RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/3066 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer
de stichting Stichting Greenpeace Nederland,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.N. Kloostra,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder,
gemachtigden: mr. drs. M.C.S. van Gestel en mr. ing. R.Th.G. van der Veldt
De rechtbank heeft een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 26 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit). Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar verworpen tegen de weigering om een aantal stukken van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) over de import van en controle op maïs uit de Verenigde Staten (VS) openbaar te maken.
Eiseres heeft de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2009, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde en verweerder bij beide gemachtigden. Aan de zijde van eiseres is voorts nog verschenen [persoon 1]. Na behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1. De besluitvorming van verweerder
2.1.1. Bij brief van 15 mei 2007 heeft eiseres verzocht om inzage in de vrachtbrief van het schip “Pakrac” dat op
10 april 2007 heeft gelost in de haven van Rotterdam. Eiseres wil weten welke genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) op de vrachtbrief zijn vermeld. Tevens heeft eiseres verzocht om openbaarmaking van die documenten waaruit blijkt welk percentage van de import van maïs uit de VS de VWA controleert op illegale ggo’s. Verder heeft eiseres verzocht om de testprogramma’s en de testresultaten.
2.1.2. Verweerder heeft meegedeeld te beschikken over vier relevante documenten, te weten:
1. de vrachtbrief;
2. het beleidsdocument Handhaving GGO;
3. RIKILT testresultaten van monsternames 2006;
4. RIKILT testresultaten van monsternames tot mei 2007.
2.1.3. Verweerder heeft bij besluit van 30 oktober 2007 de vrachtbrief openbaar gemaakt onder doorhaling van de namen van de handelaren en de naam van de VWA-ambtenaar. De overige documenten heeft verweerder niet openbaar gemaakt.
2.2. De beoordeling door de rechtbank
2.2.1. Eiser keert zich niet meer tegen de doorhaling van de naam van de VWA-ambtenaar op de vrachtbrief. Het bezwaar tegen het beperkt openbaar maken van de vrachtbrief heeft verweerder ongegrond verklaard omdat bekendmaking van de in de vrachtbrief opgenomen namen van handelaren zou leiden tot onevenredige benadeling van de betrokkenen. Verweerder verwijst daarvoor naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Eiseres meent dat het hier om milieu-informatie gaat zodat de door verweerder gehanteerde weigeringgrond niet van toepassing is.
2.2.2. De vraag of sprake is van milieu-informatie dient de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: LJN: BI6049, te beantwoorden in het licht van de bewoordingen en het doel van de Richtlijn 2003/4/EG (de Richtlijn).
Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onder a, van de Richtlijn wordt onder andere onder milieu-informatie verstaan: alle informatie (...) over de toestand van de elementen van het milieu zoals, lucht (…), biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, (…).
Ingevolge het eerste lid, onder f, van voornoemd artikel valt onder milieu-informatie ook: alle informatie (...) over de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen (…) .
2.2.3. De op de vrachtbrief vermelde aard van het product is “cornmealglutengold”, bestemd voor gebruik in diervoeding. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier dan ook om een product dat in de voedselketen wordt gebracht. Nu gebruik van het product in diervoeding een verontreiniging van de voedselketen kan meebrengen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de namen van de handelaren die uiteindelijk de ggo’s in de voedselketen brengen niet als milieu-informatie te bestempelen. Voor het kunnen traceren van verontreinigingen van de voedselketen zijn de namen van de handelaren immers van belang. Artikel 10, zesde lid, van de Wob (waarin is bepaald dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob niet van toepassing is op het verstrekken van milieu-informatie) staat dus in de weg aan het hanteren van de weigeringsgrond waarop verweerder het beperken van de openbaarheid van de vrachtbrief heeft gebaseerd.
2.2.4. Verweerder is met eiseres van mening dat het bij het beleidsdocument en de testresultaten gaat om milieu-informatie. Ook naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Verweerder heeft de weigering om deze informatie openbaar te maken gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de Richtlijn het mogelijk maakt de openbaarmaking van milieu-informatie te weigeren vanwege de belangen van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen. Verweerder verwijst daarbij naar artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Richtlijn.
2.2.5. Artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien openbaarmaking van de informatie afbreuk doet aan de rechtsgang, de mogelijkheid voor een persoon om een eerlijk proces te krijgen of de mogelijkheid voor de overheid om een onderzoek van strafrechtelijke of disciplinaire aard in te stellen. In artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn is ook bepaald dat de weigeringsgronden, genoemd in het eerste en tweede lid, restrictief worden uitgelegd.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
2.2.6. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob de omzetting in nationaal recht is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Richtlijn. Verweerder verwijst daarbij naar ‘het in de Richtlijn neergelegde disciplinaire kader’.
2.2.7. De rechtbank onderschrijft dit standpunt niet. Bij inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen gaat het niet in de eerste plaats om een onderzoek van strafrechtelijke of disciplinaire aard. Inspectie, controle en toezicht kán dienstig zijn aan een straf- of tuchtrechtelijk onderzoek, maar dat hoeft niet. De aanduiding omschrijft dus een aanzienlijk ruimer scala aan overheidsactiviteiten dan het doen van een onderzoek van strafrechtelijke of disciplinaire aard. De voorgeschreven restrictieve uitleg van de beperking “noodzakelijk voor de mogelijkheid voor de overheid om een onderzoek te doen van strafrechtelijke of disciplinaire aard” verzet zich ertegen dat het belang van íedere vorm van inspectie, controle en toezicht moet worden afgewogen tegen het belang dat met openbaarmaking is gemoeid. Een richtlijnconforme uitleg die de tekst van de wet zo veel mogelijk respecteert, brengt mee dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob op milieu-informatie alleen kan worden toegepast voor zover de inspectie, de controle en het toezicht dienen voor een onderzoek van straf- of tuchtrechtelijke aard. Het is de rechtbank niet gebleken dat in deze zaak het perspectief bestaat van een concreet straf- of tuchtrechtelijk optreden door de overheid.
2.2.8. Ook als wordt aangenomen dat de Richtlijn wel in het algemeen ruimte biedt voor het hanteren van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob als grond voor een weigering om milieu-informatie openbaar te maken, is de rechtbank van oordeel dat het openbaar maken van de informatie, vervat in het beleidsdocument en de testresultaten, in dit geval niet op die grond kan worden geweigerd. De rechtbank heeft kennis genomen van het Beleidsdocument Handhaving GGO. Zij ziet niet in hoe de daarin opgenomen informatie substantieel afbreuk kan doen aan het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen. Gelet op het belang van openbaarheid van bestuur en gelet op het feit dat het hier om milieu-informatie gaat, waarvoor een versterkt openbaarheidsregime geldt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen dat het met openbaarmaking gemoeide belang niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen. Hetzelfde geldt voor de testresultaten.
2.2.9. Verweerder heeft de weigering dan ook niet kunnen baseren op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob.
2.3.1. De rechtbank zal – gelet op het bovenstaande – het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
2.3.2. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd het standpunt ingenomen dat geen andere weigeringsgronden kunnen worden aangevoerd. Daarom zal de rechtbank op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 30 oktober 2007 te herroepen en te beslissen dat verweerder de stukken, genoemd in rechtsoverweging 2.1.2., in kopie aan eiseres dient te verstrekken.
2.4. De proceskosten en het griffierecht
2.4.1. De kosten die eiseres in bezwaar en beroep heeft gemaakt dient verweerder te vergoeden.
2.4.2. Verweerder dient ook het door eiseres betaalde griffierecht ad € 288,- aan haar te vergoeden.
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt het bestreden besluit;
– herroept het primaire besluit van 30 oktober 2007;
– bepaalt dat verweerder aan eiseres de hiervoor onder 2.1.2. genoemde documenten in kopie verstrekt;
– bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
– veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in bezwaar tot een bedrag van € 644,- (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiseres;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 644,- (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiseres;
– bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 288,- (zegge: tweehonderd en achtentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, als voorzitter, en mrs. C.J. Polak en P.H. Banda, als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Toonen, griffier, openbaar uitgesproken op 6 april 2010 en verzonden aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State te ‘s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B