ECLI:NL:RBAMS:2009:BL5763

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-5751 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot opheffing van de opschorting van een monumentenvergunning voor een ondergrondse bunker in Amsterdam

Op 23 december 2009 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een monumentenvergunning voor een ondergrondse bunker onder het gebouw aan de Jan van Eijckstraat 47 te Amsterdam. De vergunning was op 28 september 2009 verleend door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud Zuid van de gemeente Amsterdam. De vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. drs. M.A. Grapperhaus, verzocht om opheffing van de opschorting van de vergunning, die was ingesteld naar aanleiding van een beroepsprocedure door de vereniging Buurtvereniging Adama van Scheltemaplein en anderen. Deze beroepsprocedure was geregistreerd onder nummer AWB 09/5229 BESLU.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de vergunning op rechtmatige wijze was verleend, mede op basis van positieve adviezen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Commissie voor Welstand en Monumenten. De rechter oordeelde dat er geen tegenadvies van een onafhankelijke deskundige was overgelegd en dat de vergunninghouder onevenredig nadeel ondervond door de opschorting van de vergunning. Dit nadeel was financieel van aard, met extra huurkosten en vertragingsschade als gevolg van de opschorting.

De rechter heeft geconcludeerd dat het belang van de vergunninghouder bij de verlening van de vergunning zwaarder weegt dan het belang van het behoud van monumentale waarden. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot opheffing van de opschorting van de vergunning toegewezen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/5751 BESLU
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter op
23 december 2009 in de zaak tussen:
de stichting Stichting V.O. Amsterdam Zuid,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. M.A. Grapperhaus,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. R. van der Keur.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
1. de vereniging Buurtvereniging Adama van Scheltemaplein,
2. Stichting Menno van Coehoorn,
3. [belanghebbende],
gemachtigde: mr. M.F. Blomaard.
Zitting hebben:
mr. H.P. Kijlstra, als voorzieningenrechter,
B.O. Schaafsma, als griffier.
Namens verzoekster zijn verschenen voornoemde gemachtigde, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]. Namens verweerder zijn verschenen voornoemde gemachtigde en [gemachtigde 3]. Namens de Buurtvereniging Adama van Scheltemaplein, Stichting Menno van Coehoorn, en [belanghebbende] zijn verschenen voornoemde gemachtigde,
[gemachtigde 4] en [belanghebbende].
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe en heft de opschorting van de werking van de bij besluit van 28 september 2009 verleende vergunning op.
Overwegingen
2.1. Bij besluit van 28 september 2009 heeft verweerder vergunning verleend op grond van de van de Monumentenwet 1988 (hierna: Monumentenwet) voor:
1. het gedeeltelijk veranderen van een ondergrondse bunker (nr. 1) onder het gebouw Jan van Eijckstraat 47 met bestemming daarvan tot fietsenstalling; en
2. het plaatsen van een damwand tegen de buitenzijde van de bunker (nr. 1).
2.2. Tegen het besluit van 28 september 2009 hebben de vereniging Buurtvereniging Adama van Scheltemaplein e.a. bij brief van 10 november 2009 beroep ingesteld.
Nu sprake is van een beroepsprocedure (geregistreerd onder nummer AWB 09/5229 BESLU), is de werking van de monumentenvergunning op grond van artikel 16, zevende lid, van de Monumentenwet opgeschort totdat op het beroep is beslist. Verzoekster heeft verzocht deze opschorting op te heffen.
2.3. De voorzieningenrechter (hierna: rechter) kan en zal in het midden laten in hoeverre eisers in voornoemde beroepsprocedure als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kunnen worden aangemerkt. Bij de behandeling van het beroep zal de rechtbank beoordelen of eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. Ook andere mogelijke ontvankelijkheidproblemen laat de rechter onbesproken.
2.4. In beginsel bestaat aanleiding om de opschorting van de werking van de verleende vergunning op grond van artikel 16 van de Monumentenwet op te heffen, indien er voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de vergunning op rechtmatige wijze is verleend en ook overigens is gebleken dat de vergunninghouder door handhaving van deze opschorting onevenredig nadeel lijdt.
2.5. Aan de beslissing van 28 september 2009 liggen positieve adviezen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Commissie voor Welstand en Monumenten ten grondslag. Deze adviezen sporen met het rapport van het Research institute for the heritage of the Cultural Landscape and Urban Environment. Uit deze adviezen en het rapport blijkt dat er niet of nauwelijks sprake is van monumentale waarden. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt waarom gewicht is toegekend aan deze adviezen. Niet is gebleken dat de aan verweerder uitgebrachte adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dan wel anderszins ondeugdelijk zijn, zodat verweerder zich daarop heeft mogen baseren.
2.6. De rechter stelt vast dat geen tegenadvies van een onafhankelijke deskundige is overgelegd en/of een inbreng van een deskundige ter zitting naar voren is gebracht ter bestrijding van de adviezen
2.7. De rechter stelt verder vast dat aan de vergunning voorwaarden zijn verbonden ter bescherming van de historisch waardevolle inventaris van de bunker dan wel van de naastgelegen bunker.
2.8. De rechter acht het op grond van het voorgaande niet onredelijk dat verweerder het belang van verzoekster bij de verlening van de vergunning zwaarder heeft laten wegen dan het belang van het behoud van monumentale waarden.
2.9. Ook overigens ziet de rechter geen aanleiding om te oordelen dat de vergunning niet rechtmatig is.
2.10. De rechter is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verzoekster onevenredig nadeel ondervindt bij voortduring van de opschorting van de werking van de vergunning. Dat nadeel is financieel van aard doordat verzoekster extra huurkosten heeft en vertragingsschade ondervindt indien het verzoek niet wordt toegewezen. Daarnaast leidt afwijzing van het verzoek tot het langer voortduren van een situatie die vanuit onderwijskundig oogpunt niet optimaal is.
2.11. Gelet op het voorgaande ziet de rechter aanleiding het verzoek toe te wijzen.
2.12. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
D: C