RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/4784 AWBZ
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. B.B.A. Willering,
het Zorgkantoor van Agis Zorgverzekeringen N.V.,
verweerder.
Bij besluit van 29 mei 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve toekenning van het persoonsgebonden budget (hierna: PGB) van eiseres voor het jaar 2009 vastgesteld op nihil. Het besluit houdt tevens in dat eiseres in verband met onvolledige verantwoording van de uitgaven een bedrag van € 28.099,09 dient terug te betalen.
Bij besluit van 2 september 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
1.1. Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
1.2. Ingevolge artikel 2:17, tweede lid, van de Awb geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan is ontvangen, het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.
1.3. Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Awb geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
1.4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Beoordeling van het geschil
2.1. In geschil is of eiseres tijdig, in dit geval uiterlijk op 12 juli 2010, bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
2.2. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waaronder recent de uitspraak van 15 december 2010 (LJ-BO7590), volgt dat het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf is aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dat brengt mee dat, als door de geadresseerde wordt gesteld dat het verzonden faxbericht niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst van het faxbericht op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen.
2.3. Eiseres stelt dat zij op 8 juni 2010 per faxbericht bij verweerder een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het primaire besluit. Ten bewijze van het indienen van het bezwaarschrift op de genoemde datum is door eiseres een verzendrapport overgelegd. De rechtbank stelt vast dat op de verzendbevestiging de status “OK” staat vermeld en dat het daarop vermelde faxnummer het faxnummer is van het contactcenter van verweerder. Niet is gebleken dat verweerder een specifiek faxnummer voor het indienen van bezwaar heeft aangewezen. Anders dan verweerder naar voren heeft gebracht vermeldt het verzendrapport niet slechts de dag, zijnde 8 juni, maar ook het jaar, te weten 2010. Ook stelt de rechtbank vast dat het verzendrapport vermeldt dat twee bladzijden zijn verstuurd. Dit komt overeen met het aantal bladzijden dat het bezwaarschrift telt. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat gebruik is gemaakt van een oud faxapparaat, dat alleen een verzendbevestiging uitdraait en niet tevens een bladzijde van het stuk dat per fax is verzonden. Gezien al het voorgaande acht de rechtbank de verzending van het bezwaarschrift per fax op 8 juni 2010 voldoende aannemelijk gemaakt.
2.4. De inhoud van de telefoonnotitie van verweerder van 2 augustus 2010 leidt niet tot een ander oordeel. In deze notitie is onder meer vermeld dat de dochter van eiseres in een telefoongesprek van 2 augustus 2010 heeft meegedeeld dat zij zes maanden in het buitenland heeft verbleven en nu pas in bezwaar kan gaan. Eiseres heeft ter zitting de inhoud van deze notitie bestreden en gesteld dat het niet juist is dat haar dochter, die haar belangen behartigt, tot 2 augustus 2010 in het buitenland verbleef. Zij was niet ononderbroken in het buitenland en was in de gelegenheid om op 8 juni 2010 voor eiseres bezwaar te maken, aldus eiseres. Gelet op de zeer globale bewoordingen van de telefoonnotie en de daarin besloten liggende eenzijdige weergave van het gesprek, acht de rechtbank deze notitie niet een voldoende basis om, in weerwil van hetgeen in rechtsoverweging 2.3 is overwogen, de verzending van het bezwaarschrift per fax op 8 juni 2010 niet voldoende aannemelijk te achten.
2.5. Gelet hierop is het aan verweerder om de ontvangst van het bezwaarschrift op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Uit de jurisprudentie van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraken van 24 december 2004 (LJ-AS2413) en van 1 september 2006 (LJ-AY9485), leidt de rechtbank af dat aan deze ontkenning zorgvuldig onderzoek naar de vraag of het bezwaarschrift is ontvangen ten grondslag dient te liggen.
2.6. Aan deze vereisten is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Verweerder heeft niet onderzocht of er op genoemde datum een bezwaarschrift is ontvangen bij het contactcenter. Gesteld noch gebleken is dat verweerder dit onderzoek niet heeft kunnen verrichten.
2.7. De rechtbank volgt niet de stelling van verweerder dat het verzendrapport onbetrouwbaar is, omdat de daarop vermelde datum kan zijn gemanipuleerd. De redenering van verweerder dat dit wordt geïllustreerd door de omstandigheid dat de brief van 18 augustus 2009 (waarbij het bezwaar wederom aan verweerder is gefaxt) een dag later per fax is verzonden, is naar het oordeel van de rechtbank niet sluitend. Het is immers mogelijk dat dit faxbericht een dag na de datering van de brief is verzonden. Ook overigens heeft verweerder niet onderbouwd dat er enige aanleiding is te veronderstellen dat er met de datumaanduiding op het faxapparaat van eiseres zou zijn gemanipuleerd.
2.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift tegen het besluit van 29 mei 2010 niet op een niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verweerder het bezwaarschrift op die datum, dus tijdig, per fax heeft ontvangen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen omdat het is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw (inhoudelijk) besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
2.10. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 41,- (eenenveertig euro) aan eiseres dient te betalen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres van deze procedure tot een bedrag van € 874,- (achthonderd vierenzeventig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. M.F. Wagner, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. de Buur, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2011.
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.