ECLI:NL:RBAMS:2008:BI4210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08.1377 en 08.1376
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker, een 43-jarige man met een totale schuldenlast van € 60.110,25, op 31 augustus en 3 september 2008 twee verzoekschriften ingediend. Het eerste verzoek was gericht op het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling, terwijl het tweede verzoek beoogde de Bank en ICS te bevelen in te stemmen met een door verzoeker aangeboden schuldregeling, ook wel dwangakkoord genoemd, op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw.). De schulden bestonden voornamelijk uit een schuld van ongeveer € 52.000 aan de Bank en circa € 2.000 aan ICS, die beiden hun instemming met het akkoord weigerden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 oktober 2008, waarbij verzoeker werd bijgestaan door een schuldhulpverlener. De Bank en ICS hebben hun standpunten toegelicht. De Bank stelde dat verzoeker een betalingsregeling had getroffen en dat hij in staat was om zijn schulden af te betalen. ICS bevestigde dat verzoeker een betalingsregeling had van € 100 per maand en dat de restschuld na drie jaar zou worden kwijtgescholden.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker, gezien zijn inkomen en afloscapaciteit, in staat was om zijn schulden af te betalen zonder dat hij onevenredig zwaar werd belast. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Bank en ICS zwaarder wogen dan de belangen van verzoeker, waardoor het verzoek tot het vaststellen van het dwangakkoord werd afgewezen. De rechtbank besloot dat op het verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling bij afzonderlijk vonnis zou worden beslist.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 08.1377 en 08.1376
uitspraakdatum: 4 november 2008
in de zaak van
[A],
geboren op -- te --,
wonende te --, --,
- hierna te noemen: verzoeker
tegen
1. ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
- hierna te noemen: de Bank
en
2. INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Diemen,
- hierna te noemen: ICS
1. De procedure
1.1. Verzoeker heeft op 31 augustus 2008 en 3 september 2008 een tweetal verzoekschriften ingediend, te weten een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling onderscheidenlijk een verzoekschrift dat ertoe strekt de Bank en ICS te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling (hierna: dwangakkoord) ex artikel 287a Faillissementswet (Fw.)
1.2. Het dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van 28 oktober 2008. Verzoeker, bijgestaan door mevrouw [B], schuldhulpverleenster bij Westerbeek COD B.V. zijn ter terechtzitting verschenen. Verder zijn verschenen [C] en [D] namens de Bank. Namens ICS zijn verschenen de heer [E] en [F].
2. De feiten
2.1. Verzoeker is een 43-jarige man die samenwoont met de heer [G]. Verzoeker werkt fulltime en heeft een maandelijks inkomen van € 2.248,53. [G] ontvangt heffingskorting van € 172,83 per maand. Verzoeker heeft twee schuldeisers, te weten de Bank en ICS.
2.2. Blijkens de verklaring ex artikel 285 Fw heeft verzoeker een totale schuldenlast van € 60.110,25. Verzoeker heeft op 19 oktober 2007, 25 maart 2008 en 23 april 2008 een minnelijke schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende dat hij gedurende 36 maanden een bedrag van € 344,59 zal betalen, derhalve in totaal € 12.405,24, welke bedrag – naar de rechtbank begrijpt - pondspondsgewijs over de schuldeisers zal worden verdeeld.
2.3. De aangeboden schuldregeling is door de schuldeisers verworpen.
2.4. Namens de Bank is daartoe het volgende aangevoerd. Met verzoeker is vanaf 2003
een regeling van kracht op grond waarvan hij maandelijks een bedrag van € 500,= per maand betaalt. Aangezien verzoeker te kennen had gegeven zijn appartement te verkopen en de overwaarde aan te wenden ter aflossing van zijn schuld heeft de Bank destijds met hem afgesproken dat hij de overwaarde zou gebruiken om het restant van de schuld af te betalen. Het appartement is in 2005 verkocht voor € 199.000,= en heeft een overwaarde opgebracht van ongeveer € 22.500,=. Geheel tegen de afspraak in heeft verzoeker deze overwaarde uitgegeven aan andere zaken. Met ingang van 1 juni 2006 heeft de Bank de rente over het openstaande bedrag stopgezet. De hoofdsom bedraagt thans ongeveer € 52.000,=. De Bank stelt verzoeker in de gelegenheid eerst ICS te voldoen waarna hij door middel van een betalingsregeling zijn betaling aan de Bank kan voortzetten.
2.5. Namens ICS is het volgende aangevoerd. Op 28 augustus 2008 heeft verzoeker een
betalingsregeling getroffen met ICS van € 100,= per maand. Anders dan bij de Bank is de kredietvergoeding (17,7 % op jaarbasis) niet stopgezet. Volgens ICS bedraagt de restschuld nog slechts ongeveer € 2.000,= en zal verzoeker, indien hij de hiervoor genoemde betalingsregeling nakomt, deze binnen 3 jaar kunnen afbetalen. Indien na laatstbedoelde termijn toch nog een restschuld mocht bestaan dan zal deze worden kwijtgescholden, aldus ICS.
3. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als de Bank en ICS in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker die door die weigering worden geschaad.
3.2. Vooropgesteld wordt dat de Bank – naar zij ter terechtzitting heeft verklaard - verzoeker in de gelegenheid stelt om eerst zijn schuld aan ICS geheel af te betalen en dat de Bank gedurende de tijd die daarmee gemoeid is geen rente aan verzoeker in rekening zal brengen. Vast staat dat de schuld aan ICS thans nog ongeveer € 2.000,= bedraagt en dat verzoeker op 28 augustus 2008 met ICS een betalingsregeling heeft getroffen van € 100,= per maand. Niet is gebleken dat verzoeker, die een redelijk inkomen en een toereikende afloscapaciteit heeft, deze betalingsregeling niet kan nakomen. Een en ander betekent dat verzoeker binnen maximaal drie jaren zijn schuld aan ICS volledig zal hebben afbetaald. Zoals ICS ter terechtzitting heeft verklaard zal een eventuele restschuld na ommekomst van de termijn van drie jaren in ieder geval worden kwijtgescholden.
3.3. Na afbetaling van de schuld aan ICS zal verzoeker zijn schuld aan de Bank, eveneens door middel van een betalingsregeling, kunnen afbetalen. Gelet erop dat de Bank – zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard – in het geheel geen aanspraak meer zal maken op rente sedert 1 juni 2006 en de hoofdsom thans nog ongeveer € 52.000,= bedraagt, acht de rechtbank verzoeker - mede gelet op zijn inkomen en afloscapaciteit - in staat om zijn schuld aan de Bank te voldoen. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat verzoeker samenleeft met een 38-jarige man, die gelet op zijn opleiding (High School) en arbeidsverleden (horeca) in staat moet worden geacht inkomsten uit arbeid te genereren teneinde bij te dragen in het huishouden en dat verzoeker zijn woning heeft verkocht met een overwaarde van ongeveer € 22.500,=, welk bedrag – zoals verzoeker met de Bank had afgesproken – zou worden aangewend ter aflossing van een deel van de schuld aan de Bank.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het voor verzoeker mogelijk is om door middel van met de Bank en ICS getroffen of nog te treffen betalingsregelingen zijn schulden af te betalen zonder dat daarbij gezegd kan worden dat hij onevenredig zwaar wordt belast. De omstandigheid dat verzoeker reeds enige tijd bezig is zijn schulden af te lossen en dat hij het wenselijk acht om binnen afzienbare termijn schuldenvrij te zijn, is - hoewel begrijpelijk - niet zodanig zwaarwegend dat de belangen van de Bank en ICS daarvoor moeten wijken. Al het voorgaande in aanmerking genomen moet derhalve worden geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de Bank en ICS in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker die door die weigering worden geschaad.
3.5. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
3.6. Op het gehandhaafde verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsanerings-regeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat op het verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsanerings-regeling bij afzonderlijk vonnis zal worden beslist.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.D. Akkaya en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2008.