RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/369 AW
Uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
de korpsbeheerder van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. Th. Tanja.
Eiser is werkzaam als brigadier bij het onderdeel Vreemdelingenpolitie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
Bij primair besluit van 1 november 2006 heeft verweerder eiser in het kader van een reorganisatie van de Dienst Regionale Recherche geplaatst in de organieke functie van senior thematische recherche, gewaardeerd in schaal 8, bij het Bureau Vreemdelingenpolitie, werkproces handhaving.
Bij besluit van 18 december 2007 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd (hierna: het bestreden besluit). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op
20 augustus 2009. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [persoon 1], functiekundige.
Eiser was vanaf 2001 bij verweerder werkzaam als specialist, gewaardeerd in salarisschaal 8. Nadat verweerder op 4 juli 2006 de functietypering van senior thematische recherche, schaal 8 heeft vastgesteld, is eiser bij het primaire besluit van 1 november 2006 in deze functie geplaatst.
2.2. Standpunten van partijen
2.2.1. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat onvoldoende reden bestaat om de beschrijving van de functie senior thematische recherche en de daarmee samenhangende waardering voor onjuist te houden. Verweerder heeft opgemerkt dat het hulpofficierschap van eiser een neventaak is en dat ervoor is gekozen neventaken geen deel te laten uitmaken van de organieke typeringen. Verweerder heeft verder overwogen dat het waarnemen van de dagelijkse gang van zaken in een voorkomend geval niet leidt tot een weergave van de daarbij behorende werkzaamheden in een typering. Die werkzaamheden zijn naar hun aard tijdelijk en niet substantieel. Bovendien worden deze werkzaamheden beloond via de weg van een waarnemingstoelage. De door eiser te verrichten leidinggevende werkzaamheden zijn te scharen onder de omschrijving van de span of decision van zijn typering, aldus verweerder.
2.2.2. Eiser heeft in beroep herhaald dat in zijn functietypering op geen enkele wijze iets is terug te vinden op het gebied van het verrichten van werkzaamheden als hulpofficier van justitie (hierna: hovj). Gelet op de opwaardering van de functie, die het bekleden van het hulpofficierschap inhoudt, viel volgens eiser te verwachten dat dit zou leiden tot een functietoeslag. Eiser heeft aangevoerd dat zijn werkzaamheden als chef van dienst en hovj inhouden dat hij verantwoordelijk is voor de ingesloten arrestanten en dat hij zelfstandig beslist over dossieraanname en over eventuele inbewaringstelling dan wel heenzending van vreemdelingen. Naar de mening van eiser kan de rol van hovj niet worden aangemerkt als een neventaak. Van de gemiddeld 19 diensten per maand verricht eiser circa 5 tot 8 diensten als hovj en chef van dienst. Het betreft hier vrijwel altijd avonddiensten en diensten in het weekeinde, die hij onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent. Volgens eiser gaat de door verweerder gemaakte vergelijking van het hulpofficierschap met een ME’er niet op, omdat een ME taak wordt vergoed voor de dagen waarop men als ME’er werkzaam is. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij in de afgelopen jaren een dagtaak heeft gehad aan het dagelijks direct leidinggeven. Eiser heeft geconcludeerd dat hij voor zijn taakuitoefening onvoldoende wordt gewaardeerd en dat dit moet worden rechtgezet.
2.3. Beoordeling van het bestreden besluit
2.3.1. De rechtbank stelt voorop dat slechts de plaatsing van eiser in de functie van senior thematische recherche in dit geding ter beoordeling voorligt. De vaststelling van een functietypering of functiewaardering valt dan ook buiten de omvang van dit geding. Eiser heeft nimmer bestreden dat zijn oude functietypering niet overeenkwam met de door hem (destijds) feitelijk verrichte werkzaamheden. In het kader van de reorganisatie is zijn oude functie omgezet in zijn nieuwe functie en is hij in die functie geplaatst. Op zichzelf verzet eiser zich daar niet tegen, maar stelt hij aan de orde dat zijn feitelijke werkzaamheden (nog steeds) niet stroken met zijn functietypering. Dat staat echter los van de reorganisatie. Nu eiser in de zin van de reorganisatie als een volger moet worden gekwalificeerd kan vergelijking van de feiten-typering niet nu aan de orde komen, maar alleen in het kader van door hem aangevraagd functieonderhoud.
2.3.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit miskend. Zowel uit het bestreden besluit als uit het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat verweerder geen strikt onderscheid heeft gemaakt tussen de vaststelling van de functietypering senior thematische recherche en de plaatsing van eiser in deze functie. Verweerder heeft er geen acht op geslagen dat in deze zaak slechts het besluit tot plaatsing ter beoordeling voorligt. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overweegt de rechtbank dat het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder eiser terecht heeft aangemerkt als een functievolger, wiens oude functie van specialist “één-op-één” is teruggekeerd in de nieuwe functie van senior thematische recherche (zie de uitspraak van 6 mei 2004, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AO9317). Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag naar de passendheid van die nieuwe functie niet aan de orde. Evenmin is dan aan de orde of, naar eiser stelt, de nieuwe functie van projectleider schaal 9 voor hem (meer) passend is en, zo ja, of dit betekent dat hij daarin had moeten worden benoemd.
2.3.3. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd. Verweerder heeft het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van eiser zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3.4. De rechtbank ziet echter aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten en overweegt daartoe als volgt.
Niet is in geschil dat de functie waarin eiser bij het primaire besluit is geplaatst kan worden aangemerkt als de voortzetting van zijn oude functie. Eiser moet dan ook als ‘functievolger’ in vorenbedoelde zin worden gekwalificeerd. Nu eiser is teruggekeerd in zijn eigen functie en geen sprake is van herplaatsing, is de vraag naar de passendheid van de functie gelet op de genoemde jurisprudentie van de CRvB niet meer aan de orde. De beroepsgronden die eiser in dat verband naar voren heeft gebracht, zoals weergegeven onder 2.2.2, hebben betrekking op de passendheid van de functie in relatie tot zijn feitelijke werkzaamheden en moeten dan ook buiten beschouwing blijven.
2.3.5. Nu het hanteren van het juiste toetsingskader tot dezelfde conclusie zou hebben geleid, inhoudende dat het bezwaar van eiser ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
2.3.6. De rechtbank heeft begrip voor de gevoelens van onvrede bij eiser, gezien de door hem ervaren kloof tussen zijn feitelijke werkzaamheden en hetgeen in zijn functietypering aan hem wordt opgedragen. Deze discussie ligt hier echter in deze zaak, zoals gezegd, niet ter beoordeling voor.
De rechtbank is verder gebleken dat binnen de organisatie van verweerder veel onvrede bestaat over de vastgestelde functiebeschrijvingen en de indeling van het functiehuis. De aangewezen weg om deze onvrede weg te nemen dan wel aan de orde te stellen is echter het door verweerder te plegen organisatieonderhoud en het door betrokkenen aan te vragen functie-onderhoud.
2.3.7. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt. Geen aanleiding wordt gevonden om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten nu niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderd drieënveertig euro) aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter,
en mrs. H.P. Kijlstra en S.E. Reichert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Eijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB