ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/614 BESLU; AWB 11/616 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bouw- en sloopvergunning in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2011 uitspraak gedaan over de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van de bouw- en sloopvergunningen voor werkzaamheden aan een pand in Amsterdam. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.H.J. van Driel, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam, dat op 26 oktober 2010 was genomen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld tijdens een zitting op 21 februari 2011, waarbij zowel verzoekers als verweerder en belanghebbende aanwezig waren, elk met hun eigen gemachtigden en deskundigen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen sprake is van een architectonische eenheid, zoals door de verzoekers werd gesteld. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de Bachzaal in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoekers over de welstandscriteria en het parkeeronderzoek verworpen, en geconcludeerd dat verweerder zich terecht op de adviezen van de welstandscommissie heeft gebaseerd. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen aanleiding is om de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen, en heeft deze verzoeken afgewezen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de zaak met zorg behandeld en de belangen van alle partijen afgewogen, maar heeft geen spoedeisendheid kunnen vaststellen die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/614 BESLU en AWB 11/616 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde mr. M.H.J. van Driel,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. L.M. Mulder, mr. T.M. van Gorsel en C. Krabbe.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
gemachtigde mr. E.M. van Bommel en L. de Lange.
Procesverloop
Verzoekers hebben verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze verzoeken hangen samen met de door verzoekers ingediende beroepen tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2010.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 februari 2011.
Een aantal verzoekers is verschenen, bijgestaan door gemachtigden en akoestisch deskundige [deskundige 1]. Verweerder is vertegenwoordigd door gemachtigden. Belanghebbende is vertegenwoordigd door gemachtigden en akoestisch deskundige [deskundige 2].
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. Gelet op de toewijzing van het verzoek van belanghebbende om opheffing van de schorsing van de monumentenvergunning voor werkzaamheden in en aan het pand [adres] in de zaak met procedurenummer AWB 11/527, is een spoedeisendheid belang ontstaan bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de verleende bouw- en sloopvergunning voor deze werkzaamheden. Omdat in de zaak met procedurenummer AWB 11/527 niet is kortgesloten zal de rechtbank gelet op de samenhang ook in deze zaken niet kortsluiten. De beoordeling van de rechtmatigheid zal dus slechts voorlopig zijn.
3. De stelling van verzoekers dat het gebouwcomplex [adres] onderdeel uitmaakt van een architectonische eenheid en dat daarom geen bouwvergunning verstrekt had mogen worden onderschrijft de voorzieningenrechter niet. Ter zitting is bij de bezichtiging van de plankaart gebleken dat geen sprake is van een architectonische eenheid.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook niet aannemelijk geworden dat het beoogde gebruik van de Bachzaal in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter onderschrijft de overwegingen van de bezwaarcommissie dat bezwaarden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Bachzaal voor met het bestemmingplan strijdige doeleinden zal worden gebruikt. De enkele stelling dat vergunninghouder aanvankelijk een andere bestemming voor ogen had, is daarvoor niet toereikend. Overigens, indien en voor zover de exploitatie van de Bachzaal in strijd zou komen met het bestemmingsplan, is verweerder bevoegd daartegen handhavend op te treden.
5. De stelling dat de welstandscriteria terzijde zijn geschoven volgt de voorzieningenrechter ook niet. De voorzieningenrechter stelt vast dat de welstandscommissie op 2 december 2009 verweerder heeft geadviseerd en dat de welstandscommissie op 15 april 2010 het advies nader heeft toegelicht. In die nadere toelichting heeft de welstandscommissie expliciet verwezen naar de Welstandsnota Oud-Zuid en de gebiedsgerichte criteria voor de Gordel ’20-’40 en de bijbehorende ordekaarten. Het standpunt van de deskundige van verzoekers, de heer [deskundige 3], dat de welstandscommissie niet expliciet heeft verwezen naar de welstandscriteria is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onjuist. Ook het standpunt van verzoekers dat het niet duidelijk is welk toetsingskader de welstandscommissie heeft gehanteerd is onjuist. De voorzieningenrechter ziet ook verder geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet op de advisering door de welstandscommissie had mogen baseren.
6. Ten slotte hebben verzoekers aangevoerd dat het parkeeronderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, zodat op basis daarvan in redelijkheid geen ontheffing kan worden verleend. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Verweerder heeft zich gebaseerd op een parkeerkundig onderzoek, terwijl verzoekers geen contra-expertise hebben overgelegd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van het onderzoek, temeer nu niet gebleken is dat de wens om 10% van de parkeerplaatsen vrij te houden een harde norm is. Voor zover verzoekers hebben gewezen op nieuwe ontwikkelingen brengen deze de voorzieningenrechter ook niet tot een ander oordeel.
7. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om het verzoek ten aanzien van de bouwvergunning toe te wijzen. Aangezien geen zelfstandige gronden zijn aangevoerd tegen de sloopvergunning ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om dat verzoek toe te wijzen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2011.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB