ECLI:NL:RBAMS:2009:BI6288

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1024559 DX EXPL 09-33
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van effectenlease-overeenkomsten en de toepassing van de Duisenbergregeling

In deze zaak vorderde Varde Investments (Ireland) Limited, als eisende partij, betaling van een hoofdsom van € 2.892,04 van Afnemer, die betrokken was bij effectenlease-overeenkomsten met Dexia, de rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V. De vordering was gebaseerd op het feit dat Afnemer niet tijdig een opt-outverklaring had ingediend, waardoor hij gebonden was aan de WCAM-overeenkomst, die als een vaststellingsovereenkomst fungeert. Afnemer had een restschuld aan Dexia, die niet was voldaan, en Varde had deze vordering gecedeerd gekregen.

De kantonrechter behandelde de argumenten van Afnemer, die stelde dat Dexia haar zorgplichten had geschonden en dat de effectenlease-overeenkomsten niet tot stand hadden behoren te komen. Afnemer beroept zich ook op de coulanceregeling van de Duisenbergregeling, maar de rechter oordeelde dat Afnemer niet tijdig een beroep had gedaan op deze regeling. De rechter concludeerde dat Afnemer gebonden was aan de WCAM-overeenkomst en dat zijn argumenten niet opgingen.

De kantonrechter wees de vordering van Varde grotendeels toe, met uitzondering van een bedrag dat niet voldoende was onderbouwd. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 22 februari 2007 tot aan 10 januari 2008 en vanaf 24 maart 2008. Afnemer werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 27 mei 2009 door de kantonrechter A.M.I. van der Does.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaak- en rolnummer: 1024559 DX EXPL 09-33
vonnis van 27 mei 2009
596
Vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
de vennootschap naar Iers recht
VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Dublin, Ierland,
eisende partij,
hierna te noemen Varde,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen Afnemer,
gemachtigde: mr. A.J. Bakhuijsen.
De procedure
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 27 november 2008, met producties;
- de conclusie van antwoord.
Bij tussenvonnis van 4 maart 2009 is bepaald dat schriftelijk wordt voortgeprocedeerd. Vervolgens zijn ingediend:
- de conclusie van repliek, tevens akte houdende vermindering van eis, met producties;
- de conclusie van dupliek.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede begrepen.
1.2. Afnemer heeft effectenlease-overeenkomsten ondertekend waarop Afnemer als lessee stond vermeld en Labouchere als wederpartij, met de volgende contractnummers: [nr] en [nr].
1.3. Bij het einde van de onderhavige overeenkomsten was de opbrengst van de onderliggende effecten onvoldoende om de schuld van Afnemer aan Dexia te voldoen. Er resteerde in totaal een restschuld van Afnemer aan Dexia, die Afnemer niet heeft betaald.
1.4. Bij beschikking d.d. 25 januari 2007, NJ 2007, 427, LJN: AZ7033 heeft het Gerechtshof te Amsterdam de op 8 mei 2006 door Dexia en enige andere belangenorganisaties gesloten overeenkomst (hierna: de WCAM-overeenkomst, in de processtukken overigens ook wel Duisenbergregeling genoemd), algemeen verbindend verklaard. Daarmee gold deze WCAM-overeenkomst als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:907 BW tussen Dexia en de kring der gerechtigden als daarin omschreven. De WCAM-overeenkomst bepaalt op welke manier effectenlease-overeenkomsten tussen Dexia en deze gerechtigden behoren te worden afgewikkeld.
Het Gerechtshof heeft in de hier bedoelde beschikking precies aangegeven op welke manier Dexia bekendheid moest geven aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst, aan de gevolgen daarvan, aan de omstandigheid dat alle gerechtigden daaraan gebonden waren en aan de mogelijkheid om een zogenaamde ‘opt-outverklaring’ in te dienen. Gewezen wordt op de rechtsoverwegingen 10.2 tot en met 10.6 van de beschikking. Gelet op de datum dat Dexia de bekendmakingen heeft gepubliceerd dienden deze opt-outverklaringen - waardoor een gerechtigde niet langer aan de WCAM-overeenkomst gebonden was - vóór 1 augustus 2007 bij de notaris ingediend te worden
1.5. Afnemer heeft niet vóór 1 augustus 2007 een opt-outverklaring ingediend.
1.6. Varde heeft bij brief van 10 januari 2008 aan Afnemer medegedeeld dat Dexia de in deze procedure door Varde ingestelde vordering heeft gecedeerd aan Varde.
2. Vordering
2.1. Varde vordert - na vermindering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Afnemer te veroordelen tot betaling van:
- een hoofdsom van € 2.892,04;
- de wettelijke rente over deze hoofdsom vanaf 22 februari 2007;
- buitengerechtelijke incassokosten ad € 433,80;
- de kosten van deze procedure en nakosten.
2.2. Daaraan legt zij - kort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag.
Aangezien Afnemer niet tijdig een opt-outverklaring heeft ingediend, is hij gebonden aan de WCAM-overeenkomst. Afnemer is op grond van die WCAM-overeenkomst aan Dexia het bedrag van de bovengenoemde hoofdsom verschuldigd. Deze vordering is door Dexia gecedeerd aan Varde. Ondanks aanmaning en sommatie heeft Afnemer niet betaald, waardoor Afnemer tevens aansprakelijk is voor de kosten van de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden en de rente. Varde betwist dat Afnemer een beroep heeft gedaan op de coulanceregeling.
3. Verweer
3.1 Afnemer voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van Varde en beroept zich daarbij - kort en zakelijk weergegeven - op het volgende.
3.2 Afnemer voert aan dat Dexia bij de totstandkoming van de effectenlease-overeenkomsten de op haar rustende zorgplichten heeft geschonden. Dexia heeft niet voldaan aan de zorgplichten voortvloeiend uit het ‘know-your-customer’-beginsel en Afnemer evenmin, althans onvoldoende, gewezen op de risico’s van de effectenlease-overeenkomsten. Dit brengt met zich dat de overeenkomsten niet tot stand hadden behoren te komen en dat Dexia aansprakelijk is voor de als gevolg van haar tekortschieten ontstane schade.
3.3 Afnemer beroept zich op de coulanceregeling zoals opgenomen in de Duisenbergregeling en stelt zich voorts op het standpunt dat de algemene verbondenheid aan deze regeling er niet aan in de weg staat dat de uitvoering daarvan in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid. Deze redelijkheid en billijkheid dient er toe te leiden dat de restschuld van Afnemer moet worden kwijtgescholden en de vordering dient te worden afgewezen.
3.4 Afnemer betwist de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten omdat slechts standaardbrieven zijn verzonden – waarvan betwist wordt dat deze door Afnemer zijn ontvangen – en die in elk geval niet de hoogte van de gevorderde kosten rechtvaardigen.
4. Beoordeling
4.1 Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
Gebondenheid aan de WCAM-overeenkomst (Duisenbergregeling)
4.2 Gesteld noch gebleken is dat op Afnemer één van de in artikel 2.2 of 2.3 van de WCAM-overeenkomst bepaalde uitzonderingen van toepassing is. Afnemer is daarom overeenkomstig de hoofdregel van artikel 2.1 van de WCAM-overeenkomst aan te merken als een gerechtigde bij die overeenkomst.
4.3 Gelet op de verbindendverklaring door het Hof Amsterdam van de WCAM-overeenkomst en nu Afnemer niet (tijdig) een opt-outverklaring heeft ingediend, is Afnemer gebonden aan deze overeenkomst die (ook) jegens hem het karakter van een vaststellingsovereenkomst heeft.
4.4 De stelling van Afnemer dat de uitkomst van de Duisenbergregeling in zijn specifieke geval niet redelijk moet worden geacht en om die reden de restschuld volledig kwijt dient te worden gescholden, wordt gepasseerd. Zoals hiervoor onder 1.4 reeds aangegeven is de WCAM-overeenkomst een vaststellingsovereenkomst en zijn dientengevolge de bepalingen van boek 7 titel 15 BW hierop van toepassing. Conform het bepaalde in artikel 7:908 lid 5 jo 7:904 lid 1 BW kunnen partijen die de overeenkomst hebben gesloten deze regeling – in casu de Duisenbergregeling – niet vernietigen omdat gebondenheid hieraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Immers, middels de opt-outregeling zoals opgenomen in de WCAM-overeenkomst zijn afnemers in de gelegenheid gesteld om zich te onttrekken aan de Duisenbergregeling wanneer zij van mening waren dat deze regeling in hun specifieke geval tot een onredelijke uitkomst zou leiden. Nu Afnemer heeft nagelaten een opt-outverklaring in te dienen, is hij gebonden aan de WCAM-overeenkomst en is een beoordeling of deze overeenkomst jegens Afnemer redelijk en billijk is, is niet langer aan de orde. Voorts is noch door Afnemer gesteld noch op andere wijze gebleken dat er sprake is geweest van onvoorziene omstandigheden welke een andersluidend oordeel zouden kunnen rechtvaardigen. Immers, de omstandigheden waarnaar Afnemer in dit kader heeft verwezen, te weten het overlijden van zijn moeder en daarmee het wegvallen van inkomsten, waren reeds vóór het einde van de uiterlijke mogelijkheid een opt-outverklaring in te dienen - 31 juli 2007 - aan de orde.
Coulanceregeling
4.5 Ook aan het beroep van Afnemer op de coulanceregeling wordt voorbij gegaan. Gesteld noch gebleken is dat Afnemer (tijdig) aan Dexia kenbaar heeft gemaakt een beroep te willen doen op de coulanceregeling en evenmin dat Dexia een dergelijk beroep in behandeling heeft. Het thans door Afnemer in onderhavige procedure gedane verzoek aan Varde de coulanceregeling toe te passen, kan niet geacht worden tevens te zijn gericht tot Dexia. Immers, Varde heeft door de cessie slechts een vordering geleverd gekregen en heeft niet de plaats van Dexia ingenomen in de rechtsverhouding tussen Dexia en Afnemer.
Weren gericht tegen de effectenlease-overeenkomsten
4.6 Artikel 14 lid 1 van de WCAM-overeenkomst bepaalt onder meer dat elke gerechtigde aan Dexia kwijting verleent terzake van alle vorderingen die voortvloeien uit of verband houden met de geldigheid, het aangaan en de uitvoering van de effectenlease-overeenkomsten en de wijze waarop voor dergelijke overeenkomst reclame is gemaakt of anderszins het aangaan daarvan is bevorderd, ongeacht de aard en grondslag van dergelijke vordering. Hetgeen door Afnemer is aangevoerd ter onderbouwing van zijn stellingen betreffende de effectenlease-overeenkomsten stuit daar op af en behoeft geen bespreking meer.
Overig
4.7 Varde heeft haar vordering bij repliek gespecificeerd, als verzocht in het tussenvonnis. Uit deze specificatie blijkt dat Varde op de bedragen als vermeld in de eindafrekeningen bedragen voor de Duisenbergvergoeding en de Aholdvergoeding in rekening heeft gebracht. Zij telt vervolgens echter weer een bedrag als 'compensatie beëindigingskosten' bij haar vordering op, zonder toe te lichten op grond waarvan Afnemer deze kosten verschuldigd is. Aangezien de kantonrechter zonder toelichting niet begrijpt waarom Afnemer deze kosten zou moeten betalen en een dergelijke toelichting in deze stand van de procedure wel van Varde verwacht mocht worden, zal deze 'compensatie beëindigingskosten' van de hoofdsom worden afgetrokken. De door Varde gevorderde hoofdsom is voor het overige onbetwist en daarom toewijsbaar.
4.8 Ten aanzien van de wettelijke rente vanaf 10 januari 2008 wordt overwogen dat de strekking van de onder 1.6 bedoelde brief van die datum was om Afnemer te instrueren om geen verdere actie te ondernemen tot de deurwaarder namens Varde nadere betalingsinstructies zou geven. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen van 22 februari 2007 tot aan 10 januari 2008 en voorts met ingang van de vervaldatum van die nadere betalingsinstructie, te weten 24 maart 2008.
4.9 De kantonrechter gaat er van uit dat Afnemer niet heeft bedoeld een vordering tegen Varde in te stellen. Zou Afnemer die bedoeling wel hebben gehad dan zouden die vorderingen niet toewijsbaar zijn nu hetgeen Afnemer daaraan ten grondslag heeft gelegd betrekking heeft op een rechtsverhouding waarbij Varde geen partij is. Varde heeft immers door de cessie slechts een vordering geleverd gekregen en heeft niet de plaats van Dexia ingenomen in de rechtsverhouding tussen Dexia en Afnemer.
4.10 De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer.
4.11 Voor zover buitengerechtelijke kosten zijn gevorderd worden deze afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak. Voor zover Varde vergoeding vordert van kosten voor het bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
4.12 Gelet op de uitkomst van de procedure dient Afnemer te worden veroordeeld in de kosten van het geding. De gevorderde proceskosten worden toegewezen conform het gebruikelijke liquidatie-tarief.
Beslissing
De kantonrechter:
I. veroordeelt Afnemer om aan Varde te betalen:
- € 2.665,14 aan hoofdsom;
- de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 22 februari 2007 tot aan 10 januari 2008 en vanaf 24 maart 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt Afnemer in de kosten van de procedure, aan de zijde van Varde gevallen, tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 201,00
voor het exploot van dagvaarding € 88,19
voor salaris van gemachtigde € 350,00
totaal € 639,19
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
III. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.M.I. van der Does, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter