aanging. Daarbij erkende Trafigura AG schuld en verbond zij zich een strafrechtelijke boete ($ 8 mio), een “civiele boete” ($ 1.9 mio) en een bedrag van € 9.937.551,29 bij wijze van verbeurdverklaring te betalen. Het U.S. District Court, Southern District of Texas, Victoria Division,
bekrachtigde deze plea agreement eveneens op 25 mei 2006. Aan de plea agreement is vervolgens uitvoering gegeven.
3.4 Ne bis in idem
3.4.1 Trafigura Beheer BV doet in haar bezwaarschrift een beroep op het “ne bis in idem”-beginsel, zoals onder meer vervat in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Volgens haar is zij voor hetzelfde feit al onherroepelijk gestraft in de vorm van bovengenoemde plea agreement en de uitvoering daarvan door betaling van de genoemde bedragen.
3.4.2 Artikel 68 Sr luidt als volgt:
1. Behoudens de gevallen waarin de rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba onherroepelijk is beslist.
2. Is het gewijsde afkomstig van een andere rechter, dan heeft tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval van:
1° vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;
2° veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf.
3. Niemand kan worden vervolgd wegens een feit dat te zijnen aanzien in een vreemde staat onherroepelijk is afgedaan door de voldoening aan een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit gesteld ter voorkoming van strafvervolging.
3.4.3 Voorop staat dat aan de formele vereisten van artikel 68 Sr is voldaan, in die zin dat het feit waarvoor Trafigura AG in de USA is vervolgd, onherroepelijk is afgedaan. Daarbij kan in het midden blijven of de bekrachtiging van het plea agreement door het U.S. District Court, Southern District of Texas, moet worden gezien als een veroordeling in de zin van het tweede lid onder 2° van art. 68 Sr waaraan uitvoering is gegeven dan wel of sprake is van een afdoening in de zin van het derde lid. Vast staat dat Trafigura AG zich heeft verbonden daartegen geen rechtsmiddelen aan te wenden.
3.4.4 De discussie spitst zich op de volgende vraagpunten toe:
(1) Gaat het materieel en formeel om hetzelfde feit (de identiteit van het feit – zie onder 3.5)?
(2) Kan Trafigura Beheer BV een beroep doen op de met Trafigura AG gesloten plea agreement (de identiteit van het rechtssubject – zie onder 3.6)?
3.5 De identiteit van het feit
3.5.1 De officier van justitie stelt zich, kort samengevat, op het volgende standpunt. Trafigura Beheer BV wordt bij de onderhavige telastelegging verweten dat zij in de periode van 16 tot 18 mei 2001 zonder ontheffing van de Nederlandse overheid voor de aankoop van olie direct of indirect kapitaal aan een Iraakse entiteit heeft verstrekt. In de plea agreement vormt de kern het verwijt dat Trafigura AG in de periode van 2 juli 2001 tot 16 oktober 2001 aan twee Amerikaanse ondernemingen olie heeft verkocht onder de vals gebleken garantie dat VN-toestemming was verkregen. Het betreft niet hetzelfde feit, omdat het gaat om feiten op een ander tijdstip en om feiten waarvan de sanctionering een verschillende strekking heeft. De Sanctiewet beoogt het voorkomen van handel met landen waarmee volgens internationale besluiten niet mag worden gehandeld. De toegepaste Amerikaanse wetgeving dient de bescherming van de integriteit van het Amerikaanse handelsverkeer. Voordat men aan een concrete toetsing van de feiten toekomt, dient men eerst naar de strekking van de relevante wetgeving te kijken. Aldus de officier van justitie, die, met toepassing van deze (abstracte) toetsingsmethode, tot de conclusie komt dat het bezwaarschrift tegen de dagvaarding dient te worden verworpen.
3.5.2 De raadsman van Trafigura Beheer BV voert, eveneens kort samengevat, het volgende aan. Niet noodzakelijk is dat de delictsomschrijvingen dezelfde strekking hebben; verwantschap is voldoende. Alleen als de strekking wezenlijk uiteenloopt, is verwantschap uitgesloten. In casu gaat het, zowel bij de relevante Amerikaanse wetgeving als bij de toepasselijke Nederlandse regelgeving, om de regulering van het internationale handelsverkeer. Het enige verschil zit in de ruimere reikwijdte van genoemde Section 542 van de U.S. Code. Voorts is sprake van een gelijksoortig verwijt: de doorkruising van het internationale handelsembargo tegen Irak. Daarbij valt de beslissing van Trafigura de olie te kopen samen met de beslissing daarover bij de invoer in de USA valse informatie te verstrekken. Het gaat bij de inkoop van de olie en de verkoop en levering daarvan in Houston, Texas, om één en dezelfde, voortgezette handeling.
3.5.3 Beoordeeld dient te worden of een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van Trafigura bestaat dat deze gedragingen in de zin van artikel 68 Sr als dezelfde feiten zijn aan te merken (HR 13 december 1994, NJ 1995, 252). In het onderhavige geval gaat het om de aankoop van een geïdentificeerde partij ruwe olie in Irak, het transport daarvan in een tanker en de levering van dezelfde olie aan twee raffinaderijen in de USA. Uit hun aard betreffen dit gedragingen die niet op hetzelfde moment kunnen plaatsvinden. Niettemin is sprake van een zodanige gelijktijdigheid en een wezenlijke samenhang dat deze gedragingen als één geheel moeten worden aangemerkt. Daartoe behoort, gelet op de aard van de transactie, ook het verdoezelen van het illegale karakter van de aankoop van de litigieuze 229.337 vaten door het aan de Amerikaanse raffinaderijen verstrekken van een – valse – legitimiteitsverklaring. De partij olie kon immers alleen op die wijze worden afgezet. Aan deze conclusies doet niet af dat mogelijkerwijs op verschillende momenten is besloten de olie bij de Iraakse overheid aan te kopen en deze aan de uiteindelijke afnemers te verkopen.
3.5.4 Voorts is, naast deze concrete omstandigheden, geen sprake van een zodanig onderscheid in strekking tussen de beide delictsomschrijvingen dat daarmee wezenlijk verschillende belangen worden gediend. Weliswaar zijn de Sanctiewet en de daaraan verwante regelingen toegespitst op de handel met Irak en dient de Amerikaanse wetgeving de integriteit van het Amerikaanse handelsverkeer, beide betreffen het internationale handelsverkeer en dienen daarmee vergelijkbare belangen.
3.6 De identiteit van het rechtssubject
3.6.1 Vast staat dat het hier om twee rechtspersonen gaat: Trafigura AG in de Amerikaanse zaak en Trafigura Beheer BV in de Nederlandse. Trafigura AG is echter een 100% dochter van de Nederlandse vennootschap. Voorts is Trafigura AG in de jaarrekening van Trafigura Beheer BV geconsolideerd, zoals uit de door Trafigura Beheer BV overgelegde jaarrekening van 2006 valt af te leiden. Als gevolg hiervan heeft een negatieve post in het resultaat (waaronder financiële sancties) van Trafigura AG eenzelfde negatieve invloed op het resultaat van Trafigura Beheer BV. Ten slotte heeft Trafigura AG zich in de plea agreement verplicht ten behoeve van de verbeurdverklaring een duidelijke titel te verschaffen op bezittingen in de USA, waaronder een uitdrukkelijke overeenkomst met Trafigura Beheer BV, waarin deze zich verplicht deze verbeurdverklaring op geen enkele wijze te betwisten.
3.6.2 Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige vereenzelviging van beide vennootschappen dat de in de USA tegen Trafigura AG
getroffen maatregelen moeten worden geacht (mede) ten aanzien van Trafigura Beheer BV te zijn genomen.
3.7 De conclusie luidt dat bij het thans aan Trafigura Beheer BV telastegelegde sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr als bij datgene waarvoor Trafigura AG op 25 mei 2006 met de Amerikaanse autoriteiten een plea agreement is aangegaan en dat met de uitvoering van deze plea agreement het feit ten aanzien van Trafigura Beheer BV is afgedaan. Dat brengt mee dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard.
4. Beslissing.
Verklaart het bezwaarschrift gegrond.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 18 september 2008 door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. W.M. van den Bergh en C. Kraak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier.