ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706178-10 RK nummer: 10/1836
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Bulgaarse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2010 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Bulgaarse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije in 1974 en thans gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van een vals reisdocument, zoals vastgelegd in artikel 231 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank behandelde de vordering op 4 mei 2010, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. V.A. Groeneveld, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd door de Bulgaarse autoriteiten en dat het betrekking heeft op een vonnis van 1 oktober 2008, waarin een gevangenisstraf van 1 jaar is opgelegd voor de feiten die aan de overlevering ten grondslag liggen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor de zaak met nummer 106/2008 kan worden toegestaan, omdat aan alle eisen van de Overleveringswet (OLW) is voldaan. De rechtbank heeft echter de overlevering geweigerd voor de zaak met nummer 8/2004, omdat de grondslag voor deze vordering niet duidelijk was en de opgeëiste persoon niet voor deze feiten kon worden overgeleverd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een verstekvonnis, aangezien de opgeëiste persoon aanwezig was bij de voorbereidende zittingen en zijn raadsman ook aanwezig was tijdens de uitspraak.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de overlevering aan de Bulgaarse autoriteiten wordt toegestaan voor de zaak met nummer 106/2008, maar wordt geweigerd voor de zaak met nummer 8/2004. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706178-10
RK nummer: 10/1836
Datum uitspraak: 18 mei 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 maart 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 11 februari 2010 (ontvangen per fax op 23 maart 2010) door de officier van justitie van het parket te Gorna Oriachovitsa (Bulgarije). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedatum] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Bulgaarse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van 1 oktober 2008 in het kader van de strafzaak nr. 106/2008 van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Slivnitsa ten grondslag. Voorts blijkt uit aanvullende informatie van 6 en 23 april 2010 dat ook de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden in de zaak met het nummer 08/2004.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering slechts kan worden toegestaan voor de in het EAB genoemde vrijheidstraf van 6 maanden (in de zaak met nr. 106/2008) en niet voor de in de aanvullende brief van 6 april 2010 genoemde gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, die zou zijn opgelegd in die zaak. In de brief van 6 april 2010 wordt verwezen naar “series of crime” terwijl in het EAB maar één feit wordt beschreven. Het is derhalve mogelijk dat de opgeëiste persoon voor meer feiten is veroordeeld. Voorts dient de overlevering te worden geweigerd voor de in de aanvullende brief van 6 april 2010 en 23 april 2010 genoemde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling van 3 maanden in de zaak met nummer 8/2004, nu niet duidelijk is voor welke feiten de overlevering wordt verzocht.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in de zaak met nummer 106/2008 de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar. Deze vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis van 1 oktober 2008, zoals blijkt uit de aanvullende informatie van 23 april 2010. Deze informatie is op grond van artikel 20, vierde lid, van de OLW door de officier van justitie opgevraagd en maakt deel uit van het EAB. Uit de informatie blijkt dat de in het EAB genoemde gevangenisstraf van zes maanden een “technical mistake” betreft en dat aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van 1 jaar is opgelegd. De rechtbank dient te vertrouwen op de juistheid van deze informatie. Het verweer dat de opgeëiste persoon mogelijk voor meerdere feiten wordt overgeleverd, wordt verworpen nu uit het EAB duidelijk blijkt dat de opgeëiste persoon voor één feit is veroordeeld.
Dit vonnis van 1 oktober 2008 betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de overlevering dient te worden geweigerd voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden in de zaak met nummer 08/2004, nu het aan deze veroordeling ten grondslag liggende feit niet is omschreven.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Bulgaarse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd geen lijstfeit betreft zodat het feit derhalve zowel naar het recht van Bulgarije als naar Nederlands recht strafbaar dient te zijn en dat op dit feit bovendien in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden dient te zijn gesteld. Aan deze voorwaarden is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals of vervalst is (artikel 231 lid 2 WvSr)
5. Artikel 12 van de OLW
De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 12 van de OLW en stelt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de terechtzitting. Nu de garantie als bedoeld in artikel 12 niet expliciet is gegeven, dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een verstekvonnis als bedoeld in artikel 12 van de OLW.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. De ratio van artikel 12 van de OLW is dat de opgeëiste persoon op enig moment in de procedure in de gelegenheid moet zijn geweest zijn verdediging te voeren. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 6 april 2010 blijkt dat het vonnis niet bij verstek is gewezen en dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de voorbereidende zittingen en een door de opgeëiste persoon gemachtigd raadsman bij de zittingen aanwezig is geweest, inclusief de zitting waarop de uitspraak is gedaan. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12 van de OLW en vormt de in dit artikel bedoelde garantie geen voorwaarde voor de toelaatbaarheid van de overlevering. De rechtbank constateert evenwel dat in de brief van 6 april 2010 is vermeld dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 423, par. 5 van het Bulgaarse Wetboek van Strafvordering een heropening van het proces kan verzoeken.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit in de zaak met nummer 106/2008 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering in zoverre te worden toegestaan. Voor de zaak met nummer 8/2004 moet zij worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan officier van justitie van het Ministerie van Justitie, Opperste Parket van Cassatie, afdeling Internationale samenwerking in strafzaken te Sofia (Bulgarije) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht in de zaak met nummer 106/2008.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens zaak 8/2004.
Aldus gedaan door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en C. Kraak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[C]