ECLI:NL:RBAMS:2008:BM6805

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-4178 WMO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake aanvraag gesloten buitenwagen op basis van onjuiste criteria en gebrek aan medische onderbouwing

In deze zaak heeft eiseres, een gehandicapte, verzocht om een gesloten buitenwagen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen medische noodzaak was voor gesloten vervoer. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn standpunt. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 22 juni 2007 geoordeeld dat het college de aanvraag opnieuw moest beoordelen. Bij de herbeoordeling heeft het college wederom het criterium 'gezondheidsschade' door weersinvloeden als uitgangspunt genomen, wat in strijd is met de eerdere uitspraak en de wetgeving. De rechtbank constateert dat het college en het CIZ niet de vereiste zorgvuldigheid in acht hebben genomen bij de beoordeling van de aanvraag, omdat essentiële medische stukken ontbraken. Dit gebrek aan zorgvuldigheid en de onjuiste toepassing van criteria leiden tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft bepaald dat het college binnen drie weken na de uitspraak een gesloten buitenwagen aan eiseres moet verstrekken, totdat er een nieuw besluit op bezwaar is genomen. Tevens is het griffierecht van € 39,- door de gemeente Amsterdam aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/4178 WMO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.C. Smit.
1. Procesverloop
Op 22 april 2005 heeft eiseres verweerder verzocht om een gesloten buitenwagen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg).
Volgens het daarop uitgebrachte advies van 29 juli 2005 van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is geen sprake van een medische noodzaak voor gesloten vervoer en dus geen indicatie voor een gesloten buitenwagen. Wel is een permanente vervoerspas voor vervoer van deur-tot-deur-plus, winterbeenbekleding en een aanpassing van de huidige scootmobiel geïndiceerd.
Bij primair besluit van 25 augustus 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een gesloten buitenwagen afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In zijn aanvullend advies van 18 januari 2006 heeft het CIZ zijn standpunt gehandhaafd dat er geen medische indicatie is voor gesloten vervoer.
Bij besluit van 17 februari 2006 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In navolging van het aanvullend advies van 18 januari 2006 van het CIZ heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een weersgevoelige aandoening. Eiseres ervaart weliswaar meer klachten bij koud en vochtig weer, maar dit verergert de aandoening niet. Er is geen medische indicatie voor een gesloten buitenwagen.
Bij uitspraak van 22 juni 2007 heeft deze rechtbank het door eiseres ingediende beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Op 25 juli 2007 heeft verweerder het CIZ nogmaals gevraagd te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een gesloten buitenwagen of dat zij door middel van het AOV in combinatie met haar scootmobiel in haar vervoersbehoefte kan voorzien. Op 29 augustus 2007 heeft het CIZ advies uitgebracht.
Bij besluit van 19 oktober 2007 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. In navolging van het advies van het CIZ van 29 augustus 2007 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gezondheidsschade door weersinvloeden bij gebruik van adequate beschermende kleding. Voor de afstanden van 0-500 meter kan eiseres gebruik blijven maken van de scootmobiel. Normaliter kan eiseres ook bij langere afstanden gebruik maken van de scootmobiel. Bij slechtere weersomstandigheden kan eiseres gebruik maken van het AOV, (deur-tot-deur samenreizend), al dan niet in combinatie met haar scootmobiel. Met die voorzieningen kan eiseres voorzien in haar vervoersbehoefte in het kader van het leven van alledag, zodat er geen onderbouwing is voor een gesloten buitenwagen. Verweerder heeft overwogen dat het medisch onderzoek van het CIZ met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden.
Eiseres heeft het bestreden besluit in beroep gemotiveerd betwist.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2008.
2. Overwegingen
Met ingang van 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking getreden en is de Wvg ingetrokken. Het bestreden besluit is op grond van de Wvg genomen. In artikel 40, derde lid, van de Wmo is bepaald dat in dit geval met toepassing van de Wvg dient te worden beslist.
In artikel 2, eerste lid, van de Wvg is bepaald dat, voor zover hier van belang, verweerder zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe bij verordening regels dient vast te stellen. Aan artikel 2, eerste lid, van de Wvg heeft de gemeente uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: de Verordening).
In artikel 3 van de Wvg is bepaald dat verweerder gehouden is om verantwoorde voorzieningen aan te bieden, die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. Van een verantwoorde vervoersvoorziening is volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) sprake als de gehandicapte daardoor in staat wordt gesteld om binnen de directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag (zie de uitspraak van de CRvB van 29 juni 2005, LJN: AT9597).
In artikel 1.2, aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat een voorziening slechts kan worden toegekend, voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt.
In artikel 3.1. van de Verordening is bepaald dat burgemeester en wethouders een vervoersvoorziening kunnen verstrekken in de vorm van (onder andere) een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen.
Ter uitvoering van de Wvg en de daarop gebaseerde Verordening voert verweerder beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels Wet voorzieningen gehandicapten (Gemeenteblad 2001, afd. 3, volgnr. 6, in werking getreden op 29 juni 2001, hierna: de Beleidsregels).
De Beleidsregels bepalen onder meer dat uitgangspunt van deze voorziening is “dat hiermee alle vervoersbehoeften op korte afstand en de iets langere afstand kunnen worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, aanvullend openbaar vervoer en andere verplaatsingsmiddelen (. . .) niet in aanmerking komen.” Voorts is bepaald dat een gehandicapte alleen dan voor een gesloten buitenwagen in aanmerking komt, wanneer er een medische noodzaak is voor bescherming tegen weersinvloeden. Interpretatie van het begrip “bescherming tegen weersinvloeden” heeft geleid tot het formuleren van medische criteria door de artsen van de Stichting Tot en Met. Deze – in de Beleidsregels opgenomen – criteria zijn:
- de aanvrager ondervindt gezondheidsschade door weersinvloeden, waarbij beschermende kleding alleen niet voldoende is om dit te compenseren;
- gezondheidschade kan worden voorkomen of gecompenseerd door bij iedere verplaatsing buitenshuis gebruik te maken van overdekt vervoer;
- aandoeningen die leiden tot functionele beperkingen die nog lange tijd aanhouden nadat expositie aan koude reeds voorbij is.
Al bij zijn uitspraak in dit geding van 22 juni 2007 heeft deze rechtbank geoordeeld dat, in navolging van de uitspraak van de CRvB van 10 januari 2007 (LJN: AZ7153), de in deze Beleidsregels opgenomen criteria “gezondheidsschade” en “functionele beperkingen die nog lange tijd aanhouden” strijdig zijn met de in artikel 1 van de Wvg opgenomen definities van de begrippen gehandicapte en vervoersvoorziening, nu het voor het in aanmerking kunnen komen voor vervoersvoorzieningen voldoende is dat door ziekte of gebrek, naar objectief medische maatstaf, aantoonbare beperkingen worden ondervonden bij het zich vervoeren buiten de woning. De tekst van artikel 1 van de Wvg noch de wetsgeschiedenis laat ruimte voor een restrictieve uitleg als in de Beleidsregels bedoeld.
De rechtbank stelt vooreerst vast dat verweerder aan het bestreden besluit het CIZ-advies van 29 augustus 2007 ten grondslag heeft gelegd.
De rechtbank constateert vervolgens dat, ondanks de uitspraak van 22 juni 2007 van deze rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende rechtspraak van de CRvB, verweerder en het CIZ bij de beoordeling van de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een gesloten buitenwagen andermaal het criterium “gezondheidsschade” door weersinvloeden tot uitgangspunt hebben genomen. De rechtbank acht dit onbegrijpelijk.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat het bestreden besluit daarmee aan hetzelfde gebrek lijdt als het – bij uitspraak van 22 juni 2007 door deze rechtbank vernietigde – besluit van 17 februari 2006, terwijl vaststaat dat ook het CIZ van genoemde uitspraak van de CRvB in kennis is gesteld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat reeds om deze reden het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert en daarom wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank overweegt daarbij nog als volgt.
In artikel 3:9 van de Awb is bepaald dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en omstandigheden door een adviseur verricht, het bestuursorgaan er zich van dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
In de rechtspraak van de CRvB is deze vergewisplicht nader uitgewerkt (zie de uitspraken van de CRvB van 25 juli 2007 LJN: BB0694 en 3 juli 2007 LJN: BA8673). Deze plicht houdt onder meer in dat verweerder zich ervan dient te vergewissen dat het advies voldoet aan de eisen die uit een oogpunt van zorgvuldigheid aan de besluitvorming zelf moeten worden gesteld. Om die reden kan van een deugdelijke advisering die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt daarop af te gaan, slechts sprake zijn indien uit die adviezen ten minste blijkt op grond van welke gegevens deze tot stand zijn gekomen en welke procedure daarbij is gevolgd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 mei 2006, LJN: AX6554).
De rechtbank constateert dat, zoals ter zitting aan de orde is gesteld en door de gemachtigde van verweerder is erkend, het door verweerder ingezonden dossier onvolledig is geweest, doordat ten onrechte niet de door het CIZ aan zijn beoordeling ten grondslag liggende medische stukken aan het dossier zijn toegevoegd. Dit is in strijd met het bepaalde in de artikelen 7:4, tweede lid en 8:42 van de Awb, waaruit volgt dat het bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage dient te leggen, onderscheidenlijk aan de rechtbank dient in te zenden. Dit geldt, behoudens een hier niet aan de orde zijnde uitzondering, ook voor medische stukken die zich onder een adviserende instantie als het CIZ bevinden. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de uitspraak van de CRvB van 2 juli 2008 (LJN: BD6225).
In het CIZ-advies van 29 augustus 2007 wordt gesteld dat door een adviseur en een CIZ-arts opnieuw onderzoek is gedaan naar de gezondheidssituatie van eiseres, waarbij de arts zich heeft gebaseerd op telefonisch verkregen gegevens van eiseres en haar huisarts op 24 augustus 2007, een huisbezoek bij eiseres op 27 augustus 2007 en specialistenbrieven, verzonden door de huisarts op 24 augustus 2007. Voorts is informatie verkregen uit een mailbericht van 25 juli 2007 van de Dienst Zorg en Samenleven van verweerder, de medische rapportage van CIZ-arts A. van der Linde van 16 januari 2006, het adviesrapport van 26 april 2007 (waaronder de rapportage van CIZ-arts Y.E.S. Wiersma van 18 april 2007) en telefonisch contact op 29 augustus 2008 tussen de adviseur en eiseres. Uit de gedingstukken blijkt dit echter niet. De verslagen van de met eiseres en haar huisarts gevoerde telefoongesprekken en het huisbezoek ontbreken. Ook genoemde rapporten, brieven en het mailbericht zijn niet bijgevoegd. Daardoor is niet inzichtelijk geworden op welke gegevens het advies is gebaseerd. Onder andere is niet kenbaar welke vragen aan eiseres en haar huisarts zijn gesteld en wat deze daarop hebben geantwoord. Onduidelijk is zelfs of verweerder over de aan het advies ten grondslag liggende stukken heeft beschikt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische advies niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk advies dienen te worden gesteld en dat het bestreden besluit niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12 van de Awb. Het bestreden besluit komt ook om deze redenen in aanmerking voor vernietiging. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet in de specifieke omstandigheden van dit geval, zoals hierboven uiteengezet waaronder de omstandigheid dat door verweerder tot twee keer toe is uitgegaan van een verkeerd criterium, aanleiding gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om een voorlopige voorziening te treffen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het risico van het eventueel ten onrechte verstrekken van de gevraagde voorziening voor rekening van verweerder komt. Temeer daar eiseres inmiddels al ruim drie jaar wacht op een beslissing en nu voor de vierde keer geconfronteerd wordt met het naderende koude jaargetijde terwijl er nog steeds niet is beslist over een passende vervoersvoorziening.
Deze voorlopige voorziening houdt in dat verweerder binnen drie weken aan eiseres een gesloten buitenwagen verstrekt tot zes weken nadat het nieuwe besluit op bezwaar is genomen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op de informatie in het dossier en het ter zitting verhandelde, geheel niet is uit te sluiten dat eiseres, gezien haar weersgevoelige aandoening, in aanmerking komt voor deze gesloten buitenwagen. In dit verband merkt de rechtbank op dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat, bij gebleken medische noodzaak van bescherming tegen weersinvloeden, eiseres alsnog in aanmerking komt voor een gesloten buitenwagen en er dus verder geen belemmeringen zijn om deze voorziening toe te wijzen.
De rechtbank zal bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht als bedoeld in artikel 8:74 van de Awb van € 39,- door de gemeente Amsterdam dient te worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met
inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat verweerder binnen drie weken na dagtekening van deze
uitspraak aan eiseres een gesloten buitenwagen verstrekt tot zes weken nadat het nieuwe besluit op bezwaar is genomen;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiseres het griffierecht van € 39,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2008 door mr. C.C.W. Lange, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het be¬stuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep in¬stel¬len bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B