Parketnummer: 13/477002-08
Datum uitspraak: 9 juni 2009
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Weg" te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze op de terechtzitting van 13 januari 2009 is gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging luidt als volgt.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2002 tot 1 januari 2005 te
Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag en/of te Curaçao, in elk geval in
Nederland (en/of op Nederlands grondgebied) een ander, genaamd [persoon1],
door geweld of één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld
en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen en/of door
misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door
misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen betaling;
onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die seksuele handelingen beschikbaar stelde
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die (seksuele) handelingen, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich onder voornoemde omstandigheden beschikbaar stelde tot het verrichten van die handelingen,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of
bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en of die misleiding en/of dat opzettelijk voordeel trekken hierin dat verdachte
• (terwijl hij wist dat die [persoon1] kwetsbaar was en/of veel jonger dan verdachte was) een relatie met die [persoon1] is aangegaan en/of heeft gekregen en/of heeft onderhouden en/of
• (vervolgens) (gebruik makend van haar gevoelens voor hem) meerdere malen tegen die [persoon1] heeft gezegd dat hij geldproblemen had en dat er onbetaalde rekeningen waren die betaald moesten worden en/of dat er toch geld verdiend moest worden en/of
• die [persoon1] het gevoel heeft gegeven dat zij geen keus had en/of dat zij in de prostitutie moest gaan werken en/of
• die [persoon1] een of meermalen onderdak heeft verschaft en/of
• die van [persoon1] een of meermalen (met kracht) heeft geslagen en/of geschopt en/of die [persoon1] (met kracht) een of meermalen heeft geduwd en/of tegen meubels heeft aangegooid en/of
• die [persoon1] een of meermalen bij de keel heeft gegrepen en/of de keel van die [persoon1] heeft dichtgeknepen en/of
• die [persoon1] meermalen onder druk heeft gezet en/of er (zodoende) toe heeft aangezet en/of heeft gebracht om in de prostitutie te werken en/of heeft aangezet tot prostitutie en/of
• (terwijl die [persoon1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) in de buurt van die [persoon1] is gebleven en/of die [persoon1] nauwlettend in de gaten heeft gehouden
• en/of die [persoon1] wegwijs heeft gemaakt in de prostitutie en/of die [persoon1] de werking van de spons heeft uitgelegd en/of
• (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van 500.000,-,, in elk geval ene bedrag van gemiddeld ongeveer € 20.000,- per maand) van die [persoon1] heeft afgenomen en/of afgepakt en/of door die [persoon1] heeft laten afstaan en/of die [persoon1] weinig van haar verdiensten heeft laten houden en/of
• (terwijl die [persoon1] trachtte weg te lopen) het paspoort van die [persoon1] afgenomen en/of afgepakt en/of
• die [persoon1] heeft meegenomen naar een arts in Belgie teneinde die [persoon1] een borstvergroting te laten ondergaan en/of (terwijl die [persoon1] onder narcose was) tegen de arts heeft gezegd dat er een groter implantaat dan afgesproken moest worden ingebracht en/of
• meermalen tegen die [persoon1] gezegd dat als zij die [persoon1] haar ouders zou vertellen dat ze prostitutiewerkzaamheden verrichtte, hij, verdachte ervoor zou zorgen dat haar ouders iets zou overkomen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
(Artikel 250a lid 1 onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht (oud))
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 27 december 2006
te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag en/of te Curaçao, in elk geval
in Nederland (en/of op Nederlands grondgebied), een ander, genaamd [persoon1],
door dwang en/of geweld of één of meer andere feitelijkheden of door dreiging
met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden, en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misbruik van een kwetsbare positie voornoemde [persoon1] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon1],
en/of die [persoon1] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) handelingen
en/of die [persoon1] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of gewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [persoon1] met of voor een derde,
bestaande die dwang en/of dat geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of die dreiging met geweld en/of die misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of dat misbruik van een kwetsbare positie
hierin dat hij verdachte
• (terwijl hij wist dat die [persoon1] kwetsbaar was en/of veel jonger dan verdachte was) een relatie met die [persoon1] is aangegaan en/of heeft gekregen en/of heeft onderhouden en/of
• (vervolgens) (gebruik makend van haar gevoelens voor hem) meerdere malen tegen die [persoon1] heeft gezegd dat hij geldproblemen had en dat er onbetaalde rekeningen waren die betaald moesten worden en/of dat er toch geld verdiend moest worden en/of
• die [persoon1] het gevoel heeft gegeven dat zij geen keus had en/of dat zij in de prostitutie moest gaan werken en/of
• die [persoon1] een of meermalen onderdak heeft verschaft en/of
• die van [persoon1] een of meermalen (met kracht) heeft geslagen en/of geschopt en/of die [persoon1] (met kracht) een of meermalen heeft geduwd en/of tegen meubels heeft aangegooid en/of
• die [persoon1] een of meermalen bij de keel heeft gegrepen en/of de keel van die [persoon1] heeft dichtgeknepen en/of
• die [persoon1] meermalen onder druk heeft gezet en/of er (zodoende) toe heeft aangezet en/of heeft gebracht om in de prostitutie te werken en/of heeft aangezet tot prostitutie en/of
• (terwijl die [persoon1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) in de buurt van die [persoon1] is gebleven en/of die [persoon1] nauwlettend in de gaten heeft gehouden en/of
• en/of die [persoon1] wegwijs heeft gemaakt in de prostitutie en/of die [persoon1] de werking van de spons heeft uitgelegd en/of
• (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van € 500.000,- , in elk geval ene bedrag van gemiddeld ongeveer € 20.000,- per maand) van die [persoon1] heeft afgenomen en/of afgepakt en/of door die [persoon1] heeft laten afstaan en/of die [persoon1] weinig van haar verdiensten heeft laten houden en/of
• (terwijl die [persoon1] trachtte weg te lopen) het paspoort van die [persoon1] afgenomen en/of afgepakt en/of
• die [persoon1] heeft meegenomen naar een arts in Belgie teneinde die [persoon1] een borstvergroting te laten ondergaan en/of (terwijl die [persoon1] onder narcose was) tegen de arts heeft gezegd dat er een groter implantaat dan afgesproken moest worden ingebracht en/of
• meermalen tegen die [persoon1] gezegd dat als zij die [persoon1] haar ouders zou vertellen dat ze prostitutiewerkzaamheden verrichtte, hij, verdachte ervoor zou zorgen dat haar ouders iets zou overkomen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
(artikel 273f, eerste lid, onder sub 1, sub 4 en sub 9 van het Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode van 1 jun1 1997 tot 1 juni 1998 te Amsterdam en/of te Alkmaar
en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland, de minderjarige, genaamd [persoon2] (geboren [geboortedatum]), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen
betaling,
ten aanzien van die minderjarige [persoon2] enige handeling heeft ondernomen
waarvan verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die
minderjarige zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar
stelde,
die minderjarige [persoon2] (telkens) door geweld en/of één of meer andere
feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of één of meer andere
feitelijkheden heeft gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft bewogen hem, verdachte, uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, hebbende verdachte
• voornoemde minderjarige [persoon2] informatie en/of een vals paspoort en/of inlichtingen gegeven en/of laten geven over die te verrichten (seksuele) handelingen en/of over de prijzen en/of verdiensten van/voor die te verrichten (seksuele) handelingen en/of
• voornoemde minderjarige [persoon2] - tegen betaling - gemeenschap en/of andere seksuele handelingen met mannen laten ondergaan, althans voor hem, verdachte te laten werken en/of
• klanten voor de seksuele diensten van voornoemde minderjarige [persoon2] gezocht en/of die klanten naar voornoemde minderjarige verwezen en/of
• voornoemde minderjarige [persoon2] naar een of meer prostitutieklanten en/of plaats(en) waar zij voor en/of als prostituee moest en/of ging werken, althans seksuele handelingen moest verrichten en/of ondergaan, gereden en/of gebracht en/of
• voornoemde minderjarige [persoon2] voor die prostitutiewerkzaamheden, althans voor die seksuele handelingen, (grote) verdiensten in het vooruitzicht gesteld en/of
• voornoemde minderjarige de verdiensten voor die prostitutiewerkzaamheden (een totaalbedrag van (minimaal) f 80.000,-, in elk geval ongeveer f 1.000,- per dag) afgenomen en/of afgepakt en/of laten afstaan en/of
• voornoemde minderjarige [persoon2] gekleineerd en/of uitgescholden en/of
• voornoemde minderjarige [persoon2] een of meermalen geslagen en/of gestompt en/of bij de keel gegrepen en/of in het gezicht gespuugd toen zij voornoemde minderjarige aangaf dat ze wilde stoppen met de prostitutiewerkzaamheden en/of haar verdiensten niet wilde afgeven;
(Artikel 250A lid 1 sub 3, jo lid 2 subs 2, jo lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (oud))
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2002
tot en met 27 december 2006, te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag
en/of te Alkmaar en/of te Curaçao, in elk geval in Nederland (althans op
Nederlands grondgebied) (telkens) een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft hij, verdachte een of meer voorwerpen, te weten een of meer (grote) geldbedragen (te weten de opbrengsten van [persoon1] in de prostitutie, totaal ongeveer € 500.000,-) verworven en/of voorhanden gehad, heeft overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
(artikel 420bis/420ter van het Wetboek van Strafrecht)
2.1. De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft met betrekking tot de geldigheid van dagvaarding ter zake het onder 3 ten laste gelegde feit ambtshalve het volgende overwogen.
De tenlastelegging vermeldt conform artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het wettelijke voorschrift waarbij het ten laste gelegde feit strafbaar is gesteld, te weten artikel 250A lid 1 sub 3, jo lid 2 sub 2, jo lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (oud). Het genoemde artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is in werking getreden op 1 oktober 2000. Nu het ten laste gelegde feit ziet op de periode van 1 juni 1997 tot 1 juni 1998, moet de vermelding van het wettelijke voorschrift voor onjuist worden gehouden. De omschrijving in de eerste en tweede alinea van het ten laste gelegde feit betreft het brengen van de minderjarige [persoon2] tot het verrichten van seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen betaling, dan wel handelingen te hebben ondernomen waarvan verdachte wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat zij zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelde. Deze omschrijving ziet op het tot prostitutie brengen van de minderjarige [persoon2] en heeft daarom onmiskenbaar betrekking op het in artikel 250ter, eerste lid, aanhef en onder 3, van het WvSr strafbaar gestelde misdrijf, zoals dat gold ten tijde van de in de tenlastelegging genoemde periode. De vermelding van een verkeerde strafbepaling leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding. Verdachte noch zijn raadsman hebben ter terechtzitting een daartoe strekkend verweer gevoerd en de rechtbank is ook overigens niet gebleken dat het voor verdachte niet duidelijk was tegen welke verdenking hij zich moest verdedigen. Voorts vormt een onjuiste kwalificatie in de dagvaarding in beginsel geen beletsel voor een veroordeling. De Hoge Raad heeft zich immers bij herhaling op het standpunt gesteld dat het de rechter is die beslist welke kwalificatie aan de ten laste gelegde feiten, indien en voor zover bewezen, dient te worden gegeven, zonder dat deze daarbij is gebonden aan de opvatting daaromtrent van het openbaar ministerie . De rechtbank overweegt tenslotte nog dat er geen aanleiding is om de behandeling ter zitting te hervatten teneinde de raadsman de gelegenheid te geven omtrent dit punt alsnog zijn verdediging te voeren. Er is immers geen sprake van een wezenlijk andere kwalificatie en de verdediging wordt daardoor niet in zijn belangen geschaad.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 18 januari 2003 tot 1 januari 2005 te Amsterdam een ander, genaamd [persoon1], door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die seksuele handelingen, terwijl verdachte wist dat die ander zich onder voornoemde omstandigheden beschikbaar stelde tot het verrichten van die handelingen,
bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en dat opzettelijk voordeel trekken hierin dat verdachte
• terwijl hij wist dat die [persoon1] veel jonger dan verdachte was een relatie met die [persoon1] is aangegaan en heeft onderhouden en
• vervolgens, gebruik makend van haar gevoelens voor hem, meerdere malen tegen die [persoon1] heeft gezegd dat hij geldproblemen had en dat er onbetaalde rekeningen waren die betaald moesten worden en dat er toch geld verdiend moest worden en
• die [persoon1] het gevoel heeft gegeven dat zij geen keus had en dat zij in de prostitutie moest gaan werken en
• die [persoon1] onderdak heeft verschaft en
• die [persoon1] meermalen er toe heeft aangezet om in de prostitutie te werken en
• die [persoon1] wegwijs heeft gemaakt in de prostitutie en die [persoon1] de werking van de spons heeft uitgelegd en
• een groot deel van de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden door die [persoon1] heeft laten afstaan en die [persoon1] weinig van haar verdiensten heeft laten houden;
in de periode van 01 januari 2005 tot en met 27 december 2006 te Amsterdam en te Utrecht en te Den Haag en te Curaçao, een ander, genaamd [persoon1], door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon1],
die [persoon1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
en die [persoon1] heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [persoon1] met of voor een derde,
bestaande dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht hierin dat hij, verdachte,
• terwijl hij wist dat die [persoon1] veel jonger dan verdachte was een relatie met die [persoon1] is aangegaan en heeft onderhouden en
• vervolgens, gebruik makend van haar gevoelens voor hem, meerdere malen tegen die [persoon1] heeft gezegd dat hij geldproblemen had en dat er onbetaalde rekeningen waren die betaald moesten worden en dat er toch geld verdiend moest worden en
• die [persoon1] het gevoel heeft gegeven dat zij geen keus had en dat zij in de prostitutie moest gaan werken en
• die [persoon1] onderdak heeft verschaft en
• die van [persoon1] meermalen heeft geslagen en die [persoon1] meermalen heeft geduwd en tegen meubels heeft aangegooid en
• die [persoon1] bij de keel heeft gegrepen en
• die [persoon1] meermalen er toe heeft aangezet om in de prostitutie te werken en
• een groot deel van de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden door die [persoon1] heeft laten afstaan en die [persoon1] weinig van haar verdiensten heeft laten houden;
in de periode van 22 juli 1997 tot 1 juni 1998 te Amsterdam en te Alkmaar en te Den Haag de minderjarige, genaamd [persoon2], geboren [geboortedatum], ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling,
die minderjarige [persoon2] door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen hem, verdachte, uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, hebbende verdachte
• voornoemde minderjarige [persoon2] informatie en een vals paspoort gegeven en
• voornoemde minderjarige [persoon2] - tegen betaling - gemeenschap en andere seksuele handelingen met mannen laten ondergaan en
• voornoemde minderjarige [persoon2] naar een of meer plaatsen waar zij als prostituee ging werken gereden en
• voornoemde minderjarige de verdiensten voor die prostitutiewerkzaamheden een totaalbedrag van ongeveer f 80.000,- laten afstaan en
• voornoemde minderjarige [persoon2] geslagen en bij de keel gegrepen en in het gezicht gespuugd toen zij, voornoemde minderjarige, aangaf dat ze wilde stoppen met de prostitutiewerkzaamheden en haar verdiensten niet wilde afgeven;
hij op tijdstippen in de periode van 18 januari 2003 tot en met 27 december 2006, te Amsterdam en te Utrecht en te Den Haag en te Curaçao, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft hij, verdachte, een of meer voorwerpen, te weten geldbedragen, te weten de opbrengsten van [persoon1] in de prostitutie, verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs, de bruikbaarheid van de bewijsmiddelen en bespreking van de verweren.
5.1.Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde ([persoon1])
5.1.1. Kernpunt van geschil is de vraag of de werkzaamheden van het slachtoffer ([persoon1]) in de prostitutie het gevolg zijn geweest van dwang of misbruik van de zijde van verdachte, of dat deze op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden. Door verdachte is uitdrukkelijk betwist dat sprake is geweest van dwang. Door de verdediging is aangevoerd dat door verdachte nimmer geweld is gebruikt en dat evenmin anderszins is gebleken dat het slachtoffer niet uit vrije wil in de prostitutie werkzaam is geweest. De verdediging heeft in dit kader eveneens de betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon1] bestreden. Ter onderbouwing heeft zij aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer haar bevindingen en emoties achteraf zijn en dat het relaas van het slachtoffer over de dwang en de mishandelingen niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van het slachtoffer [persoon2] mag niet als bewijsmiddel voor de in de tenlastelegging genoemde feiten jegens [persoon1] worden gebezigd, maar kan ten hoogste bijdragen aan de overtuiging van de rechtbank, aldus de raadsman. De verdediging heeft mitsdien tot vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit.
5.1.2. Alvorens in te gaan op de vraag of de tenlastegelegde feiten al dan niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of zij de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig acht. De rechtbank heeft in dit kader acht geslagen op het rapport van prof. dr. [prof. dr.], welk rapport op 19 mei 2009 in opdracht van de rechter-commissaris en op verzoek van de verdediging is opgemaakt. Dit rapport behelst, kort gezegd, een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer. De conclusie in dit rapport komt er op neer dat het dossier zowel steun biedt voor het scenario dat het slachtoffer de waarheid spreekt als het scenario dat zij niet de waarheid spreekt, zodat dit rapport in zoverre geen steun kan bieden bij de beantwoording van de hiervoor gestelde vraag naar de geloofwaardigheid van het slachtoffer. De rechtbank zal zich voor een beslissing op dit punt daarom slechts baseren op de zich in het dossier bevindende processtukken en het verhandelde ter zitting.
Dit overwegende is de rechtbank van oordeel dat zij de verklaring van [persoon1] geloofwaardig acht en dat de inhoud daarvan als redengevend zal worden aangemerkt bij de beoordeling van de tenlastegelegde feiten. Daartoe wordt het volgende overwogen. Vastgesteld kan worden dat [persoon1] een aantal uitvoerige en gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd, zowel ten overstaan van de politie als ten overstaan van de rechter-commissaris. Niet is gebleken dat zij op enig punt en in enige instantie inconsistent is geweest in haar verklaring. Bovendien vindt hetgeen [persoon1] heeft verklaard ook steun in andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat het door [persoon1] geschetste relaas omtrent het begin en het verloop van haar relatie met verdachte op veel punten overeenkomt met andere relaties die verdachte heeft gehad. Uit de verklaringen van [persoon2] en [persoon3] kan worden afgeleid dat ook zij, evenals [persoon1], op minderjarige leeftijd in contact waren gekomen met verdachte en ook op minderjarige leeftijd een relatie met hem zijn aangegaan. Bovendien vertoont de door [persoon2] omschreven gang van zaken over het zich begeven in de prostitutie en het blijven vervullen van dat beroep, alsmede de rol die verdachte daarbij vervuld sterke gelijkenissen met hetgeen [persoon1] daaromtrent heeft verklaard. Immers komt verdachte ook uit de verklaring van [persoon2] naar voren als degene met kennis van zaken, en blijkt verdachte ook in die situatie de inkomsten uit de prostitutie onder zich te houden onder het voorwendsel dat hij zulks deed ten behoeve van een gezamenlijke toekomst.
5.1.3. Het verweer van de verdediging dat de verklaring van [persoon2] niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt in de zaak van [persoon1] wordt verworpen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de gang van zaken die door beide slachtoffers wordt geschetst op essentiële punten overeenkomt, zodat de door hen afgelegde verklaringen in elkaars zaken over en weer kunnen worden gebruikt.
5.1.4. De rechtbank acht op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Met het in artikel 273f Sr (voordien artikel 250a Sr) neergelegde verbod op mensenhandel heeft de wetgever beoogd uitbuiting van een ander in de prostitutie tegen te gaan. Een situatie van uitbuiting doet zich onder meer voor indien de prostitutie niet op vrijwillige basis geschied, maar het gevolg is van een vorm van dwang die door een ander wordt uitgeoefend. Deze dwang behoeft niet noodzakelijkerwijs te bestaan uit fysiek geweld, bedreiging of financiële dwang, maar kan ook worden bewerkstelligd doordat het slachtoffer komt te verkeren in een afhankelijke situatie waarin zij onder de gegeven omstandigheid geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te verblijven. Het dwangmiddel wordt dan gevormd door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.
Uit de in het dossier aanwezige stukken kan worden vastgesteld dat verdachte een relatie heeft aangeknoopt met het slachtoffer toen zij minderjarig was en problemen met haar ouders had. Verdachte heeft het slachtoffer genegenheid en aandacht gegeven en is binnen niet al te lange termijn met haar gaan samenwonen. Vervolgens heeft verdachte haar voorgehouden dat hij nog met aanzienlijke schulden kampte en dat hij wist dat met prostitutie veel geld verdiend kon worden. Verdachte heeft het slachtoffer toen gevraagd om in de prostitutie te werken. Op dat moment was zij 17 jaar. Het slachtoffer heeft in eerste instantie geweigerd, maar heeft uiteindelijk toegegeven aan het verzoek van verdachte en is op de dag van haar achttiende verjaardag in de seksindustrie gaan werken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door middel van de samenloop van de hiervoor genoemde omstandigheden het slachtoffer in een situatie van afhankelijkheid doen verkeren, hetgeen, mede als gevolg van het tussen hen bestaande aanmerkelijke leeftijdsverschil, gaandeweg ertoe heeft geleid dat verdachte in (geestelijk) opzicht een overwicht op het slachtoffer kreeg. Door onder deze omstandigheden een minderjarig en kwetsbaar persoon met een geldgebrek te confronteren en haar vervolgens op actieve wijze in de richting van de prostitutie te duwen, heeft verdachte het slachtoffer uiteindelijk in een toestand gebracht waarin haar geen andere keuze werd gelaten dan aan zijn wens gehoor te geven. Verdachte heeft het slachtoffer in de daarop volgende periode op onaanvaardbare wijze geëxploiteerd door de inkomsten uit deze werkzaamheden in zijn machtssfeer te houden en daarvan een aanzienlijk deel ten eigen bate aan te wenden. Dat ook het slachtoffer heeft geprofiteerd van deze verdiensten doet aan het exploiterende karakter van zijn handelen niet af, nu dit niet wegneemt dat verdachte zich telkenmale een onevenredig deel van de inkomsten heeft toegeëigend, hetgeen op niets anders kan duiden dan uitbuiting. Verdachte heeft gedurende een langdurige periode voortdurend op manipulatieve wijze bewerkstelligd dat het slachtoffer haar werkzaamheden in de prostitutie voortzette, onder meer door haar voor te houden dat zij als gevolg van een tekort aan geld geen andere mogelijkheden hadden. Uit de omstandigheid dat verdachte gedurende deze gehele periode ruimschoots en onevenredig profijt heeft getrokken uit de daaruit voortvloeiende inkomsten leidt de rechtbank af dat de opzet van verdachte van meet af aan moet zijn gericht op exploitatie van het slachtoffer. De rechtbank ziet daarvoor steun in de sterk overeenkomende wijze waarop verdachte voordeel heeft getrokken uit de prostitutie van het slachtoffer [persoon2] en de omstandigheid dat verdachte gedurende een ziekteperiode van [persoon1] met een soortgelijke strategie heeft getracht een ander meisje voor hem in de prostitutie te laten werken.
5.2. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde ([pe[persoon2])
5.2.1. Door de verdediging is betwist dat er in het geval van [persoon2] sprake zou zijn geweest van dwang of uitbuiting. Verdachte heeft in dit kader verklaard dat [persoon2] vrijwillig en uit eigen beweging in de prostitutie is gaan werken.
Daarnaast heeft de verdediging bestreden dat verdachte ten tijde van de periode waarin de feiten zouden hebben plaatsgevonden, op de hoogte is geweest van de minderjarigheid van [persoon2]. Het onder 3 tenlastegelegde kan daarom niet bewezen worden, aldus de verdediging.
5.2.2. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Uit de verklaringen die [persoon2] bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd volgt dat verdachte er voor heeft zorg gedragen dat zij de benodigde middelen (onder mee een kamer, glijmiddel en een vals paspoort) kreeg om in de prostitutie te gaan werken, en dat verdachte vervolgens de inkomsten ontving die zij met haar werkzaamheden verdiende. De rechtbank acht de verklaring van [persoon2] eenduidig en consistent, en ziet geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen, temeer daar de verklaring van [persoon2] steun vindt in de verklaringen van de getuigen [persoon1] en [persoon4]. Deze getuigen hebben immers bij de politie verklaard dat verdachte hen vertelde dat eerder een meisje genaamd [voornaam] (de rechtbank begrijpt dat dit ziet op [persoon2]) voor hem had gewerkt. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het tenlastegelegde derhalve uit van het feitencomplex zoals dit door [persoon2] wordt geschetst. Uit dit feitencomplex kan worden afgeleid dat verdachte een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht had op het slachtoffer, bestaande dit overwicht hierin dat hij op dat moment een relatie had met een minderjarig en aanzienlijk jonger meisje, dat verliefd op hem was en in zoverre ook in een situatie van afhankelijkheid verkeerde ten opzichte van verdachte. Verdachte heeft deze situatie op slinkse wijze uitgebuit door het slachtoffer de middelen aan te dragen om in de prostitutie te werken en haar te vervoeren naar haar werkplek, en vervolgens van haar prostitutiewerkzaamheden maximaal profijt te trekken door zich de daaruit voortvloeiende inkomsten toe te eigenen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte daarbij niet heeft geweten dat het slachtoffer minderjarig was. Dat het slachtoffer, zoals de verdediging heeft betoogd, zelf niet onwelwillend tegenover prostitutie stond doet aan het vorenstaande niets af. Volgens de wetgever is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting immers niet relevant, indien de prostitutie het gevolg is van een van de in artikel 273f, eerste lid Sr, voorheen artikel 250ter eerste lid Sr (oud), genoemde dwangmiddelen. Laatstgenoemde situatie doet zich in deze zaak voor. Bovendien miskent dit betoog de bijzondere betekenis die de wetgever heeft willen toekennen aan de bescherming van minderjarigen, door het enkele brengen van een minderjarige tot een rol in de seksindustrie reeds als strafwaardige gedraging in het Wetboek van Strafrecht op te nemen (art. 273 f, lid 1 sub 5 Sr, voorheen artikel 250ter lid 1 sub 3 sr (oud)). Daarmee heeft de wetgever tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de jeugdige geen betekenis toekomt. ([X], suppl. 137, aant. 7 bij art. 273f).
De conclusie is dan ook dat de tenlastegelegde feiten zoals weergegeven onder punt 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en de door de verdediging gevoerde bewijsverweren moeten worden verworpen.
6. De strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit
Het onder feit 3 in de derde alinea ten laste gelegde betreft het door verdachte dwingen of bewegen van [persoon2] hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen. De steller van de tenlastelegging heeft ook hier kennelijk gedoeld op artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht en meer in het bijzonder op het eerste lid onder 6 van dat artikel. Zoals onder 2.1 reeds is overwogen is gebleken dat deze ten laste gelegde gedraging in de periode van 1 juni 1997 tot 1 juni 1998 evenwel niet strafbaar was, zodat verdachte ter zake van dit feit, voor zover bewezen geacht, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor het overige zijn de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1,2, 3 en 4 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 8 maanden (44 maanden), met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8.2. Verzuimen ten aanzien van het door de deskundige verrichte onderzoek
De verdediging heeft bij haar pleidooi gewezen op de discrepantie tussen de door de rechtbank gegeven onderzoeksopdracht en het uiteindelijke onderzoek dat door de deskundige prof. dr. [prof. dr.] is verricht. De rechtbank stelt in dit kader vast dat de rechtbank bij uitspraak van 5 augustus 2008 heeft gelast dat er een onderzoek zou worden verricht naar een mogelijke stoornis in de geestvermogens bij de aangeefster [persoon1], de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze [persoon1] en de mogelijke verbanden tussen een eventuele stoornis en de tenlastegelegde feiten. Het onderzoek dat uiteindelijk door de deskundige is uitgevoerd, behelst evenwel geen onderzoek naar de persoonlijkheid van aangeefster, maar een betrouwbaarheidsanalyse aan de hand van het dossier. In zoverre is inderdaad sprake van een discrepantie tussen de in eerste instantie door de verdediging geformuleerde onderzoekswens en het daadwerkelijk uitgevoerde deskundig onderzoek. De verdediging heeft echter na het uitbrengen van het rapport van [prof. dr.] op geen enkele wijze kenbaar gemaakt te persisteren bij haar wens om alsnog onderzoek te verrichten naar de persoonlijkheid van aangeefster. De raadsman heeft ook de mogelijkheid gehad om gebruik te maken van de hem in artikel 231 Sv toegekende bevoegdheid om een onderhoud te hebben met de deskundige en opmerkingen te maken met betrekking tot het uitgevoerde onderzoek. Dit onderhoud heeft op 18 mei 2009 plaatsgevonden en de opmerkingen van de raadsman zijn verwerkt in het rapport. Dit overwegende is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de verdediging door dit verzuim in enig rechtens te respecteren belang is geschaad, zodat hieraan ook geen gevolgen hoeven te worden verbonden.
8.3. Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en de duur daarvan acht geslagen op de vonnissen die door de rechtbank in vergelijkbare zaken zijn gewezen, waaronder in elk geval het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2008, LJN BC8626.
Voorts heeft de rechtbank het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een jonge vrouw uitgebuit door haar ertoe aan te zetten om als prostituee gaan werken. Verdachte heeft zich bevoordeeld uit de opbrengsten van de werkzaamheden van deze vrouw als prostituee, en een groot deel van de opbrengsten gebruikt voor eigen consumptieve doeleinden. Ook in een eerdere periode heeft verdachte een minderjarige vrouw aangespoord om in de prostitutie werkzaam te zijn, waarbij hij zich eveneens de opbrengsten uit de werkzaamheden van het slachtoffer heeft toegeëigend en deze ten eigen bate heeft aangewend.
Gebleken is dat verdachte de slachtoffers op manipulatieve wijze ertoe heeft aangezet om zich te prostitueren. In beide gevallen ging het om een minderjarig slachtoffer dat op dat moment verliefd was op verdachte. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van het overwicht dat hij op de slachtoffers had, door hen, al dan niet in een precaire financiële situatie, voor te houden dat met de prostitutie veel geld was te verdienen en door hen voor te spiegelen dat zij met het geld dat daarmee verdiend kon worden een gezamenlijke toekomst op konden bouwen. Het enige doel dat verdachte hierbij had, was geldelijk gewin. Verdachte heeft zich langdurig verrijkt door eerst met manipulatie, en in een later stadium ook met geweld, het slachtoffer ervan te weerhouden de prostitutiewerkzaamheden te beëindigen.
De rechtbank rekent verdachte in het bijzonder aan dat hij op slinkse wijze minderjarige slachtoffers heeft gemanipuleerd door hen in een lastige periode in hun jeugd perspectief en warmte bieden en vervolgens welbewust misbruik heeft gemaakt van de daardoor ontstane situatie van afhankelijkheid.
Het handelen van verdachte heeft een niet te onderschatten impact gehad op het lichamelijke en geestelijke welzijn van het slachtoffer [persoon1]. Het handelen van verdachte heeft haar voor het leven getekend. Zij heeft gedurende de jaren met verdachte gevoelens van angst ervaren en geeft aan zich door verdachte lichamelijk en geestelijk murw gebeukt te voelen. Nog steeds ervaart zij lichamelijke gevolgen als gevolg van hetgeen haar is overkomen en zij heeft ook thans nog gevoelens van wantrouwen ten opzichte van mensen in het algemeen en mannen in het bijzonder. Dit zijn kwalijke en ernstige gevolgen en de rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij het begaan van de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte geen enkel respect getoond voor de slachtoffers. Ook heeft hij geen enkel ontzag getoond voor hun zelfbeschikkingsrecht en heeft hij ernstige inbreuk gemaakt op hun persoonlijke vrijheid; een in de nationale en in de internationale rechtsorde vastgelegd fundamenteel recht.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van de door het slachtoffer [persoon1] verdiende gelden.
De ernst van de genoemde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit onder meer blijkt dat verdachte niet eerder voor misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid is veroordeeld. Voorts is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Ook dit wordt in de strafmaat verdisconteerd.
De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat de door verdachte gepleegde feiten die betrekking hebben op het slachtoffer [persoon2] al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden, en dat ter zake daarvan ook geen aangifte is gedaan door het slachtoffer. Bovendien is noch in de zaak van [persoon1], noch in de zaak van [persoon2], gebleken van excessief geweld. Wat betreft de zaak [persoon1] weegt de rechtbank voorts mee dat het slachtoffer ook zelf in enige mate van de verdiensten van haar werkzaamheden heeft kunnen profiteren, zodat in die zin evenmin kan worden gesproken van excessieve uitbuiting. In zoverre wijkt het feitencomplex af van de casus in de hiervoor aangehaalde zaak van rechtbank Amsterdam van 21 februari 2008. De rechtbank neemt dit laatste vonnis als uitgangspunt en stelt vast dat in die zaak een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van 3 jaren. Dit in acht nemende, en al de hiervoor genoemde omstandigheden meewegende, komt de rechtbank tot het oordeel dat er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
8.4. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [persoon1] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezengeachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit immateriële schade, medische kosten, reiskosten en een voorschot op niet genoten verdiensten. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 80.719,31 (tachtigduizend en zevenhonderd en negentien euro en éénendertig eurocent). De vordering kan dan ook volledig en tot dat bedrag worden toegewezen. Ten aanzien van het gevorderde voorschot op niet genoten diensten overweegt de rechtbank dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting genoegzaam is komen vast te staan dat het slachtoffer met haar werkzaamheden in de prostitutie gedurende een langdurige periode aanzienlijke bedragen heeft verdiend, waarbij – zo blijkt uit haar verklaring - in elk geval in de beginperiode een bedrag van € 20.000,- per maand is verdiend. Dit laatste is door verdachte ter zitting ook niet betwist. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het door de benadeelde partij als voorschot gevorderde bedrag in voldoende mate aannemelijk is gemaakt en dat dit bedrag in elk geval kan worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 56, 57, 63, 250a (oud), 250ter (oud), 273f , 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 3 onder feit 3, derde alinea (te weten het gedeelte ‘en die minderjarige….te bevoordelen’) bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Voor het overige levert het bewezenverklaarde op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezengeachte:
De voortgezette handeling van mensenhandel;
ten aanzien van het overige onder 3 bewezengeachte:
Mensenhandel;
ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte:
Gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (zegge: dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon1], domicilie kiezende: Advocatenkantoor Oudegracht, postbus 3092, 1801 GB te Alkmaar volledig toe tot een bedrag van € 80.719,31 (tachtigduizend-en-zevenhonderd-en-negentien euro en éénendertig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [persoon1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon1], te betalen de som van € 80.719,31 (tachtigduizend en zevenhonderdnegentien euro en éénendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 365 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en C. Kraak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2009.