RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2927 AW
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. P. Bellod,
de korpsbeheerder van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde: mr. Th. Tanja.
Eiser is sinds 1 augustus 2005 werkzaam als Projectleider schaal 9 bij het onderdeel Vreemdelingenpolitie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
Bij primair besluit van 1 november 2006 heeft verweerder eiser in het kader van een reorganisatie van de Dienst Regionale Recherche geplaatst als Projectleider A, salarisschaal 9, bij het Bureau Vreemdelingenpolitie, Voorbereiding en Uitzetting.
Op 12 november 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 1 november 2006.
Verweerder heeft op 13 december 2007 alsnog een besluit op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard (hierna: het bestreden besluit). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [persoon 1], functiekundige.
Eiser was bij verweerder werkzaam als Projectleider, gewaardeerd in schaal 9. Nadat verweerder op 4 juli 2006 de functietypering van Projectleider A, gewaardeerd in schaal 9 heeft vastgesteld, is eiser bij het primaire besluit van 1 november 2006 in deze functie geplaatst.
2.2. Standpunten van partijen
2.2.1. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser dat hij ten onrechte is ingedeeld in schaal 9 niet kan worden onderschreven. Zijn werkzaamheden overstijgen het niveau van schaal 9 niet.
2.2.2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij aan meer medewerkers leiding geeft dan aan de 8 tot 16 fte zoals in de functietypering is vastgelegd. Ook geeft eiser leiding aan meerdere projecten. De door hem verrichte en aan hem opgedragen werkzaamheden komen niet overeen met de werkzaamheden die worden vermeld in de functietypering. Zoals blijkt uit het memorandum van mr. Tanja van 4 november 2007, heeft ook verweerder dit gesignaleerd. Eiser vindt verder de wijze van totstandkoming van het advies waarop het bestreden besluit is gebaseerd onzorgvuldig.
2.3. Beoordeling van het bestreden besluit
2.3.1. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij de beoordeling van het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Het beroep zal op dit punt dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3.2. Verweerder heeft zich niet laten adviseren door een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van eiser niet dat het bestreden besluit in strijd met deze bepaling tot stand is gekomen. Hetgeen eiser verder heeft gesteld over de wijze van totstandkoming van het advies leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
2.3.3. De rechtbank stelt voorop dat slechts de plaatsing van eiser in de functie van projectleider A, schaal 9 in dit geding ter beoordeling voorligt. De vaststelling van een functietypering of functiewaardering valt dan ook buiten de omvang van dit geding.
2.3.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit miskend. Zowel uit het bestreden besluit als uit het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat verweerder geen strikt onderscheid heeft gemaakt tussen de vaststelling van de functietypering Projectleider A en de plaatsing van eiser in deze functie. Verweerder heeft er geen acht op geslagen dat in deze zaak slechts het besluit tot plaatsing ter beoordeling voorligt. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overweegt de rechtbank dat het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder eiser terecht heeft aangemerkt als een functievolger, wiens oude functie van Projectleider schaal 9 “één-op-één” is teruggekeerd in de nieuwe functie van Projectleider A (zie de uitspraak van 6 mei 2004, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AO9317). Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag naar de passendheid van die nieuwe functie niet aan de orde. Evenmin is dan aan de orde of, naar eiser stelt, de nieuwe functie van Projectleider B, schaal 10, voor hem (meer) passend is en, zo ja, of dit betekent dat hij daarin had moeten worden benoemd.
2.3.5. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd. Verweerder heeft het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van eiser zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.3.6. De rechtbank ziet echter aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten en overweegt daartoe als volgt.
2.3.7. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de functie waarin eiser bij het primaire besluit is geplaatst kan worden aangemerkt als de voortzetting van zijn oude functie. In de nieuwe functietypering wordt de functie weliswaar in andere bewoordingen getypeerd, maar inhoudelijk liggen de typeringen op één lijn. De omstandigheid dat in de oude functiebeschrijving wordt volstaan met een kwalitatieve opsomming van de leidinggevende taken en in de nieuwe typering het aantal fte’s wordt genoemd waaraan leiding wordt gegeven is onvoldoende voor de conclusie dat de nieuwe typering substantieel verschilt van de oude typering. Ook de niveaubepalende elementen verschillen niet wezenlijk van elkaar. Dat, zoals eiser stelt, zijn feitelijke werkzaamheden niet overeenkomen met deze typeringen staat hier los van. Eiser moet dan ook als ‘functievolger’ in vorenbedoelde zin worden gekwalificeerd. Nu eiser is teruggekeerd in zijn eigen functie en geen sprake is van herplaatsing, is de vraag naar de passendheid van de functie gelet op de genoemde jurisprudentie van de CRvB niet meer aan de orde. De beroepsgronden die eiser in dat verband naar voren heeft gebracht, zoals weergegeven onder 2.2.2, hebben betrekking op de passendheid van de functie in relatie tot zijn feitelijke werkzaamheden en moeten dan ook buiten beschouwing blijven.
2.3.8. Eiser heeft zich beroepen op het interne memo van mr. Tanja van 4 november 2007 (hierna: het memo). De gemachtigde van verweerder heeft in dit memo onder meer gesteld dat de functie(typering) voor de betrokkenen herkenbaar dient te zijn en dat deze herkenbaarheid door de keuze voor de rasterfuncties naar zijn mening onder druk staat. Verder heeft mr. Tanja erop gewezen dat het naar zijn mening geen verwondering wekt dat een aantal mensen bezwaar hebben gemaakt tegen de functietyperingen. Deze bezwaren ‘hebben bijna allemaal betrekking op hetzelfde: er gaapt een groot gat tussen wat op papier staat en wat ze in de praktijk doen’, aldus het memo, waarin mr. Tanja verder heeft overwogen:
“De vraag of dat echter juridisch reden is voor een gegrond verklaring van dit bezwaar heb ik in bijgaand advies enigszins aarzelend ontkennend beantwoord. Aarzelend, omdat ik allerminst zeker ben van een goede afloop indien een rechter hierover zou moeten oordelen. (…) Kortom: met veel mitsen en maren toch maar ook dit bezwaar ongegrond verklaard.”
2.3.9. De gemachtigde van verweerder, mr. Tanja, heeft ter zitting toegelicht dat het memo als een intern document moet worden gezien en dat het hier een notitie zonder officiële status betreft, die tegelijk met het advies over het te nemen besluit op bezwaar wordt meegezonden aan een lid van de korpsleiding. Gelet op deze toelichting van verweerder ter zitting, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de inhoud van het memo consequenties te verbinden.
2.3.10. Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
2.3.11. Wellicht ten overvloede stelt de rechtbank vast dat de functie van Projectleider B, schaal 10 niet in het organigram van Voorbereiding en Uitzetting voorkomt. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser in die zin aldus, dat hij kennelijk de wijze waarop verweerder de herindeling heeft ingericht, wil aankaarten. Dit kan eiser doen door een verzoek om functieonderhoud aan zijn chef te richten.
2.3.12. De rechtbank heeft begrip voor de gevoelens van onvrede bij eiser, gezien de door hem ervaren kloof tussen zijn feitelijke werkzaamheden en hetgeen in zijn functietypering aan hem wordt opgedragen. Deze discussie ligt hier echter, zoals gezegd, nu niet ter beoordeling voor.
De rechtbank is verder gebleken dat binnen de organisatie van verweerder veel onvrede bestaat over de vastgestelde functiebeschrijvingen en de indeling van het functiehuis. Dit blijkt ook uit het memo van mr. Tanja, dat ter zitting nog nader is toegelicht. Hierbij heeft mr. Tanja zijn zorg uitgesproken over het gegeven dat steeds minder politieambtenaren van het korps Amsterdam-Amstelland zich kunnen herkennen in de typering van hun functie. De aangewezen weg om deze onvrede weg te nemen dan wel aan de orde te stellen is echter het door verweerder te plegen organisatieonderhoud en het door betrokkenen aan te vragen functieonderhoud.
2.3.13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, welke zijn begroot op € 644,00 als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Tevens dient het door eiser betaalde griffierecht van € 143,00 aan hem te worden vergoed.
- verklaart het beroep voorzover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderd drieënveertig euro) aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter,
en mrs. H.P. Kijlstra en S.E. Reichert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Eijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB