ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2116 WSFBSF
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het besluit tot omzetting van studiefinanciering in een gift voor een opleiding aan de Nationale Luchtvaart School

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Directeur-Generaal Dienst Uitvoering Onderwijs. De zaak betreft de herziening van een besluit waarbij de prestatiebeurs van de eiser over de maanden september 2006 tot en met december 2007 werd omgezet in een gift. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 22 juli 2009, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 juni 2010, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber.

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de herziening van het besluit van 3 januari 2009 door de verweerder in redelijkheid kon plaatsvinden. De verweerder stelde dat het door eiser afgelegde examen niet kon worden aangemerkt als het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs, omdat het diploma na 31 december 2007 was uitgereikt. De rechtbank oordeelde dat de accreditatie van de opleiding tot verkeersvlieger aan de Nationale Luchtvaart School per 1 januari 2008 was beëindigd, waardoor de opleiding niet meer voldeed aan de eisen voor studiefinanciering. De rechtbank concludeerde dat de herziening van het besluit van 3 januari 2009 rechtmatig was en dat de verweerder niet tekort was geschoten in zijn informatie- en zorgplicht.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in Alkmaar, en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/2116 WSFBSF
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde [gemachtigde]
tegen
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens deze, de Directeur-Generaal Dienst Uitvoering Onderwijs, (voorheen: de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 3 januari 2009 heeft verweerder de prestatiebeurs van eiser over de maanden september 2006 tot en met december 2007 omgezet in een gift, zodat eiser die niet hoeft terug te betalen. Ook de OV-lening hoeft hij niet terug te betalen.
Bij besluit van 19 juni 2009 heeft verweerder eiser meegedeeld dat het besluit of de prestatiebeurs en de OV-lening voor de maanden september 2006 tot en met december 2007 al dan niet moet worden terugbetaald, is ingetrokken en op een later tijdstip zal worden genomen. In de brief van 22 juni 2009 is een toelichting op dit besluit gegeven.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 22 juli 2009 ongegrond verklaard. Bij brief van 24 augustus 2009 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 8 juni 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J.M. Naber.
Motivering
1. Ter beoordeling staat de vraag of verweerder in redelijkheid is overgegaan tot herziening van het besluit van 3 januari 2009.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het door eiser afgelegde examen niet kan worden aangemerkt als het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs, omdat eisers diploma is uitgereikt na 31 december 2007. De onderwijsinstelling heeft ten onrechte aan het Centraal Register Inschrijvingen (CRI) van de Informatie Beheer Groep doorgegeven dat eiser het afsluitend examen voor de opleiding tot verkeersvlieger aan de CAE Nationale Luchtvaart School (NLS) heeft behaald. Op basis hiervan is de prestatiebeurs van eiser omgezet in een gift. Dit is volgens verweerder ten onrechte gebeurd, aangezien eiser zijn afsluitend examen heeft behaald na de datum van beëindiging van de accreditatie van de opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS. Om deze reden is de beslissing tot omzetting van de prestatiebeurs herzien. Op het moment van de aanvraag bestond voor deze opleiding recht op studiefinanciering. Om deze reden was er op dat moment geen grond de aanvraag van eiser af te wijzen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat in de nota van toelichting van het koninklijk besluit van 4 april 2003 slechts tot uitdrukking is gebracht dat na 1 januari 2008 geen recht meer bestaat op studiefinanciering. Het koninklijk besluit en de nota van toelichting ondersteunen niet het standpunt van verweerder dat het behalen van een diploma na 31 december 2007 geen recht meer zou geven op een prestatiebeurs voor zover het de periode vóór die datum betreft. De strekking is dat voor 1 januari 2008 aanspraak kan worden gemaakt op studiefinanciering en die aanspraak blijft tot die datum onverkort bestaan. De bedoeling is slechts om een termijn aan te geven als bedoeld in artikel 12.1b, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en niet om het karakter van het recht op studiefinanciering aan te passen. Indien dit anders zou zijn, had verweerder op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet alleen de school, maar ook de studenten ten tijde van de aanvraag en toekenning van de studiefinanciering daarvan op de hoogte moeten stellen. Eiser is aan deze opleiding begonnen in de wetenschap dat hij voor het grootste deel van zijn opleiding studiefinanciering kon verwachten en dat een belangrijk deel zou worden omgezet in een gift. Indien hij ten tijde van zijn studiekeuze had geweten dat dit mogelijkerwijs niet aan de orde zou zijn, had hij een andere keuze gemaakt. Kennelijk was de regelgeving zo onduidelijk dat ook verweerder niet wist hoe met de gewijzigde regelgeving moest worden omgegaan. Met de term prestatiebeurs en de brieven van 3 januari 2009 en 6 februari 2009 is de verwachting gewekt dat de prestatiebeurs tot en met 31 december 2007 zou worden omgezet in een gift.
4. Voor de beoordeling van het geschil is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) met goed gevolg heeft afgesloten, de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder bacheloropleiding, voor zover hier van belang, verstaan: opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de WHW, die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan.
Ingevolge artikel VII, eerste lid, eerste volzin, van de Wet van 2 april 1998, houdende wijziging van de WHW en de Wet op de studiefinanciering ter uitvoering van in het hoger onderwijs- en onderzoeksplan 1996 aangekondigde maatregelen (Staatsblad 1998, 216) kunnen tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip aan een bekostigde of aangewezen instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de WHW opleidingen met een studielast van minder dan 168 studiepunten worden verzorgd, voor zover deze op 31 augustus 1998 aan die instelling zijn verbonden.
Bij koninklijk besluit van 4 april 2003 (Staatsblad 2003, 176) is voormeld bedoeld tijdstip bepaald op 1 januari 2008.
In de nota van toelichting bij het koninklijk besluit van 4 april 2003 (Staatsblad 2003, 176), is onder meer vermeld dat de opleidingen die op 31 augustus 1998 aan een instelling waren verbonden en een geringere studielast hadden, sindsdien een overgangsrechtelijke status hebben. De beëindiging van het kort-hbo sluit aan bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs en bij het accreditatiesysteem. In de nota van toelichting staat verder onder meer vermeld dat de registratie van de opleidingen kort-hoger beroepsopleiding (kort-hbo) in het Centraal register opleiding hoger onderwijs (Croho) op 31 december 2007 vervalt. Tevens is dit de laatste datum waarop instellingen een getuigschrift kort-hbo kunnen uitreiken en waarop studenten aanspraak hebben op studiefinanciering. Met deze termijn hebben de instellingen en studenten voldoende ruimte om de opleidingen tijdig af te ronden, zo staat in de nota van toelichting.
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wsf 2000 kan de IB-Groep een beschikking herzien waarbij de vorm van de studiefinanciering is vastgelegd.
Ingevolge artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, voor zover van belang, vindt herziening plaats op grond van het feit dat de vorm van de studiefinanciering onjuist is vastgesteld anders dan bedoeld in b op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a.
5. Niet in geschil is dat eiser de opleiding heeft afgerond en dat zijn diploma is uitgereikt na 31 december 2007. In afwijking van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 januari 2010 met zaaknummer 09/996 WSFBSF en overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 10 december 2009 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BK6612), is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat de aan eiser toegekende prestatiebeurs niet kan worden omgezet in een gift. De accreditatie van de door eiser gevolgde opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS is per 1 januari 2008 beëindigd, zodat deze opleiding niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 7.3a van de WHW. Nu eiser het afsluitend examen voor deze opleiding na 1 januari 2008 heeft behaald, kan ingevolge artikel 5.7, eerste lid, van de Wsf 2000 geen omzetting plaatsvinden van de prestatiebeurs in een gift. Verweerder was derhalve ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 bevoegd het besluit van 3 januari 2009 te herzien.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder bij de toekenning van de studiefinanciering jegens eiser is tekortgeschoten in zijn informatie- en zorgplicht. Naast de fictie dat iedereen de wet behoort te kennen, blijkt uit de stukken dat verweerder reeds op 27 mei 2003 alle onderwijsinstellingen uitdrukkelijk heeft geïnformeerd dat de kort-hbo opleidingen per 1 januari 2008 zouden komen te vervallen en dat op 31 december 2007 de laatste getuigschriften zouden kunnen worden afgegeven. In deze brief is er voorts op gewezen dat de instellingen zichzelf rekenschap moeten geven van het laatst mogelijke en verantwoorde instroommoment, gelet op de verwachte feitelijk benodigde studietijd en de einddatum van 31 december 2007 voor studenten die nog belangstelling tonen voor deze opleiding. Vervolgens is aan het College van Bestuur van de NLS bij brief van 9 maart 2007 nogmaals specifiek bericht, onder verwijzing naar de publicatie van het koninklijk besluit nummer 176, gepubliceerd in het Staatsblad 2003, dat accreditatie van de opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS per 31 december 2007 is beëindigd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het tot de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling gerekend moet worden om de instromende studenten naar behoren te informeren omtrent (een aanstaande wijziging in) de status van een aan die onderwijsinstelling te volgen opleiding en de bevoegdheid op grond van de wet tot afgifte van diploma’s, alsmede de daaruit voor de rechtspositie van de studenten voortvloeiende consequenties.
7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de herziening van het besluit van 3 januari 2009 de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Het beroep van eiser is dan ook ongegrond.
8. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Bankert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2010 te Alkmaar.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.