vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 400409 / HA ZA 08-1652
A,
wonende te (woonplaats),
eiser,
advocaat mr. C.A. Madern,
de naamloze vennootschap
ABN-AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.A.L.M. Willems.
Partijen zullen hierna A en ABN Amro genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 oktober 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2008 en de daarin genoemde
stukken
- het proces-verbaal van voortzetting comparitie van 26 november 2008 en de daarin
genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. A heeft zich in december 2005 verloofd en is op 6 mei 2006 in het huwelijk getreden met B. Beiden hebben de Turkse nationaliteit.
2.2. A heeft daags na de huwelijkssluiting, op 9 mei 2006, in huur genomen een safeloket (hierna: het kluisje) met nummer AA00058 bij ABN Amro in haar safe-inrichting, tegen een huurprijs van EUR 45,76 inclusief btw per jaar. A heeft diezelfde dag, in aanwezigheid van zijn echtgenote, goederen opgeborgen in het kluisje en het kluisje afgesloten.
2.3. Artikel 1 van de door ABN Amro gehanteerde Voorwaarden huren safeloket (hierna: de algemene voorwaarden) bepaalt, voor zover van belang:
De Bank houdt zich tegenover de Huurder tot een bedrag van ten hoogste EUR 46.000, - per geval, per loket aansprakelijk voor alle redelijkerwijs aangetoonde schade – anders dan immateriële schade – welke voor de huurder mocht ontstaan door verlies van of schade aan de in het loket geborgen inhoud.
2.4. ABN Amro heeft op 26 januari 2007 op verzoek en in aanwezigheid van klanten die hun sleutels kwijt waren kluisjes open geboord. Op die dag had ABN Amro kluisje nummer .. van een zekere C/D moeten openen, maar heeft in plaats daarvan het kluisje van A met nummer ... open geboord. In de ruimte waar dat kluisje geplaatst was, waren op dat moment aanwezig:
- de monteur
- een bankmedewerkster, genaamd E alsmede
- D.
2.5. D is een “prefered banking” relatie van het kantoor van ABN Amro en trad die dag op als gemachtigde van zijn vader, C, die het kluisje met nummer .. had gehuurd. Nadat de monteur het kluisje van A had open geboord, is D de gelegenheid gegeven – buiten toezicht van derden – de inhoud van de trommel, die zich in het kluisje bevond, vast te stellen. In de ruimte waarin D zich bevond, bevonden zich op dat moment ook de monteur en E. Laatstgenoemde heeft omtrent een en ander op 20 april 2007 schriftelijk verklaard:
Op 26 januari 2007 ben ik als medewerkster aanwezig geweest bij het beëindigen van het safeloket van D, toen de cliënt de trommel had leeggehaald heb ik vluchtig alleen enkele gouden voorwerpen gezien. De cliënt was verbaasd en zei iets in de trant van “goh, dat had ik niet verwacht”. De voorwerpen die cliënt uit het safeloket meenam waren in één hand te dragen, cliént vroeg een tas aan mij en die heb ik hem gegeven.
2.6. Ingevolge artikel 8 van de algemene voorwaarden moet een huurder voor elk bezoek aan het kluisje zijn handtekening plaatsen op een daartoe bestemde kaart of in een daarvoor bestemd register. Vaststaat dat A – nadat hij op 9 mei 2006 in aanwezigheid van zijn echtgenote het kluisje had gevuld – het kluisje voor het eerst weer bezocht heeft op vrijdag 16 maart 2007.
2.7. A kwam die dag samen met zijn echtgenote omstreeks 16.45 uur bij ABN Amro om een gouden armband uit het kluisje te halen, toen zijn kluisje open geboord en de inhoud ervan verdwenen bleek te zijn. Om 18.15 uur zijn op verzoek van A twee agenten ter plaatse geweest. Om 19.00 uur heeft iedereen het pand verlaten. ABN Amro adviseerde A een lijst op te stellen van wat zich volgens hem in het kluisje zou moeten bevinden. Na het weekend heeft F namens ABN Amro een onderzoek ingesteld.
2.8. F heeft in dat verband op maandag 19 maart 2007 gesproken met E. Tezamen met een andere medewerker van ABN Amro, G, heeft zij die dag bovendien op het kantoor van ABN Amro een gesprek gevoerd met D Tevens heeft zij gesproken met de host van kantoor, H, en aan het einde van de dag heeft zij A gebeld en een afspraak met hem gemaakt voor de volgende dag. H heeft een ongedateerde schriftelijke verklaring afgelegd met de volgende inhoud:
Inzake: Kluis leeghalen.
De D is gemachtigd over de rekening van zijn vader C.
Hij wilde de kluis opheffen. Omdat hij geen sleutels had moest deze worden opengebroken.
Hij kwam hier op kantoor en ik vroeg hoe het gegaan was, hierop antwoordde hij: Dat er nog sieraden in zaten, deze had hij meegenomen naar huis. Dit verbaasde hem erg, hij had gedacht dat er niets in de kluis zou zitten.
2.9. In vervolg op het gesprek met F en G heeft D op 19 maart 2007 vier gouden/goudlijkende armbanden aan ABN Amro overhandigd. ABN Amro heeft deze armbanden op 20 maart 2007 aan A teruggeven. Het verslag dat F van haar onderzoek heeft opgemaakt houdt omtrent het gebeuren onder meer het volgende in:
Op 16 maart 2007 rond 16.45 uur meldt (…) A zich op ons kantoor om een bezoek te brengen aan zijn kluis, samen met zijn vrouw. (…) ik vraag wat de klant eruit had willen halen. Hij antwoordt: “een armband”. We constateren vervolgens dat er niets meer in de trommel zit. De heer A is woedend (…) Cliënt wil de politie erbij. (…) Rond 18.15 uur is de politie ter plekke; zij willen zelf poolshoogte nemen en wij gaan opnieuw naar de kluisruimte. Terwijl wij wachten op de sleutels (in de kluis) vraagt één van de agentes aan de heer A wat er in de kluis zat “geld” zegt hij, “veel geld”; zijn vrouw antwoordt echter, aan een andere agente “sieraden”. (…) Maandag 19 maart zijn wij direct het onderzoek gestart. (…) Samen met collega PB-adviseur G het gesprek met D gevoerd (…). Toen de D op kantoor kwam, hem gevraagd om terug te gaan naar 26 januari; de dag van het openboren van het kluisje van zijn vader zonder precies aan te geven waarom. Hij vertelt dat hij zich ’s ochtends om 9.00 uur heeft gemeld, wie er allemaal waren en dat hij als eerste naar boven, naar de kluisruimte is gegaan, samen met de monteur en een bankemployé. Het loketje is opengeboord; hij heeft de trommel eruit gehaald en geopend; de bankemploye en monteur stonden in eerste instantie op enige afstand, maar de bankemploye kwam weer naar hem toe, toen hij een opmerking maakte in de trant van: “dat verbaasd me; ik verwachtte niets aan te treffen.” Hij heeft vervolgens de inhoud meegenomen en beneden nog een tasje gevraagd. Vervolgens heb ik hem gevraagd wat hij heeft aangetroffen in de kluis. Hij gaf aan “vier armbanden”. Verder nog contracten, geld, overeenkomsten o.i.d.? Nee, die had hij niet aangetroffen. Daarna heb ik uitgelegd dat er abusievelijk een verkeerd kluisje is opengeboord, waar hij zeer van op keek. (…) Vervolgens gevraagd of hij de sieraden nog heeft. Die had hij nog en hij stelde voor om ze direct te gaan halen. (…) D gaf (…) nog aan dat zijn vader dementerend is en dus niet meer kon zeggen wat er in het kluisje zou moeten zitten. Ook was hij nooit eerder in het kluisje geweest. Wel was zijn vader eind 2006 door een Turkse man beinvloed om geld naar hem (die Turkse man dus) over te maken en dat is ook stelselmatig gebeurd; wellicht, zo nam zoon C aan, was deze Turkse man ook wel met zijn vader naar het kluisje geweest, vandaar dat hij niet direct had gemeld dat er wel sprake van een vergissing moest zijn. (…) Dinsdag 20 maart de heer A op kantoor ontvangen. Bij binnenkomst aangegeven dat collega G bij het gesprek aanwezig zou zijn. (…) Ik heb uitgelegd dat ik hem de inhoud van de kluis weer wilde overhandigen en dat ik dat in het bijzijn van een collega wilde doen. Vervolgens de situatie uitgelegd (…) Wil hij daarom zijn lijst overhandigen, zodat we een “match” kunnen maken en hem zijn stukken weer terug kunnen geven. Dat wil hij niet. Hij roept alleen maar dat er veel geld in de kluis heeft gezeten. Als ik vervolgens vraag om dat te specificeren en dat ik dat dan opschrijf, roept hij “miljoenen”; Dan: Dacht je dat nu echt? Ik vraag opnieuw wat er dan in lag en dan graag gespecificeerd. Hij begint met sieraden (welke, vraag ik, armbanden geeft hij aan). Verder Turkse munten (Hoeveel? “weet ik niet precies, kom ik later op terug), geld (hoeveel en in welke coupures? “kom ik nog op terug”), setjes sieraden, verder Turkse vaantjes en nog diploma’s. Dus, dit is de lijst? Wilt u die dan tekenen? In eerste instantie wil hij dat niet en vraagt maar steeds “en wat hebben jullie gevonden?” “Hebben jullie dit?” Ik geef aan: de armbanden en zeg ook dat ik die ga halen (liggen in onze kluis). Collega G blijft bij de klant en vraagt of de lijst zo klopt. Vervolgens begint de heer A te huilen en te schreeuwen en wil zijn broer bij het gesprek. (…) Er is nauwelijks een gesprek met hem te voeren (…). Uiteindelijk pakt hij de armbanden mee, de lijst die ik opgesteld heb en die hij – uiteindelijk – heeft ondertekend. Helemaal op het einde van het gesprek haalt hij nog een klein wit blaadje uit zijn broekzak (…). Wij adviseren zijn broer samen met hem aangifte te gaan doen. Vlak voordat jij de deur uitgaat, vraagt hij of er verder intern onderzoek komt (…).
2.10. De door F opgestelde en door A ondertekende lijst bevat de volgende tekst:
bruidschat: verschillende gouden armbanden
gouden munten, Turks goud, geel van kleur
gekleurde vaantjes
Geld in boterhamzakjes, papiergeld, bepaald bedrag
euro’s
persoonlijke zaken: certificaten op naam van de heer A
(waarschijnlijk)
setjes : kettingen + bijpassende armbanden
1 of 2 oorbellen
een paar losse ringen
Dit is (…) voor zover vastgesteld kon worden (toegevoegd in handschrift A; rechtbank)
Voor akkoord: de heer A
2.11. A heeft op 20 maart 2007 om 17.39 uur aangifte gedaan bij regiopolitie ... Het proces-verbaal van aangifte houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Ik wil aangifte doen van diefstal van geld en sierraden uit de kluis van mijn bank. (…) Wij hebben dat kluisje in mei 2006 gehuurd van de bank, vlak na onze bruiloft. Het geld en de sierraden die wij toen hebben gekregen hebben wij toen opgeborgen in dat kluisje. Ik heb ook het geld en de sierraden die wij hebben gekregen bij onze verloving hebben wij toen ook daar opgeborgen. Mijn school certificaten heb ik toen ook opgeborgen in dat kluisje. (…) Ik heb het kluisje voor de eerste maal gezien toen ik mijn geld en sierraden daar heb opgeborgen. Ik was toen samen met mijn vrouw. (…) Ik wil aangifte doen van de diefstal van 120 gouden munten met de afbeelding van Ataturk, 43 gouden dames armbanden, 3 gouden setjes van armband, oorbellen en halsketting, 2 losse gouden dames ringen, 1 paar gouden oorbellen en 15000,00 euro cash. Het geld zat in verschillende plastzakjes. Het geld bestond hoofdzakelijk uit bankbiljetten van 50 en 100 euro biljetten. Wat de waarde is van de munten en sierraden kan ik niet zeggen. Ik kan niet aantonen dat het daadwerkelijk in de cassette heeft gezeten. Op de video van mijn bruiloft en verloving kunt u wel zien dat wij dit hebben gekregen. Ik zeg u ook dat het normaal is dat er sierraden en grote geld bedragen worden gegeven bij turkse bruiloften en verlovingen. Mijn vrouw en ik zijn samen van turkse afkomst.
2.12. De echtgenote van A heeft ABN Amro in een brief van 22 mei 2007 aansprakelijk gesteld en een schadevergoeding gevorderd van EUR 46.000, -.
2.13. ABN Amro schreef in antwoord op die brief in een brief van 31 mei 2007 aan A onder meer het volgende:
Uit uw brief begrijp ik dat u de bank aansprakelijk stelt voor een bedrag van EUR 46.000, -. Graag ontvang ik ter onderbouwing van dit bedrag een schriftelijke specificatie - en indien mogelijk- voorzien van onderliggende bewijsstukken of andere relevante documentatie.
2.14. In antwoord daarop schreef de echtgenote van A in een aangetekende brief van 15 juni 2007 aan ABN Amro onder meer:
Nogmaals maak ik kenbaar dat ik de bank aansprakelijk stel voor een bedrag van EUR 46.000, -. Dat bedrag is natuurlijk niet de oplossing maar een voldoening.
In u brief heeft u gevraagd om een schriftelijke specificatie ter onderbouwing van dat bedrag.
De volgende goederen missen wij
120 gouden muntstukken t.w.v. EUR 50, -
43 armbanden; waarvan 16 gevlochten armbanden t.w.v. 350 euro en de overige 27 armbanden t.w.v. EUR 200, -
2 ringen elk t.w.v. EUR 100, -
3 setjes (oorbel, armband, halsketting) elk t.w.v. EUR 2500, -
Oorbellen t.w.v. EUR 100, -
Cash geld EUR 15.000, -
Cursuscertificaten t.n.v. O. A
Het overblijvende bedrag EUR 6.000, - is ter compensatie voor de verstoring van de geestelijke welzijn, verspilde tijd en diverse andere kosten.
Het totaal van de gevorderde materiële schade kwam daarmee op EUR 39.800, -.
2.15. ABN Amro heeft A in een brief van 9 juli 2007 onder meer het volgende geschreven:
Naar aanleiding van uw brief heb ik een onderzoek ingesteld. Hieruit blijkt het volgende:
? op 16 maart 2007 is gebleken dat het safeloket geadministreerd op uw naam, zonder uw medewerking, is opengeboord. In eerste instantie verklaarde u dat er ‘een armband’ in het safeloket heeft gezeten. Een paar uur later kwam u hierop terug en verklaarde u dat er ‘veel geld’ in het safeloket heeft gezeten. Uw vrouw heeft verklaard dat er enkel armbanden in het safeloket zaten;
(…)
? u stelt zich op het standpunt dat er behalve de armbanden ook andere goederen in het safeloket hebben gezeten;
? in een brief van 22 mei 2007 heeft uw echtgenote (…) aangegeven ABN-AMRO aansprakelijk te stellen voor een bedrag van EUR 46.000, -, welke gelijk staat aan het maximum bedrag waarvoor de Bank zich onder omstandigheden aansprakelijk houdt (…). Dit bedrag is opgebouwd uit vermogenschade EUR 39.800, - en immateriële schade á EUR 6.000, -. De resterende EUR 200, - is vermoedelijk toegekend aan uw cursuscertificaten.
Het past in deze context u te wijzen op de Voorwaarden Huren Safeloket. (…)
Uit artikel 1 van deze voorwaarden blijkt dat de Bank aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die redelijkerwijs is aangetoond. Tevens is in dit artikel bepaald dat immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. De bank is van mening dat u tot op heden niet op deugdelijke wijze de door u geclaimde schade aannemelijk heeft gemaakt. Dit resulteert in het standpunt dat de bank niet aan uw verzoek tot schadevergoeding tegemoet zal komen.
Indien u de bank alsnog kunt voorzien van een schriftelijke specificatie voorzien van onderliggende bewijsstukken of andere relevante documentatie, die uw claim jegens de bank kunnen onderbouwen, dan is de bank bereid om deze kwestie nogmaals te beoordelen.
2.16. Een e-mail van A van 12 juli 2007 aan ABN Amro houdt, voor zover van belang, het volgende in:
En ik kan raden waar het (…) vandaan komt dat wij zouden hebben beweerd dat er maar EEN ARMBAND in zat. Wie gelooft nou dat iemand 50euro betaalt om een gouden armband in de kluis te bewaren.
Mijn vraag is dan hoe komen de overige 3 armbanden dan in de envelope terrecht. (…)
Voor de duidelijkheid, we hebben DIRECT geroepen dat o.a. het HELE bruidsschat (van de bruiloft 6-5-2006) van mijn vrouw en mij erin zat.
(…)
- en ik wil weten of het voor ABN voldoende is als ik mijn eis kan bevestig dmv getuigen verklaringen. Voor de duidelijkheid ik heb +/- 500 getuigen die bij de verloving en bruiloft aanwezig waren.
2.17. ABN Amro heeft A in een brief van 24 juli 2007, voor zover van belang, geschreven:
Uit artikel I van de “Voorwaarden Huren Safeloket” blijkt dat de Bank aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die redelijkerwijs is aangetoond. Tevens is in dit artikel bepaald dat immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. (…)
De bank is van mening dat de door u overgelegde rekensom en proces-verbaal onvoldoende zijn om uw schade redelijkerwijs aan te tonen. Het aannemelijk maken van uw schade kan gebeuren door bijvoorbeeld de volgende stukken aan de bank te verstrekken:
• foto’s waarop duidelijk te zien is dat u de geclaimde sieraden in uw bezit heeft gehad;
• betaalbewijzen van aankoop van de sieraden (bonnen, garantiebewijzen, taxatierapporten, polis kostbaarhedenverzekering e.d.);
• bewijsstukken waaruit blijkt dat de EUR 15.000, - en de 120 gouden muntstukken in uw bezit zijn geweest (bankafschriften, kredietovereenkomst enz.).
Indien deze of dergelijke stukken aan ABN AMRO Bank worden verstrekt, kunnen wij uw vordering tot vergoeding van de materiële schade verder behandelen. Ook wij komen graag spoedig tot een oplossing. En vragen uw begrip voor het feit dat wij ter vaststelling van de door u geclaimde schade meer gegevens nodig hebben dan u tot nu toe heeft overgelegd.
2.18. Een “getuige deskundige verklaring” gedateerd 5 februari 2008 van I houdt onder meer het volgende in:
Ik ben tolk voor het Turkse taal en treedt ook vaak op bij de rechtbank.
Hierbij verklaar ondergetekende, dat bij een Turkse verloving en een bruiloft gemiddeld 1000 gasten komen. De meeste cadeau’s zijn voornamelijk gouden munten, gouden armbanden, gouden sieraden en geld.
Met deze aantal gasten zijn 120 gouden munten, 43 gouden armbanden en EUR 5.000,00 geld geen ongebruikelijke waardes. Dat is normaal in onze cultuur.
2.19. Tot slot staat onder 5.5. van de conclusie van antwoord van ABN Amro, voor zover hier van belang:
Pas op 13 maart 2008 heeft de advocaat van A de thans gevorderde schadevergoeding gespecificeerd en onderbouwd met stukken. Dit terwijl A zijn schade direct op 20 maart 2007 had kunnen aantonen door middel van de video-opnamen van zijn huwelijk. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van aangifte verklaart A dat op de video van zijn verloving en huwelijk is te zien dat hij al deze geschenken zou hebben gekregen (…).
3. Het geschil
3.1. Het petitum van de dagvaarding van A luidt, na wijziging van eis ter comparitie, als volgt:
MITSDIEN:
Eiser, A, de rechtbank verzoekt om gedaagde, ABNAMRO, bij vonnis, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan eiser, ter finale kwijting, te betalen een bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding die in totaal bedraagt
a. EUR 49.697,-- de waarde van de geldbedragen ad EUR 13.145 en de waarde van de sieraden EUR 36.552, -, althans
EUR 46.00,-- zijnde de hoogste vergoeding conform artikel 1 Algemene Voorwaarden huren safeloket;
b. de wettelijke vanaf 5 juni 2007, althans vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
c. EUR 1.090,65,-- incl. 19% BTW kosten rechtsbijstand;
d. EUR 1.785,-- incl. 19% BTW, zijnde de buitengerechtelijke kosten;
e. EUR 13.800, vermogensschade goudprijs;
f. EUR 1.000,-- immateriële schade;
g. Alsmede gedaagde te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede in de nakosten bij niet voldoening aan het gewezen vonnis, waaronder vallen de kosten voor de executie van het vonnis.
3.2. A heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. A heeft het kluisje voor de cadeaus van de verloving en het huwelijk gehuurd en de cadeaus, bestaande uit geld en diverse sieraden, daarin ook opgeborgen. Ook de op zijn naam gestelde schoolcertificaten heeft hij in het kluisje gedaan.
3.3. ABN Amro is jegens A toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst, door As kluisje zonder zijn toestemming open te boren en de inhoud aan een ander mee te geven. Als gevolg daarvan zijn alle goederen van A gestolen, op vier armbanden na.
3.4. A heeft zijn schade redelijkerwijs aangetoond met onder meer het proces-verbaal van aangifte en de video-opnamen van de feesten. Cadeaus plegen niet gepaard te gaan met bonnetjes, zodat die niet kunnen worden overgelegd. Er zijn zo’n 175 tot 200 gasten aanwezig geweest op de verloving, en op de bruiloft zo’n 500. Uit de overgelegde getuigenverklaringen is te herleiden dat in totaal een bedrag aan EUR 13.145, - is geschonken (waaronder een bedrag van EUR 4.500, - dat A aan zijn echtgenote heeft gegeven), alsmede dat de sieraden in totaal EUR 36.552, - waard waren. ABN Amro is gehouden de schade, van in totaal EUR 49.697, -, althans het in de algemene voorwaarden genoemde bedrag van EUR 46.000, - aan A te vergoeden.
3.5. In ieder geval heeft ABN Amro door haar handelwijze het risico geschapen dat er geen bewijs meer zou zijn waarmee de schade zou kunnen worden aangetoond. De gevolgen daarvan dienen voor rekening van ABN Amro te komen en niet voor A, die geen enkele schuld treft aan het verlies van de inhoud van het kluisje.
3.6. Daarnaast heeft A immateriële schade geleden doordat ABN Amro niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Als gevolg daarvan is A in zijn eer en goede naam geschaad en is zijn vertrouwen in ABN Amro geschonden en heeft ABN Amro de mooie herinneringen aan de verloving en bruiloft misvormd tot een nachtmerrie. Dit is nog verergerd doordat ABN Amro A niet direct heeft geïnformeerd over de diefstal. Ook heeft ABN Amro de zaak nog steeds niet afgehandeld en A daardoor niet correct bejegend. Bovendien hanteert ABN Amro een vertragingstactiek. ABN Amro is gehouden de immateriële schade die A heeft geleden aan hem te vergoeden.
3.7. Bovendien maakt A aanspraak op de wettelijke rente vanaf 5 juni 2007, zijnde de datum vanaf wanneer ABN Amro in verzuim was. A is aantoonbaar steeds bereid geweest zijn stellingen te bewijzen, maar ABN Amro heeft steeds volgehouden dat het aangeboden bewijs niet voldeed. Ook maakt A aanspraak op vergoeding van: de kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade, buitengerechtelijke kosten en de waardestijging van het goud met 30%.
4. Het verweer
4.1. ABN Amro heeft geconcludeerd dat de rechtbank A in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem deze zal ontzeggen, met veroordeling van A in de kosten van deze procedure, met de verplichting dat A de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn, als hij deze niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis heeft betaald. ABN Amro voert daartoe het navolgende aan.
4.2. De vorderingen van A dienen te worden afgewezen op grond van artikel 1 van de algemene voorwaarden. De verklaringen van A zijn tegenstrijdig en onaannemelijk en de door A gestelde schade is niet aannemelijk gemaakt. De door hem overgelegde bewijsstukken zijn om de navolgende redenen niet afdoende. Op de video-opnamen is slechts een deel van het geld en de sieraden te zien. Ook waren er geen 500 personen aanwezig op de bruiloft. Het waren er iets meer dan de helft en er waren zowel bij de verloving als bij de bruiloft veel kinderen. De schriftelijke getuigenverklaringen tonen niet aan dat A de daarin genoemde goederen ook daadwerkelijk in het kluisje heeft opgeborgen en bovendien zijn deze verklaringen niet met bonnetjes onderbouwd en is een aantal ervan identiek. Ook overigens zijn de stellingen van A niet aannemelijk geworden. Immers, het is ook in de Turkse cultuur niet gebruikelijk om hoge bedragen contant geld niet op een (spaar)rekening te storten, maar in plaats daarvan in een bankkluisje te stoppen. Dat A geen rente wilde omdat hij die toch niet mocht houden, zoals hij ter comparitie verklaarde, is ongeloofwaardig, omdat hij zelf bij ABN Amro op zoek is geweest naar een spaarrekening met de hoogste rente. Verlovingsgeschenken plegen in de Turkse cultuur bovendien te worden aangewend ter vergoeding van het kostbare huwelijksfeest. Dit strookt ook met het gegeven dat A het kluisje pas zes maanden na dit feest, vlak na het huwelijksfeest, heeft gehuurd. Het is tot slot onaannemelijk dat A cadeaus, voor zover die expliciet aan zijn echtgenote zijn geschonken en die volgens de Turkse cultuur niet bestemd zijn voor de huwelijksgemeenschap, in zijn kluisje zou hebben bewaard.
4.3. ABN Amro heeft op haar beurt gegronde redenen om aan te nemen dat de inhoud van het kluisje enkel bestond uit vier gouden armbanden, zoals door D verklaard. E heeft enkele gouden voorwerpen waargenomen, die door D in één hand konden worden gedragen. Dat had met de door A genoemde hoeveelheid spullen nooit gekund. Ook is het de vraag of die spullen allemaal in de trommel van het kluisje pasten, welke trommel 34 bij 24 bij 4,5 centimeter was. A heeft zijn verklaringen bovendien diverse keren gewijzigd en hij heeft aanvankelijk niet eens een lijst willen geven van de spullen die in het kluisje zouden hebben gezeten, terwijl de personen die aan de zijde van ABN Amro bij het voorval betrokken waren, waaronder D, naadloos op elkaar aansluitende verklaringen hebben afgelegd. Daarbij is van belang dat C dementerende was, waardoor D – die niet wist wat er in het kluisje zat – de omissie niet direct heeft opgemerkt. De teruggegeven armbanden hadden de hoogste emotionele waarde voor de echtgenote van A, want zij had die van haar moeder gekregen. Het is voorstelbaar dat het kluisje speciaal voor die armbanden was gehuurd. Nu alle aangetroffen armbanden aan A zijn teruggegeven, heeft A geen schade geleden. Zijn vordering moet daarom worden afgewezen.
4.4. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat A wel redelijkerwijs heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden, geldt het volgende. De algemene voorwaarden beperken de vergoedingsplicht tot EUR 46.000, -. Bovendien wordt de hoogte van de gevorderde schade betwist. De echtgenote van A heeft in haar aangetekende brief van 15 juni 2007 de totale waarde van de sieraden op EUR 24.800, - gesteld, maar een jaar later verklaren de familieleden en vrienden opeens dat de totale waarde EUR 36.552, - was zonder dat die verklaringen met bewijsstukken zijn onderbouwd. In ieder geval moet een bedrag van EUR 880, - (zijnde de (totale) waarde van de teruggegeven armbanden) van het gevorderde bedrag worden afgetrokken.
4.5. Immateriële schade komt op grond van de algemene voorwaarden niet voor vergoeding in aanmerking, ook niet indien daar een ander etiket, namelijk schending van een zorgplicht, op wordt geplakt. Bovendien is het niet aan ABN Amro te wijten dat de zaak al lang loopt; dit komt doordat een nadere specificatie van de door A gestelde schade – ondanks verzoeken van ABN Amro – geruime tijd op zich liet wachten.
4.6. Voor zover ABN Amro gehouden zou zijn tot vergoeding van enig rente, dient deze te worden berekend vanaf 13 maart 2008, aangezien ABN Amro pas vanaf toen redelijkerwijs op de hoogte was van de gestelde schade, zodat A de vertraging van de betaling van schadevergoeding tot die datum aan zichzelf te wijten heeft.
4.7. De vermeende stijging van de goudprijs komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de aansprakelijkheid van ABN Amro is gemaximeerd tot EUR 46.000, -. Bovendien is de wettelijke rente een gefixeerd bedrag ter vergoeding van vertragingsschade, waaronder schade door stijging van prijzen. Voorts kan de gevorderde vergoeding slechts zien op het gevorderde bedrag ten aanzien van het goud en niet ten aanzien van de contanten en is de vermeende stijging van 30% op geen enkele wijze onderbouwd.
5. De beoordeling
Inleiding
5.1. ABN Amro heeft haar aansprakelijkheid niet, maar de door A gestelde schade wel betwist. Deze zaak draait daardoor hoofdzakelijk om de vraag of A schade heeft geleden en tot welk bedrag. Bij de beoordeling van die vraag strekt artikel 1 van de algemene voorwaarden tot uitgangspunt, zodat onderzocht moet worden wat de “redelijkerwijs aangetoonde schade” van A is. Alvorens daaraan toe te komen, zal de rechtbank eerst een aantal andere geschilpunten tussen partijen beslechten.
Aansprakelijkheidsbeperking
5.2. Vaststaat dat een aansprakelijkheidsbeperking is overeengekomen in artikel 1 van de algemene voorwaarden. ABN Amro heeft ter comparitie terecht een verweer gevoerd, dat erop neerkomt dat A vanaf het sluiten van de overeenkomst wist dat ABN Amro geen aansprakelijkheid zou aanvaarden boven het in de algemene voorwaarden genoemde bedrag van EUR 46.000, - per kluisje, en dat vergoeding van immateriële schade is uitgesloten. A had schade boven dat bedrag kunnen voorkomen, door bijvoorbeeld een tweede kluisje te huren (de aansprakelijkheidsbeperking geldt per kluisje).
5.3. De toedracht van de schadetoebrengende gebeurtenis is, dat per abuis een kluisje is geopend met een nummer, dat op één letter afwijkt van het nummer van het kluisje van A, maar dat daar voor het overige veel op lijkt. Dat sprake was van een dergelijke situatie en dat is open geboord zonder toezicht te houden op de inhoud van het kluisje, heeft (mede) aan het hierna volgende oordeel bijgedragen dat een deel van de vordering van A toewijsbaar is. Die omstandigheden nopen echter niet tevens tot de conclusie dat het beroep van ABN Amro op de aansprakelijkheidsbeperking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 BW). Aan ABN Amro komt daarom een beroep op de aansprakelijkheidsbeperking toe.
Immateriële schadevergoeding
5.4. Gelet op het beroep dat ABN Amro toekomt op artikel 1 van de algemene voorwaarden, is er geen ruimte voor vergoeding van immateriële schade in verband met het verloren gaan van de geborgen zaken. Buiten die omstandigheid is niet gebleken van een door ABN Amro geschonden norm zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW die tot vergoeding van immateriële schade aanleiding kan geven. De rechtbank neemt daarbij mede in overweging dat de juistheid van de feiten en omstandigheden waarop partijen zich over en weer beroepen in het geding is, zodat het enkele feit dat ABN Amro tot nu toe weigerachtig is geweest aan A te betalen, geen aanleiding kan geven tot vergoeding van schade, anders dan vertragingsschade.
Wettelijke rente en goudprijs
5.5. Voor zover ABN Amro gehouden is schadevergoeding te betalen aan A, is de gevorderde vertragingsrente op de voet van artikel 6:119 BW in principe verschuldigd vanaf de verzuimdatum. A stelt deze datum op 5 juni 2007. De wettelijke rente is niet verschuldigd voor zover de vertraging niet aan ABN Amro kan worden toegerekend. De rechtbank onderschrijft het standpunt van ABN Amro dat vertragingsrente eerst verschuldigd kan zijn vanaf 13 maart 2008, zijnde dat de datum waarop A de gevorderde schadevergoeding heeft onderbouwd met stukken. Niets stond eraan in de weg om deze stukken, maar vooral de voorafgaand aan de comparitie toegezonden video-opnamen, direct aan ABN Amro ter beschikking te stellen.
Om dezelfde reden komt aan A geen vergoeding toe van de stijging van de goudprijzen over de periode tot 13 maart 2008. Ook de stijging van de goudprijs over de periode daarna komt echter niet voor vergoeding in aanmerking. De wettelijke rente pleegt voor schades als deze immers een vergoeding in te houden.
“Redelijkerwijs aangetoonde schade”
5.6. Aldus resteert de vraag of A schade heeft geleden en zo ja, wat de omvang van de “redelijkerwijs aangetoonde schade” van A is. ABN Amro draagt in haar correspondentie, zie onder meer haar brief van 24 juli 2007, maar ook nog in de conclusie van antwoord (onder 5.5) het standpunt uit dat het aannemelijk maken van schade in de zin van haar algemene voorwaarden kan plaatsvinden door bewijsstukken waaruit blijkt dat A de goederen “in bezit heeft gehad” (waarmee, naar de rechtbank begrijpt, niet op de juridische term bezit wordt gedoeld). De rechtbank acht dit standpunt redelijk en billijk en zal het verder aan haar beoordeling ten grondslag leggen, ook al heeft ABN Amro ter comparitie een andere visie op de zaak verwoord. Immers, gesteld noch gebleken is dat ABN Amro aan A heeft geadviseerd om foto’s te nemen van wat hij in het kluisje deed, of om daarvan een inventarisatielijst op te maken. ABN Amro heeft zelf kluisjes in gebruik genomen met sterk op elkaar gelijkende nummers. ABN Amro heeft bovendien de bewijspositie van A ernstig nadeel toegebracht, door zijn kluisje open te boren zonder continu toezicht te houden op de inhoud ervan. Nu het kluisje daags na het huwelijk is gehuurd en ten minste vier van de door A genoemde armbanden in het kluisje zaten, gaat de rechtbank verder ervan uit dat het kluisje is gehuurd met als doel de geschenken van de verloving en de bruiloft erin te leggen. Daaraan doet niet af dat de verloving zes maanden eerder had plaatsgevonden, of dat het huwelijksfeest soms met de giften van de verloving wordt bekostigd. Ter comparitie is zijdens A onbetwist daarover verklaard dat in dit geval de kosten van de verloving voor rekening van de familie van de echtgenote van A zijn gekomen en de kosten van de bruiloft voor rekening van de familie van A, alsmede dat de verlovingsgeschenken bij de ouders van de echtgenote van A hebben gelegen. De rechtbank acht het – anders dan ABN Amro – voorts in het geheel niet onaannemelijk dat A goederen die aan zijn echtgenote toebehoorden heeft opgeborgen in zijn kluisje. Onbestreden is bovendien gebleven dat A en zijn echtgenote het kluisje tezamen op 9 mei 2006 hebben gevuld. Vaststaat tot slot dat zijdens A niemand meer in het kluisje is geweest voordat het op 26 januari 2007 werd open geboord, zodat hij de opgeborgen goederen er niet zelf kan hebben uitgehaald.
5.7. Kortom, in dit geding is voldoende dat redelijkerwijs wordt aangetoond dat A de goederen, waarbij de rechtbank uitgaat van de goederen vermeld op productie 50 bij dagvaarding omdat die uit de getuigenverklaringen zijn herleid, in zijn bezit heeft gehad. Voor zover dat bezit redelijkerwijs wordt aangetoond, moet de waarde van die goederen door ABN Amro aan A worden vergoed. Dat (er aanwijzingen zijn dat) D minder goederen uit het kluisje heeft gehaald dan A in zijn bezit heeft gehad, doet daaraan niet af. Hoe dat mogelijk is wordt – gelet op de hiervoor geformuleerde norm – in dit geding waarschijnlijk niet duidelijk. Dat brengt in de te hanteren norm echter geen verandering omdat die onduidelijkheid in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van ABN Amro dient te komen. Bovendien is dat risico al deels afgedekt in de algemene voorwaarden, die een schadebeperking inhouden.
5.8. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor omschreven benodigde bewijs door A in ieder geval is geleverd ten aanzien van de goederen waarvan zijdens ABN Amro ter comparitie is erkend dat deze op de video-opnamen te zien zijn, te weten maximaal 23 armbanden en EUR 5.000, -. Ten aanzien van deze goederen zal ABN Amro niet meer tot (tegen)bewijslevering worden toegelaten.
5.9. Voor de begroting van de schadevergoeding neemt de rechtbank eveneens de opsomming in productie 50 bij dagvaarding tot uitgangspunt. De daarop genoemde bedragen komen redelijk overeen met de bedragen genoemd in de brief van de echtgenote van A van 15 juni 2007. De gemiddelde waarde van de armbanden stelt de rechtbank op (afgerond) EUR 265, -. Daarmee komt het bedrag dat door ABN Amro aan A in ieder geval moet worden vergoed op EUR 10.215, - bestaande uit EUR 6.095, - (23 x EUR 265, -) voor de armbanden plus EUR 5.000, - contant geld minus EUR 880, - zijnde de onbestreden waarde van de aan A teruggeven armbanden.
5.10. De rechtbank is verder van oordeel dat A voorshands redelijkerwijs heeft aangetoond dat hij ook de andere goederen vermeld op productie 50 bij dagvaarding onder zich heeft gehad en overweegt daartoe als volgt. De stellingen van A worden ondersteund door de overgelegde getuigenverklaringen en de video-opnamen. Aan dat oordeel doet niet af dat de getuigenverklaringen op onderdelen gelijkluidend zijn of dat die verklaringen niet met bonnetjes zijn onderbouwd. De rechtbank acht daarbij van belang dat het om giften gaat, terwijl niet gebruikelijk is dat de gever maanden later om een bewijsstuk van zijn gift wordt gevraagd, alsmede dat A niet behoefde te verwachten dat zijn kluisje zonder zijn toestemming zou worden open geboord, zodat hij zijn bewijspositie ook niet zeker behoefde te stellen door anderen bewijsstukken te laten bewaren. Daaraan doet evenmin af dat op de video-opnamen niet alle goederen te zien zijn. Dergelijke opnamen plegen nu eenmaal niet te worden gemaakt om tot bewijs te dienen. Aan dat oordeel doet ook niet af dat A en zijn echtgenote aanvankelijk niet consistent zouden hebben verklaard. Immers, niet alleen blijkt uit het verslag van F dat A boos was toen hij zijn uitspraken deed, maar ook heeft A op 16 maart 2007 direct om de komst van de politie gevraagd en op 20 maart 2007 aangifte gedaan bij de politie, terwijl de door hem bij de politie opgegeven lijst verder steeds tot uitgangspunt heeft gediend. Bovendien spreekt A op 16 maart 2007 blijkens de verklaring van F meteen over veel geld en spreekt zijn echtgenote over sieraden, terwijl hun verklaringen op dat moment niet op elkaar afgestemd konden zijn, omdat zij zojuist met het openbreken van hun kluisje waren geconfronteerd. Aan dat oordeel doet tot slot evenmin af dat er veel contant geld in het kluisje zou zijn gedaan. Ter comparitie is zijdens A uitgelegd dat het geld als reserve diende en in het kluisje werd gelegd, zodat er niet gemakkelijk bij kon worden gekomen. Dat A, na 9 mei 2006, eerst op 16 maart 2007 weer bij het kluisje kwam, onderstreept het reservekarakter van de inhoud van het kluisje. Wat ABN Amro daar tot nu toe tegenover heeft gesteld, weegt onvoldoende zwaar.
5.11. Kortom, de rechtbank neemt gelet op wat hiervoor is overwogen voorshands aan dat A redelijkerwijs heeft aangetoond dat hij – buiten de goederen waarover in rechtsoverweging 5.8 en 5.9 bindend is beslist – ook alle andere goederen vermeld op productie 50 bij dagvaarding onder zich heeft gehad en dat (daarmee, zie rechtsoverweging 5.6 en 5.7) ook met betrekking tot deze goederen de schade van A redelijkerwijs is aangetoond. Omdat ABN Amro echter gemotiveerd heeft betwist dat A de desbetreffende goederen onder zich heeft gehad, zal zij met betrekking tot deze goederen tot het tegenbewijs worden toegelaten.
5.12. Het onder 5.9 genoemde bedrag van EUR 10.215, - zal bij het in deze zaak te wijzen eindvonnis aan A worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2008. Indien ABN Amro niet in het onder 5.11 bedoelde tegenbewijs slaagt, zal aan A daarenboven EUR 25.415, - worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2008. Het bedrag van EUR 25.415, - is als volgt opgebouwd: 20 x EUR 265, - voor de armbanden (EUR 5.300, -) vermeerderd met de waarde van het totaal van de op productie 50 genoemde goederen met uitzondering van de armbanden en een contant bedrag van EUR 5.000, - (EUR 20.115, -).
5.13. De beslissing over de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten wordt aangehouden tot het in deze zaak te wijzen eindvonnis. De gevorderde nakosten, waaronder de kosten voor de executie, zijn in dit geding niet toewijsbaar gelet op het bepaalde in artikel 237 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6. De beslissing
6.1. laat ABN Amro toe tegenbewijs te leveren als bedoeld onder 5.11,
6.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 25 maart 2009 opdat ABN Amro alsdan kan doen mededelen of zij van de gelegenheid tot bewijslevering gebruik maakt en zo ja, of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken of door het horen van getuigen en in het laatste geval, door hoeveel getuigen,
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten-Krijnen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2009.