ECLI:NL:RBAMS:2009:BK1713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-2232 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een doctoraalscriptie Bestuurskunde en schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente aan de Universiteit van Amsterdam, en het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam. Eiseres had administratief beroep ingesteld tegen de beoordeling van haar doctoraalscriptie Bestuurskunde, waarvoor zij een cijfer van 7,0 had ontvangen. Eiseres stelde dat de beoordeling niet rechtmatig was verlopen, omdat de tweede beoordelaar niet onafhankelijk had geoordeeld en het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de hoorzitting op 12 april 2006 niet correct was verlopen, aangezien eiseres en de examencommissie niet in elkaars aanwezigheid waren gehoord. Dit was in strijd met artikel 7:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de schending van het beginsel van hoor en wederhoor een ernstige inbreuk op de rechten van eiseres vormde, waardoor het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking kwam. Echter, de rechtbank liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt kenbaar te maken en het onwaarschijnlijk was dat de examencommissie tot een ander oordeel zou zijn gekomen. De rechtbank oordeelde ook dat de tweede beoordelaar onvoldoende onafhankelijk had geoordeeld, maar dat de beoordeling van de scriptie in stand bleef. Eiseres had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, wat aanleiding gaf tot heropening van het onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/2232 BESLU
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. H. Sluiter,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S. de Vries.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2005, toegezonden per e-mail op 25 oktober 2005, hebben
[naam 1] en [naam 2], verbonden aan de Faculteit Politicologie van de Universiteit van Amsterdam, namens de examencommissie aan eiseres voor haar doctoraalscriptie Bestuurskunde het cijfer 7,0 toegekend.
Eiseres heeft bij brief van 2 november 2005 bij verweerder administratief beroep ingesteld tegen deze beoordeling van haar scriptie.
Bij besluit van 18 april 2007 heeft verweerder het administratief beroep van eiseres ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit op 25 mei 2007 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2009. Eiseres en verweerder hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat, om verweerder in de gelegenheid te stellen de “Scriptiehandleiding Politicologie 2005” over te leggen.
Bij brief van 4 juni 2009 heeft verweerder nadere stukken ingediend, waarop eiseres bij brief van 7 juli 2009 heeft gereageerd. Verweerder heeft zijn (nadere) standpunt uiteengezet bij brief van 20 juli 2009.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het toetsingskader
2.1.1. Gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) moet de toetsing door de bestuursrechter van de beslissing van verweerder beperkt zijn (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 13 maart 2002, LJN: AE1795, en van 27 juni 2007, LJN: BA8158).
2.1.2. Ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan immers geen beroep worden ingesteld tegen besluiten, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst. Deze bepaling staat eraan in de weg, dat door het instellen van beroep tegen een in administratief beroep genomen beslissing van verweerder een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen over een besluit dat als zodanig van de bestuursrechtelijke rechtsbeschermingweg is uitgezonderd.
2.1.3. Dit betekent dat de bestuursrechter slechts kan beoordelen of verweerder zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan. De toetsing door de bestuursrechter kan dus niet rechtstreeks betrekking hebben op de inhoud van de door eiseres geschreven scriptie.
2.2. Ten aanzien van de hoorplicht
2.2.1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door eiseres en de examencommissie bij de behandeling van het administratief beroepschrift niet in elkaars tegenwoordigheid te horen.
2.2.2. De rechtbank stelt vast dat eiseres en de examencommissie op de hoorzitting van
12 april 2006 niet in elkaars aanwezigheid zijn gehoord. Verweerder heeft dan ook gehandeld in strijd met artikel 7:20, eerste lid, van de Awb. Zoals blijkt uit het verslag heeft verweerder de zaak tijdens de hoorzitting van 12 april 2006 inhoudelijk behandeld, ondanks het feit dat - zoals verweerder heeft erkend - eiseres voor deze zitting niet deugdelijk was opgeroepen. Door deze gang van zaken was tijdens de hoorzitting van 12 april 2006 alleen de scriptiebegeleider van eiseres, [naam 1], aanwezig.
Weliswaar heeft verweerder eiseres vervolgens alsnog opgeroepen voor een vervolghoorzitting op 25 april 2006, maar daar was zij wel en [naam 1] niet aanwezig. Met eiseres is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
2.2.3. De schending van dit beginsel is een ernstige inbreuk op de rechten van de belanghebbende. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
2.3. De rol van de tweede beoordelaar
2.3.1. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de tweede beoordelaar,
[naam 2], de vereiste onafhankelijkheid miste, omdat hij in een eerder stadium betrokken is geweest bij de scriptiebegeleiding van eiseres.
2.3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 2] bij de aanvang van de scriptie van eiseres in 2003 als haar begeleider optrad. Ter zitting heeft verweerder het standpunt van eiseres dat de tweede beoordelaar onvoldoende onafhankelijk heeft beoordeeld in de zin van het Examenreglement, niet afdoende kunnen weerleggen. Naar het oordeel van de rechtbank komt ook uit de dossierstukken onvoldoende tot uiting dat de tweede beoordelaar een eigen beoordeling van de scriptie heeft opgemaakt. Zo is in het dossier geen inhoudelijk commentaar van de tweede beoordelaar aangetroffen. Ook ontbreekt de handtekening van de tweede beoordelaar op het gebruikte beoordelingsformulier. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen in hoeverre hij zich een onafhankelijk oordeel heeft gevormd. Het bestreden besluit komt ook op deze grond voor vernietiging in aanmerking.
2.4. De toepasselijke Scriptiehandleiding en het werktempo
2.4.1. Tussen partijen is in geschil of de “Scriptiehandleiding Politicologie 2001” dan wel de “Scriptiehandleiding Politicologie 2005” op de beoordeling van de scriptie van eiseres van toepassing is.
2.4.2. Eiseres heeft betoogd dat de Scriptiehandleiding 2001 op de beoordeling van toepassing had moeten zijn, omdat zij in 2003 is begonnen met haar scriptie. Daarbij heeft eiseres benadrukt dat de Scriptiehandleiding 2005 op dat moment nog niet gold.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling van de scriptie terecht heeft plaatsgevonden conform de Scriptiehandleiding 2005. Verweerder heeft erop gewezen dat deze handleiding op 7 februari 2005 van kracht is geworden, ruim voordat de definitieve beoordeling van de scriptie heeft plaatsgevonden. Het gebruikte beoordelingsformulier is al eerder ingevoerd, namelijk bij aanvang van het studiejaar 2004-2005. Eiseres is in 2003 met haar scriptie begonnen. In de periode december 2004 tot april 2005 heeft het werk aan de scriptie stilgelegen. Eiseres heeft vervolgens in de periode april 2005 tot juli 2005 de scriptie afgerond. Verweerder heeft dan ook geconcludeerd dat de werkzaamheden aan de scriptie overwegend hebben plaatsgevonden in het studiejaar 2004-2005, de periode waarin het nu voorliggende beoordelingsformulier al in gebruik was.
2.4.3. Het standpunt van verweerder komt de rechtbank juist voor. Naar het oordeel van de rechtbank kan van verweerder in redelijkheid niet worden verwacht dat een in 2003 aangevangen en in 2005 afgeronde scriptie, waarvan de werkzaamheden aldus overwegend in het studiejaar 2004-2005 hebben plaatsgevonden, wordt beoordeeld naar de maatstaven van de Scriptiehandleiding 2001, met name niet indien deze handleiding in 2005 is gewijzigd en het gebruikte beoordelingsformulier al bij aanvang van het studiejaar 2004-2005 is ingevoerd.
2.4.4. Eiseres heeft aangevoerd dat er ten onrechte punten zijn afgetrokken voor het werktempo, welk element volgens haar onder de Scriptiehandleiding 2001 geen rol speelde bij de beoordeling.
2.4.5. De rechtbank onderschrijft dit standpunt niet. Nu de Scriptiehandleiding 2005 op de beoordeling van de scriptie van eiseres van toepassing is, speelt het werktempo een rol bij de beoordeling. Zoals onder 4.2 van deel II van de Scriptiehandleiding 2005 is opgenomen, vormt het tempo waarin is gewerkt nadrukkelijk één van de beoordelingscriteria. In het geval van eiseres is van het maximaal te behalen aantal van twee punten op het onderdeel “Proces” 0,75 punt afgetrokken in verband met het tempo. Gelet op het onder 2.1 weergegeven toetsingskader kan de rechtbank niet direct treden in de inhoud van deze beoordeling. Gelet op de periode van totstandkoming van de scriptie acht de rechtbank het standpunt van verweerder niet onbegrijpelijk of apert onjuist. De stelling van eiseres dat de vertraging bij de totstandkoming van de scriptie hoofdzakelijk is veroorzaakt door de faculteit, heeft zij niet aannemelijk gemaakt.
2.5. Het vertrouwensbeginsel
2.5.1. Naar de mening van eiseres heeft de scriptiebegeleider gedurende het begeleidingsproces toezeggingen gedaan over de definitieve beoordeling van de scriptie en over de uiterste afstudeerdatum. Eiseres heeft gesteld dat die toezeggingen niet zijn nagekomen.
2.5.2. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Eiseres heeft haar stelling dat de scriptiebegeleider toezeggingen heeft gedaan niet aannemelijk gemaakt.
2.6. In stand laten rechtsgevolgen bestreden besluit
2.6.1. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten op grond van de navolgende overwegingen.
2.6.2. Eiseres heeft haar standpunt uitgebreid kenbaar gemaakt en verweerder heeft daarop gereageerd. Eiseres heeft ook ter terechtzitting haar standpunt toegelicht. Dat betekent dat partijen alsnog in voldoende mate hun standpunten kenbaar hebben kunnen maken. Verder acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat verweerder tot een ander oordeel zou zijn gekomen indien partijen in elkaars aanwezigheid zouden zijn gehoord. De schending van het beginsel van hoor en wederhoor staat dan ook niet in de weg aan het in stand laten van de rechtsgevolgen.
2.6.3. Met betrekking tot de gang van zaken rondom de tweede beoordelaar, merkt de rechtbank het volgende op. De voorzitter van de examencommissie heeft in haar verweerschrift van 24 februari 2006 verklaard dat het cijfer 7,0 in overeenstemming met de tweede beoordelaar is vastgesteld. Daarbij mede in aanmerking genomen de overige inhoud van de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, acht de rechtbank het zodanig onwaarschijnlijk dat de examencommissie tot een hoger cijfer zal besluiten, dat ook dit punt niet in de weg staat aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit.
2.6.4. Nu de overige grieven van eiseres ongegrond zijn leidt hetgeen hiervoor is overwogen tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand dienen te blijven.
2.7. Redelijke termijn
2.7.1. Wat betreft het verzoek van eiseres om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gezien de duur van de procedure overweegt de rechtbank als volgt.
2.7.2. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres gedurende de procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van eiseres, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
2.7.3. Sinds de ontvangst door verweerder op 2 november 2005 van het administratief beroepschrift van eiseres tegen het besluit van 31 augustus 2005, is ten tijde van deze uitspraak van de rechtbank ruim drie jaar en tien maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het administratief beroep door verweerder ruim één jaar en vijf maanden geduurd en heeft de behandeling van het beroep door de rechtbank, vanaf de ontvangst van het beroepschrift bij de rechtbank op 28 mei 2007 tot de uitspraak op 25 september 2009, twee jaar en bijna vier maanden geduurd. Gezien dit procedurele verloop en conform de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2008 (LJN: BG8294), bestaat het vermoeden dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als de rechterlijke fase is overschreden.
2.7.4. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure met - voor zover nodig - overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb, moet worden beslist omtrent het verzoek van eiseres om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek op grond van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb te heropenen. Op de voet van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank naast het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
2.8. Slotoverwegingen
2.8.1. Gelet op al het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:20, eerste lid, van de Awb. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zullen in stand worden gelaten. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
2.8.2. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, welke zijn begroot op € 644,00 als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Tevens dient het door eiseres betaalde griffierecht van € 143,00 aan haar te worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderd drieënveertig euro) aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door verweerder aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat het onderzoek onder twee nieuwe nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van eiseres om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en
mrs. T.J.P. van Os van den Abeelen en S.E. Reichert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Eijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB