ECLI:NL:RBAMS:2010:BM5687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3046 WRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de rechter en rechtsbijstand in bewerkelijke zaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 27 april 2010, gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor extra uren rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. Eisers, bestaande uit eiser 1 en eiser 2, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2008, waarin de aanvraag van eiser 2 om vergoeding van 10 extra uren rechtsbijstand werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 17 maart 2010 ter zitting behandeld, waarbij eisers in persoon aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de aanvraag voor extra uren rechtsbijstand niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het forfaitaire stelsel van rechtsbijstand, dat door de Raad voor Rechtsbijstand wordt gehanteerd, waarborgt de toegang tot de rechter. De rechtbank stelt vast dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun zaak als bewerkelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de vraag of de politie een in bewaring gestelde mag mishandelen geen uitzonderlijke rechtsvraag is en dat het enkele feit dat er een groot tijdsverloop en een omvangrijk feitencomplex is, niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van een bewerkelijke zaak.

De rechtbank concludeert dat de Raad voor Rechtsbijstand zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet dusdanig bewerkelijk is dat de rechtsbijstand niet binnen het normale aantal uren kan worden verleend. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen redenen om het griffierecht te vergoeden of om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak is openbaar gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. C.J. Polak, en is in aanwezigheid van de griffier mr. C.J. Baijens.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3046 WRB
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
eiser 1,
gemachtigde: mr. [gemachtigde eiser 1],
en
[eiser 2],
kantoorhoudende te [woonplaats],
eiser 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Smits.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van
eiser 2 om vergoeding van 10 extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2009, verzonden op 26 mei 2009, heeft verweerder het door eisers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2010. Eisers zijn in persoon verschenen.
Overwegingen
1. Feiten en standpunten van partijen
1.1. Eiser 2 is toegevoegd aan eiser 1 voor het verlenen van rechtsbijstand ter zake van een klachtprocedure (toevoegingsnummer 4GG4018).
1.2. Eiser 2 heeft een aanvraag om vergoeding van 10 extra uren rechtsbijstand gedaan. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
1.4. Eisers hebben in beroep betoogd dat de zaak ten onrechte niet is aangemerkt als bewerkelijk.
2. Juridisch kader
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven deze grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
2.2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Bvr 2000 – voor zover thans van belang – dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.3. Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (hierna: het Handboek Vergoedingen) hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien, binnen het bereik van de afgegeven toevoeging, rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en slechts zeer incidenteel voorkomen.
2.4. Om te komen tot landelijke uniformering bij de toepassing van het in het Handboek neergelegde beleid, hebben de raden voor rechtsbijstand in december 2007 de Leidraad extra urenzaken (hierna: de Leidraad 2007) tot stand gebracht en bekend gemaakt. In december 2008 is vervolgens de Leidraad bewerkelijke zaken (hierna: de Leidraad 2008) tot stand gebracht en bekend gemaakt. In de Leidraad 2008 is de Leidraad 2007 op onderdelen verduidelijkt en aangepast.
Volgens de Leidraad 2008 kan bewerkelijkheid van de zaak worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit dan wel van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen, indien deze kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren.
Aldus zullen factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende (zoals maatschappelijke of culturele achtergrond) in beginsel geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen. Anders dan de voorgaande versie bepaalt de Leidraad 2008 dat in de persoon gelegen factoren wel een rol kunnen spelen. Dat kan echter uitsluitend indien objectief verifieerbaar is dat van een bijzonder zaaksverloop sprake is. Voorts zal volgens de Leidraad 2008 een aanvraag om toekenning van extra uren per definitie worden afgewezen, als er geen sprake is van feitelijke en/of juridische complexiteit in een zaak, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. Voor zover eisers het forfaitair stelsel aanvechten, overweegt de rechtbank dat de rechtmatigheid van dit stelsel niet ter discussie kan staan, tenzij daarmee inbreuk wordt gemaakt op het in artikel 6 van het EVRM vervatte recht op toegang tot de rechter.
Naar vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (zie onder meer de uitspraak van 9 oktober 1979, LJN AC1044) is alleen in die gevallen waarbij het recht op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast, sprake van schending van artikel 6 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het forfaitair stelsel niet tot een inbreuk op dit artikel, nu middels het verlenen van een toevoeging de toegang tot de rechter juist wordt gewaarborgd. Daarbij komt dat artikel 13 van het Bvr 2000 voorziet in de mogelijkheid om naast de forfaitaire norm een aanvullende vergoeding te geven voor de werkzaamheden die niet in het forfaitaire systeem zijn verdisconteerd, de zogenaamde ‘extra uren rechtsbijstand’.
3.2. Verweerder heeft de aanvraag om extra uren rechtsbijstand getoetst aan de Leidraad 2008. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het voor alle raden voor rechtsbijstand geldende beleid met betrekking tot zogenoemde extra urenzaken of bewerkelijke zaken, neergelegd in het Handboek Vergoedingen, in het verleden door hem niet werd toegepast. Bij een verzoek om vergoeding van extra uren werd door hem niet getoetst of de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken feitelijk en/of juridisch gecompliceerd was en werd nagenoeg elk verzoek, behoudens in gevallen waarin evident geen sprake was van feitelijke en/of juridische complexiteit, toegewezen. Sinds de toepassing van het in het Handboek Vergoedingen neergelegde beleid met de Leidraad 2007 is geharmoniseerd, past verweerder het beleid wel toe. Dit betekent dat bij elk verzoek om vergoeding van extra uren aan de hand van de omstandigheden van het geval wordt beoordeeld of sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex op grond waarvan een zaak bewerkelijk is en een vergoeding voor extra uren rechtsbijstand moet worden toegekend. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wordt het in de Leidraad 2007 neergelegde beleid niet onredelijk geacht (zie onder meer de uitspraak van 30 december 2009, LJN BK7987). De rechtbank ziet geen aanleiding over de Leidraad 2008 anders te oordelen.
3.3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet dusdanig bewerkelijk is dat de rechtsbijstand niet binnen het normale aantal uren dat voor deze zaak is bepaald zou kunnen worden verricht. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat de regelgeving en het beleid verweerder een zekere beoordelingsvrijheid bieden ten aanzien van de afhandeling en beoordeling van bewerkelijke zaken. Nu eisers zich beroepen op een uitzonderingssituatie, is het aan hen aannemelijk te maken dat sprake is van een bewerkelijke zaak.
3.4. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hier sprake is van een bewerkelijke zaak. De toevoeging is verleend voor een door eiser 1 bij de politie ingediende bejegeningsklacht naar aanleiding van een inbewaringstelling. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat de vraag of de politie een in bewaring gestelde mag mishandelen, geen rechtsvraag van uitzonderlijke aard is. Anders dan eisers is de rechtbank verder van oordeel dat het enkele gegeven dat sprake is van een groot tijdsverloop en een omvangrijk feitencomplex, niet leidt tot de conclusie dat ook voldaan is aan het criterium van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex. Dat er meerdere instanties bij betrokken zijn, maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen redenen te oordelen dat het bestreden besluit een goede motivering ontbeert.
3.5. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van willekeur tot stand is gekomen. Vast staat dat van de hoorzitting een verslag is gemaakt. Nu artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht geen eisen stelt aan de vorm en de omvang het verslag, kan eisers bezwaar tegen de inhoud daarvan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voorts is niet gebleken en door eisers is onvoldoende onderbouwd dat het bestreden besluit in strijd met het verbod van willekeur is voorbereid, doordat de Bezwarencommissie zich niet mede heeft gebaseerd op het gehele onderliggende procesdossier. Verweerder heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit dan ook op het advies mogen baseren.
3.6. Ook het betoog van eisers dat het bestreden besluit in strijd met artikel 1, eerste lid, van het Eerste Protocol van het EVRM is genomen, slaagt niet. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling is een inbreuk op het in dit artikel omschreven recht gerechtvaardigd, nu deze steunt op tevoren kenbaar gemaakte schriftelijke regels, neergelegd in het Handboek vergoedingen, welke regels voorts een legitiem doel dienen, te weten het behoud van een redelijk overzicht op de besteding van publieke middelen (zie onder meer de uitspraak van
1 oktober 2008, LJN BF3884). Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan geoordeeld moet worden dat eiser 2 door de afwijzing van de aanvraag op basis van deze regels op onevenredige wijze is getroffen.
3.7. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet dusdanig bewerkelijk is dat de rechtsbijstand niet binnen het normale aantal uren dat voor deze zaak is bepaald zou kunnen worden verricht.
3.8. In hetgeen door eisers is aangevoerd ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het beleid had moeten afwijken door de aanvraag toe te wijzen.
4. Conclusie
4.1. Gelet op het bovenstaande zal het beroep van eisers ongegrond worden verklaard.
4.2. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat verder geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter, mrs. H.P. Kijlstra en P.H.A. Knol, leden, in aanwezigheid van mr. C.J. Baijens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB