ECLI:NL:RBAMS:2010:BO0134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
457351 / FA RK 10-3305 (FH/FW)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en de rechtmatigheid van de oplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2010 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een tijdelijk huisverbod dat aan een man was opgelegd. Het huisverbod was gebaseerd op een incident dat op 6 april 2010 had plaatsgevonden in de gezamenlijke woning van de man en de vrouw. De politie was ter plaatse gekomen na een melding van huiselijk geweld, waarbij de man was aangehouden voor mishandeling. De hulpofficier van justitie had op basis van het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) besloten om het huisverbod op te leggen, omdat er signalen waren van extreem gedrag van de man en letsel bij de vrouw was geconstateerd.

De man heeft tegen het besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij nooit het huisverbod had ontvangen en dat hij zelf slachtoffer was van huiselijk geweld. Hij betwistte de juistheid van de stellingen van de verweerder en de wijze waarop het RiHG was ingevuld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het huisverbod zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende grond was voor het gerechtvaardigd vermoeden dat de aanwezigheid van de man in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de vrouw opleverde.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de wet, omdat het niet op een deugdelijke motivering berustte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het huisverbod en veroordeelde de gemeente Amsterdam in de proceskosten van de man. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de oplegging van huisverboden en de noodzaak van een deugdelijke onderbouwing van besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor betrokkenen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
zaaknummer / rekestnummer: 457351 / FA RK 10-3305 (FH/FW)
Uitspraak van 15 september 2010 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], feitelijk verblijvende te [woonplaats],
eiser (hierna te noemen: de man),
advocaat mr. G.W.B. Meijer te Amsterdam,
en
De burgemeester van de gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A. Berends.
in welke zaak als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] (hierna te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats].
1. Het procesverloop
Bij besluit van 6 april 2010 heeft verweerder aan de man een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit (hierna ook: het bestreden besluit) heeft de man op 15 april 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2010. Verweerder heeft zich
daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen: de man en zijn advocaat.
2. De overwegingen
2.1 De feiten
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man woont gezamenlijk met belanghebbende op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Zij zijn daar beiden ingeschreven. Daarnaast is op voornoemd adres ingeschreven [naam 1]. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting, is deze bewoner niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt.
Op 6 april 2010 heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer, waarbij de politie ter assistentie is geroepen. Een tweetal verbalisanten is ter plaatse gegaan. Van hun bevindingen is proces-verbaal opgemaakt. Zij hebben de man aangehouden ter zake van mishandeling en overgebracht naar het politiebureau van het wijkteam. De man is bij de inverzekeringstelling en later op de dag verhoord. De vrouw heeft aangifte gedaan van mishandeling. Van de aanhouding, beide verhoren en de aangifte is eveneens proces-verbaal opgemaakt.
De hulpofficier van justitie heeft omstreeks het tijdstip van de inverzekeringstelling, te weten omstreeks 14.30 uur de situatie in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) beoordeeld. Hij heeft daartoe het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) ingevuld en hierop namens verweerder besloten om aan de man een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dit besluit, gedateerd op 6 april 2010, houdt in dat de man de woning gelegen aan het [adres] te [woonplaats] vanaf 6 april 2010 14.30 uur tot 16 april 2010 14.30 niet mag betreden, noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden, alsmede een contactverbod met de vrouw. Deze beschikking is op 6 april 2010 aan de man mondeling bekend gemaakt.
Ter motivering van het huisverbod heeft verweerder gesteld dat er signalen waren van extreem gedrag van de man, ook tegenover de politie. Daarnaast heeft verweerder opgemerkt dat er sprake is van ruzies tussen de man en de vrouw, oplopend met geweld over en weer. In de belangenafweging heeft verweerder het creëren van veiligheid voor de vrouw voorop gesteld. In de toelichting bij het RiHG heeft verweerder vermeld dat er verwondingen waren geconstateerd bij de vrouw en dat zij was overgoten met afwasmiddel. Ten aanzien van het gedrag van de man is hierin – aanvullend – vermeld dat hij het ene moment niet te hanteren was en vervolgens weer wel. Verweerder heeft voorts van belang geacht dat de vrouw erg emotioneel was en labiel overkwam en voorts dat de politie eerder bij een ruzie is gekomen.
De man heeft tegen dit besluit ten eerste aangevoerd dat hij het bestreden besluit nooit ontvangen heeft. Ten tweede heeft hij aangevoerd dat niet de vrouw, maar juist de man slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Hij is namelijk gewond geraakt aan zijn lip als gevolg van een klap van de vrouw. De man heeft ten derde gesteld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, nu niet de tijd die normaalgesproken nodig is om tot een dergelijk besluit te komen, is genomen. Het besluit is immers binnen een uur na de inverzekeringstelling van de man genomen. Indien de procedure wel zorgvuldig zou zijn gevolgd, zou de conclusie mogelijk anders hebben geluid, namelijk dat de man zelf slachtoffer was geworden van huiselijk geweld. Ten vierde heeft de man opgemerkt dat zijn piketadvocaat niet op de hoogte was van het huisverbod, zodat deze hem niet adequaat heeft kunnen bijstaan. De man betwist de juistheid van de stelling van verweerder dat hij extreem gedrag zou hebben vertoond jegens de politie. Ook de wijze van invulling van het RiHG wordt door de man op bepaalde punten bestreden. Dit betreft de mate van aanspreekbaarheid, bedreiging, psychisch geweld, de aard van het lichamelijk geweld, de zwaarte van de intimidatie, de geweldsontwikkeling, spanningen door financiële problemen en de toelichting. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij daarnaast betwist dat er mutaties zijn van geweldsincidenten, dat de man spullen heeft vernield en dat hij het incident externaliseert. De man bestrijdt voorts – in aanvulling op het voorgaande – de correctheid van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier onder meer voor zover dit betreft de passage ‘Ik zag, dat hij zijn adem kennelijk opzettelijk zat in te houden […]. Ik zag, dat [eiser] niet te benaderen was […].”. De man stelt dat hij een aanval van hyperventilatie had en zijn adem op advies van de hulpofficier had ingehouden. Ook bestrijdt hij de juistheid van de passage ‘[eiser] hechtte er kennelijk waarde aan mede te delen dat hij getraind was in vechtsporten’. Desgevraagd heeft hij namelijk aan de hulpofficier medegedeeld dat hij tien jaar geleden negen maanden op kickboksen heeft gezeten. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij niet betwist dat er sprake is geweest van geweld, maar dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging De vrouw heeft de eerste klap heeft gegeven en hij heeft getracht de situatie te de-escaleren, aldus de man. Hierbij heeft hij erop gewezen dat bij hem eveneens letsel is geconstateerd, zoals blijkt uit pagina 2 van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op grond van artikel 2, lid 7 Wth de mogelijkheid had om het huisverbod mondeling aan te zeggen. Op 7 april 2010 heeft de hulpofficier de beschikking vervolgens doen uitreiken. Verweerder meent dat hij zich op goede gronden bevoegd heeft geacht tot het opleggen van het huisverbod gelet op het bij de vrouw waargenomen letsel en de overige feiten en omstandigheden. Ten aanzien van de belangenafweging heeft verweerder opgemerkt dat – voor zover de man zich op het standpunt stelt dat het huisverbod ten onrechte aan hem is opgelegd, nu hij zelf slachtoffer was van huiselijk geweld – het huisverbod terecht aan de man is opgelegd, nu vaststaat dat hij de vrouw heeft geslagen en er geen sprake is van een zeer in het oog springend geval waaruit de conclusie zou moeten worden getrokken dat het huisverbod aan de verkeerde persoon is opgelegd. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 maart 2009 (LJN: BH 6210).
2.2 De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep
Volgens vaste rechtspraak bestaat slechts voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. De man heeft in dit verband aangevoerd dat hij bij instandhouding van het besluit geregistreerd staat en blijft staan als ‘een man die vrouwen slaat’.
De rechtbank is met de man van oordeel dat een situatie als hiervoor bedoeld zich hier voordoet, nu het besluit tot oplegging van een huisverbod op grond van artikel 10 Wth gedurende vijf jaren ter gemeentesecretarie wordt bewaard.
De man is dan ook ontvankelijk in zijn beroep. Dat de termijn waarvoor het huisverbod is gegeven is verstreken doet hieraan niet af.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van het bestreden besluit
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De rechtbank heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 6 april 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend op grond van de volgende overwegingen.
Allereerst is - anders dan in het RiHG is aangegeven – vast komen te staan dat het incident dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van het huisverbod het eerste geregistreerde incident is waarbij sprake is geweest van geweld. Verweerder heeft ter zitting beaamd dat het RiHG op dit punt niet juist is ingevuld. Daarnaast is komen vast te staan dat hetgeen de man direct aan de politie heeft verklaard ten aanzien van het feit dat de vrouw hem eerst heeft geslagen juist is. De vrouw heeft dit achteraf door middel van een schriftelijke verklaring bevestigd. Voor zover in de processen-verbaal hierover anders is gerelateerd kunnen deze niet dienen tot onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank is voorts van oordeel dat in de processen-verbaal geen onderbouwing te vinden is voor een aantal punten die in het RiHG zijn aangekruist en door de man worden ontkend. Het gaat hierbij om het gebrek aan corrigeerbaarheid van de man, de dreiging van fysiek geweld, vernieling van eigendommen van de vrouw en onhandelbaarheid van de man. De man heeft de terzake in het RiHG vervatte stellingen gemotiveerd betwist.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit slechts kan berusten op het waargenomen letsel bij de vrouw. Deze enkele omstandigheid is, in het licht van het feit dat niet van eerder (huiselijk) geweld door de man is gebleken, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het gerechtvaardigd vermoeden op te baseren dat de veiligheid van de vrouw door de aanwezigheid van de man in de woning onmiddellijk en ernstig in gevaar was. Dit klemt temeer nu de man direct na de aanhouding heeft kenbaar gemaakt dat hij naar zijn moeder zou gaan.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet op goede gronden bevoegd heeft kunnen achten om het onderhavige huisverbod op te leggen. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 1, Wth, alsmede in strijd met het in artikel 3:46 Awb neergelegde beginsel dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Aan een beoordeling van hetgeen de man heeft aangevoerd ten aanzien van de zorgvuldigheid van de voorbereiding en de tijdige uitreiking van het bestreden besluit en de door verweerder gehanteerde belangenafweging komt de rechtbank daarom niet toe. Hetzelfde geldt voor de klacht van de man dat hem niet tijdig een advocaat is toegevoegd.
Het bestreden besluit kan op grond van hetgeen eerder is overwogen in rechte geen standhouden. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die de man in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten, begroot op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het beroepschrift, 1 voor het verschijnen ter zitting, x factor 1 x € 437,-) op € 874,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- ( achthonderd vierenzeventig euro) en wijst de gemeente Amsterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat, nu aan de man een toevoeging is verleend, dit bedrag rechtstreeks aan de griffier zal worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Hoogendijk, rechter, en op 15 september 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier.
De griffier: De rechter:
1 Afschrift verzonden op: