ECLI:NL:RBAMS:2010:BL9514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/689 BELEI, AWB 10/690 BELEI en AWB 10/691 BELEI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering definitieve erkenning als omroepvereniging en verzoek om voorlopige voorziening

Op 26 maart 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken AWB 10/689 BELEI, AWB 10/690 BELEI en AWB 10/691 BELEI. De verzoekster, de Vereniging LLink, heeft een voorlopige voorziening gevraagd na de weigering van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om haar definitieve erkenning als omroepvereniging te verlenen. Deze weigering heeft geleid tot vastgestelde budgetten die op deze beslissing zijn gebaseerd. De verzoekster heeft aangegeven dat zij problemen verwacht met de op handen zijnde zendtijdverdeling, aangezien zij zendtijd en budget heeft tot 1 september 2010 en de beslissing op bezwaar uiterlijk eind mei 2010 genomen zal worden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de verzoekster aanvankelijk om schorsing van alle drie bestreden besluiten heeft gevraagd, maar dat het geschil feitelijk draait om de weigering van de definitieve erkenning als omroepvereniging. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster tot 1 september 2010 over budget en zendtijd beschikt en dat de minister heeft toegezegd uiterlijk eind mei 2010 een beslissing te nemen op de bezwaren van verzoekster. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak is om de verzoekster nu al in de verdeling van de zendtijd na 1 september 2010 te betrekken, en dat de verzoeken tot schorsing van de budgetten niet zinvol zijn voor verzoekster. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond.

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/689 BELEI, AWB 10/690 BELEI en AWB 10/691 BELEI
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter op
26 maart 2010 in de zaken tussen
de Vereniging LLink,
gevestigd te Hilversum,
verzoekster,
gemachtigde mr. A.H. Gaastra
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW),
verweerder in de procedures met zaaknummers AWB 10/689 BELEI en AWB 10/690 BELEI (verweerder I),
gemachtigde mr. A.J. Boorsma,
en
de raad van bestuur van de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO),
verweerder in de procedure met zaaknummer AWB 10/691 BELEI (verweerder II),
gemachtigde mr. P.M. Waszink.
In procedure met zaaknummer AWB 10/690 BELEI heeft verweerder II als partij aan het geding deelgenomen (artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)).
Zitting hebben:
mr. H.P. Kijlstra, als voorzieningenrechter
mr. V. Heijman, als griffier
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Overwegingen
1.1. Bij besluit van 18 december 2009 (hierna: het bestreden besluit 1) heeft verweerder I de aanvraag van verzoekster om definitieve erkenning na 1 september 2010 als omroepvereniging voor het verzorgen van media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst afgewezen.
1.2. Bij besluit van 28 januari 2010 (hierna: het bestreden besluit 2) heeft verweerder I het budget van de Landelijke publieke mediadiensten voor 2010 vastgesteld op
€ 788.967.770.
1.3. Bij besluit van 1 februari 2010 (hierna: het bestreden besluit 3) heeft verweerder II het budget voor 2010 voor verzoekster voorlopig vastgesteld op € 3.465.670. Gelet op het bestreden besluit 1 heeft dit budget enkel betrekking op de periode januari tot en met augustus 2010.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
3.1. Verzoekster heeft aanvankelijk gevraagd om schorsing van alle drie bestreden besluiten. De rechter stelt vast dat het geschil feitelijk draait om het bestreden besluit 1 (weigering definitieve erkenning als omroep). Dit blijkt ook uit de wijziging van het verzoek ten aanzien van dit besluit door verzoekster ter zitting. Verzoekster heeft ter zitting verzocht om te bepalen dat zij bij de op handen zijnde verdeling van de zendtijd wordt aangemerkt als ware zij met ingang van 1 september 2010 in het bezit van een definitieve erkenning als omroepvereniging.
3.2. Voor zover de verzoeken tot het schorsen van de vastgestelde budgetten (bestreden besluiten 2 en 3) nog aan de orde zijn, is de rechter van oordeel dat niet gebleken is dat deze schorsing zinvol is voor verzoekster. De rechter wijst deze verzoeken dan ook af.
3.3. Bij de beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit 1 neemt de rechter als uitgangspunt dat verzoekster tot 1 september 2010 over budget en zendtijd beschikt. Daarnaast heeft verweerder I ter zitting toegezegd dat hij uiterlijk eind mei 2010 een beslissing zal nemen op de bezwaren van verzoekster tegen het bestreden besluit 1. Verder is niet gebleken dat verzoekster niet alsnog kan worden betrokken bij de verdeling van de zendtijd na 1 september 2010 indien verzoekster bij de beslissing op haar bezwaren alsnog een definitieve erkenning krijgt. De rechter weegt bij de beoordeling ook de voorkeur van verweerder II mee, om verzoekster niet nu al in de verdeling van de zendtijd na 1 september 2010 te betrekken, maar dit achteraf alsnog te doen als dit noodzakelijk blijkt. Verweerder II geeft aan deze aanpak de voorkeur boven een aanpak waarin verzoekster nu al in de verdeling wordt betrokken en deze verdeling moet worden aangepast indien de afwijzing van de aanvraag om definitieve erkenning bij de beslissing op haar bezwaren wordt gehandhaafd.
3.4. Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat verzoekster, mede gelet op alle andere bij het bestreden besluit 1 betrokken belangen, onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. De rechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
4. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:
D: B
SB