ECLI:NL:RBAMS:2011:BR4909

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/708015-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het voorbereiden van een terroristische aanslag met explosieven en wapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van explosieven en een stroomstootwapen, met het oog op het plegen van een terroristische aanslag. De verdachte, geboren in Kroatië, werd beschuldigd van het in bezit hebben van ongeveer 4 kilogram PEP-500 explosieven en 19 elektrische slagpijpjes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, zijn vrouw, samenwoonden in een woning waar deze explosieven en wapens zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de doorzoeking van de woning beoordeeld en geconcludeerd dat deze op basis van een 'blanco machtiging' van de rechter-commissaris rechtmatig was. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de explosieven had opgehaald voor een groep die verbonden was aan de IRA. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van een terroristische aanslag en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de overtredingen van de Wet wapens en munitie en de impact daarvan op de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 13/708015-10
Datum uitspraak: 21 juli 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Amsterdam heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Kroatië) op [1980],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst" te Sittard.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 mei 2010, 12 augustus 2010, 28 oktober 2010, 11 januari 2011, 4 april 2011, 23 juni 2011 en 7 juli 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Voorhuis en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.E. Brink, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 09 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een hoeveelheid (in totaal ongeveer 4 kilogram) "PET 500" (Plastchini Explosiv Tentritcki), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
artikel 26, eerste lid, juncto artikel 55 Wet wapen en munitie
2.
hij in of omstreeks de periode van 09 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
artikel 26, eerste lid, juncto 55 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks de periode van 09 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 1], althans in Nederland, ter voorbereiding van het met en/of door anderen of een ander te plegen misdrijf, te weten artikel 157 juncto artikel 83a Wetboek van strafrecht juncto artikel 55, vijfde lid, Wet wapens en munitie (plegen van een terroristische aanslag), opzettelijk een hoeveelheid (van in totaal ongeveer 4 kilogram "PET 500" (Plastchini Explosiv Tentritcki) en/of een hoeveelheid (van in totaal 19) (elektrische) slagpijpjes voorhanden heeft gehad, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
artikel 46 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zonder consent een hoeveelheid (van in totaal ongeveer 4 kilogram "PET 500" (Plastchini Explosiv Tentritcki), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, heeft doen binnenkomen in Nederland vanuit Bosnië en/of Tsjechië en/of Kroatië;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
artikel 14, eerste lid, juncto artikel 55, Wet wapens en munitie
5.
hij in of omstreeks de periode van 09 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 2] en/of [plaats 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een hoeveelheid (van in totaal 19) (elektrische) slagpijpjes, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
artikel 26, eerste lid, juncto artikel 55 Wet wapens en munitie
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit omdat sprake is van een dusdanig grove schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde dat, met inachtneming van art. 359a lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), tot geen andere sanctie kan worden gekomen dan evengenoemd. Het betoog van de raadsman berust - in essentie en kort samengevat - op de stelling dat de officier van justitie en de rechter-commissaris in diverse stukken hebben geprobeerd om het ontbreken van een juridisch geldige machtiging tot doorzoeking van het pand aan de [adres 1] te [plaats 1] in de nacht van 9 op 10 februari 2010 te verhullen en alsnog te legitimeren.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verwezen naar de door haar eerder ingenomen standpunten op de raadkamerzitting van 5 juli 2010. Kort gezegd stelt de officier van justitie dat het openbaar ministerie wél ontvankelijk is in haar vervolging omdat:
1) de doorzoeking rechtmatig had kunnen plaatsvinden op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie (verder: WWM) en
2) omdat er niet getracht is het ontbreken van een juridisch geldige machtiging tot doorzoeking achteraf te verhullen.
Er is weliswaar sprake van slordigheden, maar die leveren niet een zodanige schending van de belangen van verdachte op dat daaraan de consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te worden verbonden.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. De context van de zaak.
De onderwerpelijke zaak vloeit voort uit een onderzoek tegen verdachte, naar aanleiding van informatie dat hij in explosieven zou handelen. Lopende dit onderzoek bleek verdachte rond 7 februari 2010 vermoedelijk het slachtoffer te zijn geworden van een gijzeling, waarbij (een van) de gijzelnemer(s) de beschikking had(den) over (een) (vuur)wapen(s). Uit de tapgesprekken in dit onderzoek kwam naar voren dat de verdachte vermoord zou worden of reeds vermoord was alsook dat een vriend van verdachte die het geëiste losgeld wilde overhandigen op dat moment door de gijzelnemer(s) werd bedreigd met een (vuur)wapen in de mond. Op 10 februari 2010 heeft het Openbaar Ministerie het besluit genomen de zaak voor wat betreft de verdenking rond explosievenhandel "stuk te maken" om, indien mogelijk, de verdachte te bevrijden en de gijzelnemers aan te houden. Verdachtes vrouw en een vriend bleken te zijn gevlucht van een bepaald adres naar een ander adres op de [adres 2] in [plaats 2], alwaar met een reguliere wettelijke machtiging van de rechter-commissaris is gezocht in - kort gezegd - zowel de explosievenzaak als de ontvoeringszaak, in welke woning - voorzover van belang - naast in totaal drie verdachten, waaronder verdachtes vrouw, die vervolgens allen zijn aangehouden, op de eetkamertafel in de woonkamer nog een revolver en een (grote) hoeveelheid ontstekingsmechanismen zijn aangetroffen. Verdachte werd evenwel niet in die woning aangetroffen. Mede met het oog hierop achtte de officier van justitie het dringend noodzakelijk dat zou worden gezocht in de woning waar verdachtes vrouw zich bevond vóór haar vlucht naar de [adres 2]. Inmiddels was verdachte op een andere locatie bevrijd door inzet van een AT en - naar aanleiding van de vondst op de [adres 2] - aangehouden als verdachte. Desgevraagd hebben twee politiebeambten de officier van justitie voor de doorzoeking medegedeeld dat verdachtes vrouw toestemming had gegeven om het desbetreffende pand te gaan doorzoeken, welke toestemming eerst de volgende dag niet, althans niet overeenkomstig de daaraan te stellen eisen bleek te zijn verleend. Vervolgens heeft aldaar, na aanwijzing en nadere aanduiding van de desbetreffende woning door verdachtes vrouw, de - door de verdediging gewraakte - doorzoeking plaatsgevonden. Het bleek te gaan om het adres [adres 1] te [plaats 1]. Vervolgens zijn daar in een kast vier kilogram explosieven (semtex), een stroomstootwapen en tien gsm's aangetroffen en inbeslaggenomen.
3.3.2. De rechtmatigheid van de doorzoeking in de [adres 1].
Vast is komen te staan, dat de rechter-commissaris na de doorzoeking op de [adres 2] in de nacht van 9 op 10 februari 2010 heeft bedoeld een "blanco machtiging" af te geven aan de officier van justitie die de uiteindelijke doorzoeking heeft verricht. De rechtbank maakt dit op uit de verhoren tegenover de rechter-commissaris in Haarlem, waaruit - zowel met het oog op de verklaring van de desbetreffende rechter-commissaris als die van de officier van justitie - naar voren komt dat de rechter-commissaris in die bewuste nacht een (algemene) telefonische machtiging heeft verleend aan de officier van justitie om in het kader van de onderhavige strafzaak op grond van de gedurende die nacht nog vrijkomende onderzoeksgegevens (een) pand(en) te doorzoeken op (een) op dat moment nog niet bekend staand(e) adres(sen). Dit omdat de rechter-commissaris het met het oog op bepaalde doorzoekingen in andere strafzaken in de vroege ochtend van 10 februari 2010 niet opportuun heeft geacht daarbij (eveneens) aanwezig te zijn. Ook de door de zaaksofficier van justitie ter gelegenheid van de behandeling in raadkamer op 5 juli 2010 overgelegde email-wisseling in de dagen na de doorzoeking tussen de rechter-commissaris en de officier van justitie, bevestigt de hiervoor weegegeven gang van zaken. Die nacht is er geen (telefonisch) contact meer geweest tussen de rechter-commissaris en de officier van justitie. In de loop van de nacht heeft de gewraakte doorzoeking aan de [adres 1] te [plaats 1] plaatsgevonden.
Een "blanco machtiging" als evenbedoeld, behelst echter niet een machtiging waarin door het Wetboek van Strafvordering is voorzien en biedt derhalve geen wettelijke grondslag aan enige doorzoeking. De rechtbank is met de zaaksofficier van justitie van oordeel dat de WWM - in het bijzonder art. 49 WWM - in de onderhavige zaak de uitdrukkelijke juridische grondslag bood en biedt voor een zelfstandige bevoegdheid van de officier van justitie om over te gaan tot de doorzoeking van het desbetreffende pand. Immers verdachte was - als gesteld - reeds langere tijd onderwerp van onderzoek in verband met de handel in explosieven, één van verdachtes medeverdachten bleek in het bezit van een (vuur)wapen, in de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] zijn ontstekers voor explosieven in de vorm van slagpijpjes aangetroffen - reden om het EOC van de Koninklijke Landmacht in te schakelen - en verdachte heeft tijdens zijn vervoer naar het hoofdbureau kennelijk gesproken over 'verschrikkelijke dingen die in zijn woning zouden worden gevonden". Uit al deze feiten en omstandigheden op 10 februari 2010 kan een redelijk vermoeden worden afgeleid dat in die woning, de laatste verblijfplaats van verdachte en zijn gezin, voorafgaand aan zijn ontvoering, wapens en munitie aanwezig waren.
De rechtbank is dan ook van oordeel - welk standpunt ook reeds is neergelegd in de beschikking in raadkamer van 6 juli 2010, waarin de verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen - dat, hoewel de officier van justitie en de andere bij de doorzoeking betrokken ambtenaren op 10 februari 2010 zich van deze bevoegdheid niet uitdrukkelijk bewust waren de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] kon en kan worden gestoeld op de titel van de zelfstandige bevoegdheid van de officier van justitie ex art. 49 WWM, waarmee die doorzoeking naar het oordeel van de rechtbank op rechtmatige gronden heeft plaatsgevonden en geen enkele legitimiteit ontbeert.
3.3.3. Verzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv.
De rechtbank is voorts met de verdediging van oordeel dat de door de raadsman genoemde schriftelijke verslaglegging van de (juridische grondslag van de) desbetreffende doorzoeking (op de beoogde voet van art. 97 Sv) - welke op die doorzoeking ex art. 49 WWM is gevolgd - minst genomen van juridisch en feitelijk onhoudbare standpunten getuigt, maar dat het niet aan de rechtbank is om in deze zaak een oordeel te geven over de vraag of daarmee door de desbetreffende ambtsdragers en functionarissen al dan niet een strafrechtelijke grens is overschreden.
De vraag die de rechtbank met het oog op het gevoerde verweer thans wel moet beantwoorden is of de gang van zaken rond en de inhoud van evenbedoelde stukken welke zijn gevolgd op de - rechtmatige - doorzoeking wijzen op een verzuim van vormen als bedoeld in art. 359a Sv.
De rechtbank stelt hierbij het volgende voorop. De toepassing van art. 359a Sv is beperkt tot onherstelbare vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, zal in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg behoeven te worden verbonden aan het verzuim. (HR NJ 2004, 376 m.nt. Buruma, LJN AM 2533). Een vormverzuim ex art. 359a Sv ziet bovendien op de uitoefening van een strafvorderlijke bevoegdheid (vrgl. HR NJ 2009, 440 m.nt. Buruma, LJN BC 5973). Als criterium voor de toepasselijkheid van art. 359a Sv kan daarbij gelden de vraag of de onrechtmatigheid plaatsvond in het kader van onderzoek dat van beslissende invloed is geweest op de verdere vervolging van verdachte in het kader van de procedure waarover de rechter te oordelen heeft (vrg. het Coral Sea-arrest, HR NJ 1996, 484), waarbij de Hoge Raad vooral het oog heeft op het onderzoek dat strekt tot identificatie van de dader en tot verwerving van bewijsmateriaal. Dienaangaande moet de beslissing van de rechter immers in elk geval worden 'voorbereid' (annotatie Buruma onder NJ 2009, 440, LJN BC 5973).
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor gestelde vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv is geen sprake aangezien het te dezen niet gaat om de uitoefening van een strafvorderlijke bevoegdheid welke in onderhavige zaak ten aanzien van verdachte is toegepast (de beoogde doorzoeking op de voet van art. 97 Sv), maar enkel om de verslaglegging daarvan.
Het verweer moet daarom worden verworpen.
4. Het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1) in de periode van 9 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 samen met anderen ongeveer 4 kilogram PET 500 voorhanden heeft gehad;
2) in de periode van 9 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 samen met anderen een elektrisch stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
3) in de periode van 9 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 voorbereidingshandelingen voor een terroristische aanslag heeft gepleegd door het voorhanden hebben van ongeveer 4 kilogram PET 500 en 19 slagpijpjes;
4) in de periode van 1 januari 2010 tot en met 10 februari 2010 samen met anderen zonder consent ongeveer 4 kilogram PET 500 in Nederland heeft ingevoerd en
5) in de periode van 9 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 samen met anderen een hoeveelheid van 19 slagpijpjes voorhanden heeft gehad.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte deze feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vooreerst betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de op 28 januari 2010 ontvangen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (verder: CIE) van de politie Amsterdam-Amstelland onvoldoende was om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen nu er over de betrouwbaarheid van de CIE-informatie geen oordeel kon worden gegeven en de CIE-informatie niet werd ondersteund door enig ander bewijsmateriaal. De CIE-informatie mocht daarom niet als basis dienen voor het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden, zoals in dit geval het plaatsen van een tap op het in die informatie voorkomende telefoonnummer. Het bewijs dat vervolgens is verkregen door de inzet van de telefoontap alsmede de directe en de indirecte vruchten hiervan dienen te worden uitgesloten van het bewijs met als gevolg dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De verdediging heeft zich vervolgens ten aanzien van de afzonderlijke tenlastegelegde feiten op de navolgende standpunten gesteld.
Ten aanzien van het onder feit 1 (in samenhang met het onder feiten 3 en 4) tenlastegelegde:
Verdachte heeft zich in de tenlastegelegde periode niet vrij kunnen bewegen omdat hij in die periode was ontvoerd. Verdachte verbleef ergens anders dan waar de (explosieve) stoffen zijn aangetroffen. Het bezit van de PET-500 en de slagpijpjes in de tenlastegelegde periode kan daarom niet worden bewezen. Evenmin kan worden bewezen dat er sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking zodat verdachte in ieder geval van het medeplegen dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daarnaast betoogd dat het 'verslag forensische intake gehouden op 1 maart 2010' van het NFI verwijst naar stoffen die op 29 januari 2010 in beslag zijn genomen, dat daarin niet is gerelateerd waar deze stoffen in beslag zijn genomen en dat er daarom rekening mee moet worden gehouden dat de stoffen waarop het onderzoek van het NFI betrekking heeft, niet de stoffen betreft die op 10 februari 2010 op de [adres 1] zijn inbeslaggenomen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat [vrouw] heeft verklaard dat de 'taser' aan haar toebehoort en er geen sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen haar en verdachte met betrekking tot het voorhanden hebben van het stroomstootwapen.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging nietig dient te worden verklaard zoals hierboven weergegeven. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat bij verdachte de opzet heeft ontbroken op het tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging eveneens vrijspraak gepleit. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat verdachte bij de invoer van de PET-500 is betrokken.
Ten slotte heeft de verdediging ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde vrijspraak bepleit omdat de slaghoedjes zijn aangetroffen op een adres waar verdachte niets mee te maken had en hij op het moment van het aantreffen van de slagpijpjes reeds enkele dagen van zijn vrijheid was beroofd. De verklaring die verdachte op 4 mei 2010 heeft afgelegd is tot stand gekomen in de hoop dat zijn echtgenote in vrijheid zou worden gesteld en deze wordt bovendien niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal, zodat verdachtes verklaring in zoverre voor het bewijs dient te worden uitgesloten.
4.3 De beoordeling van de tenlasteleggingi
Onrechtmatigheid verkregen bewijs rond de tapgesprekken.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging omtrent de start van het onderzoek overweegt de rechtbank als volgt.
Het onderzoek in de onderhavige zaak is gestart naar aanleiding van een proces-verbaal van 28 januari 2010 van inspecteur van politie bij de Criminele Inlichtingen Eenheid bij de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Dit proces-verbaal bevat CIE-informatie daterende van die week en houdt in dat een Joegoslavische man met de roepnaam [verdachte] explosieven te koop aanbiedt. [verdachte] maakt gebruik van het nummer [tel nr 1]. Het proces-verbaal vermeldt voorts dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven. Daarnaast vermeldt het proces-verbaal dat uit onderzoek is gebleken dat de Joegoslavische man met de roepnaam [verdachte] is: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1980], zonder vaste woonplaats. [verdachte] is vervolgens nagetrokken in de politie- en justitiële systemen, hetgeen twee treffers heeft opgeleverd: één mutatie wegens vermeende bedreiging en één mutatie wegens overlast. Uit onderzoek door het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie is tenslotte nog gebleken dat voornoemd telefoonnummer verbonden is aan een zogenaamd prepaid-mobiele telefoonaansluiting. De rechter-commissaris heeft op 29 januari 2010, op vordering van de officier van justitie, machtiging verleend tot het tappen van het in het CIE proces-verbaal genoemde mobiele telefoonnummer.
Naar het oordeel van de rechtbank was de CIE-informatie van 28 januari 2010 voldoende concreet om een redelijk vermoeden van schuld aan de handel in explosieven door verdachte op te leveren. Hierin wordt immers een naam, nationaliteit, geboortedatum, geboorteplaats en telefoonnummer vermeld, alsmede het strafbare feit waarom het zou gaan. Aan de hand van deze specifieke informatie kon worden besloten om een onderzoek te starten en daarbij gebruik te maken van een bijzondere opsporingsbevoegdheid. Dat de CIE geen uitspraak kon doen over de betrouwbaarheid van de informatie doet daaraan niet af, zij het dat in dat geval prudenter dient te worden omgegaan met de waardering van de desbetreffende informatie door de rechter-commissaris. Dat de CIE-informatie in casu van waarde kon worden geacht voor de opsporing geldt temeer daar nader onderzoek heeft opgeleverd dat de in die CIE-informatie genoemde persoon - verdachte - bekend was bij de politie en dat genoemd telefoonnummer ook daadwerkelijk bij een persoon in gebruik was. De eerste tap die is gezet, is kort na ontvangst van de informatie geplaatst op het in de informatie genoemde telefoonnummer. De door de WWM beschermde belangen, waaronder het bestrijden van de illegale handel in explosieven, het daaruit voortvloeiend extreem gevaarzettende karakter van die handel en derhalve de veiligheid van de maatschappij en de (inter)nationale rechtsorde, kunnen deze inbreuk op de privacy van de vermoedelijke gebruiker van dat telefoonnummer, in dit geval de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen. De rechter-commissaris heeft op voormelde gronden en in aanmerking genomen dat het onderzoek dit dringend vorderde in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent het verlenen van de desbetreffende tapmachtiging kunnen komen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bewijs dat is verkregen met de tapmachtiging ex art. 126m Sv rechtmatig is verkregen en dat het verweer moet worden verworpen.
Feit 1 en 5
Verslag forensische intake gehouden op 1 maart 2010 van het NFI
Op 10 februari 2010 heeft er een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in het perceel aan de [adres 1] te [plaats 1]. Tijdens deze doorzoeking werden in een openstaande speelgoeddoos in een kast in de woonkamer diverse pakjes van een kleiachtige substantie aangetroffen. De pakjes betroffen, onder meer gelet op de substantie, vermoedelijk explosieven en zijn in beslag genomen.ii
De rechtbank constateert dat op het 'overdrachtsformulier forensisch onderzoek explosieven' melding wordt gemaakt van PEP-500 (monsters 1 t/m 7, 10) en rode springstof (monsters 8 en 9) waarbij als datum delict 10 februari 2010 wordt vermeld en als plaats delict [adres 1]. Aan voornoemde monsters is het zegelnummer 0035087 gegeven.iii
In het 'verslag forensische intake gehouden op 1 maart 2010' wordt eveneens melding gemaakt van monster 1 t/m 7 van PEP-500 en monster 8+9 van rode springstof, beide met zegelnummer 0035087.iv
Ten slotte wordt zegelnummer 0035087 in het NFI-rapport gekoppeld aan monster 1 t/m 7 van PEP-500 en monster 10. Met betrekking tot monster 10 wordt vermeld dat in het aanvraagformulier slechts monster 1 t/m 7 PEP-500 werd vermeld, maar dat uit navraag bij de aanvrager bleek dat het om acht monsters ging van op het oog vergelijkbaar materiaal. Het extra monster is daarom opgenomen als 'monster 10'.v
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vermelding van 29 januari 2010 als datum van inbeslagneming in het 'verslag forensische intake gehouden op 1 maart 2010' kennelijk berust op een verschrijving. Op grond van de omschrijving van de monsters in combinatie met het desbetreffende zegelnummer is de rechtbank van oordeel dat het explosievenonderzoek van het NFI zoals weergegeven in het rapport van 22 april 2010, betrekking heeft op de stoffen die op 10 februari 2010 in de woning aan de [adres 1] in beslag zijn genomen, zodat het verweer van de raadsman op dat punt wordt verworpen.
PEP-500
Door het NFI is gerapporteerd dat onderzoeksmateriaal 3.001, afkomstig van 8 verpakkingen die samen 4 kg wogen (monsters 1 t/m 7 en 10), vrijwel zeker een springstof op basis van pentriet, het hoofdbestanddeel van de springstof PEP-500 betreft. Het onderzoeksmateriaal is aan te merken als een specifiek onderdeel van wezenlijke aard van een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie onder artikel 3, lid 1, in samenhang met artikel 2, lid 1, categorie II onder 7.vi
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in de woning aan de [adres 1] aangetroffen pakketjes in totaal 4 kilogram PEP-500 betreft.
Slagpijpjes
Op 10 februari 2010 is eveneens een doorzoeking verricht in een perceel aan de [adres 2] te [plaats 2]. In de woning werden vier personen aangetroffen, waaronder [vrouw] en haar zoontje [zoon]. Op de eetkamertafel in de woonkamer werd een tas aangetroffen met daarin vermoedelijk in plastic verpakte ontstekers voor explosieven. De rugzak stond half geopend op de eettafel waardoor de verbalisant zicht had op de inhoud daarvan. Hij zag onder meer kluwen elektriciteitsdraden met daaraan vastzitten dunne, lange cilindervormige aluminiumkleurige metalen pijpjes.vii Het Explosieven Opruimings Commando Koninklijke Landmacht heeft de ontstekers onschadelijk gemaakt, waarna deze, onder zegelnummer 0035080, zijn veiliggesteld voor onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut.viii
De aangetroffen elektrische pijpjes (19 stuks) met zegelnummer 0035080 zijn door het NFI onderzocht. Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het NFI geconcludeerd dat het onderzoeksmateriaal vrijwel zeker 19 deugdelijke slagpijpjes betreft. Bij ontploffing van één van de slagpijpjes ontstaat door de optredende effecten naast materiële schade ook gevaar voor ernstig lichamelijk letsel (vooral oogletsel) bij personen in de directe omgeving (tot op een afstand van enkele meters). De slagpijpjes zijn aan te merken als 'onderdelen of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn' van 'voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing', zoals vermeld in de Wet wapens en munitie onder artikel 2, lid 1, categorie II, 7º juncto artikel 3 lid 1.ix
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in de woning aan de [adres 2] aangetroffen 19 elektrische slagpijpjes voorwerpen betreffen die bestemd zijn voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing.
Voorhanden hebben van de explosieven
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte en medeverdachte [vrouw] de PEP-500 en de slagpijpjes al dan niet in vereniging voorhanden hebben gehad. Bij de beantwoording van die vraag is hetgeen hieronder wordt weergegeven van belang.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de deur van de kast waar de explosieven zich in bevonden bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] gedeeltelijk openstond, hetgeen direct de aandacht van de verbalisanten trok omdat er in de woonkamer nauwelijks spullen stonden. Toen verbalisanten de kastdeur geheel openden, zagen zij de open speelgoeddoos staan met daarin een rugzak waarvan de bovenkant open stond en waardoor de inhoud daarvan, te weten de vreemde 'bruine broodjes', direct zichtbaar was. In de kast bevond zich tevens een plastic tas. In de tas bevonden zich diverse verpakkingsmaterialen, inclusief een rood gekleurde fles ammonia.x
Naast de tas met ontstekers op de eettafel in de woning aan de [adres 2] stonden een paar kinderschoenen, een busje babymelkpoeder en een zakje met daarin een gebakje/koek. In de tas met ontstekers lagen op de bodem nog enkele kinderkoekjes.xi
Geconfronteerd met het bij de doorzoeking aangetroffen huurcontract op naam van verdachte betreffende een woning aan de [adres 1], heeft verdachte op 11 februari 2011 verklaard dat als de [adres 1] vlakbij de [A-straat] is, hij daar samen met zijn vrouw en kind heeft gewoond. Geconfronteerd met het feit dat er in die woning ongeveer 5 kilo semtex is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat de semtex was van de man die hem inhuurde om dit te vervoeren. Verdachte wist dat de semtex in hun woning lag. Een man had hem geld betaald om "een transport" op te halen. Toen hij dat had opgehaald zei de man hem waar hij dat naartoe moest brengen. Nadat verdachte vervolgens vijf uur in de auto had gezeten zei de man dat er iets niet klopte en dat hij, verdachte, het maar mee naar huis moest nemen. De semtex heeft ongeveer twee weken in zijn woning gelegen. Verdachte herkent de explosieven die aan hem op de foto worden getoond.
Gevraagd of de slaghoedjes ook van hem zijn heeft verdachte verklaard: "Ik weet het niet, misschien hoorde het wel bij elkaar". Gevraagd naar de aangetroffen slaghoedjes heeft verdachte verklaard: "Als dat die dingen met die draadjes zijn, dan wel ja".xii
[vrouw] heeft verklaard dat zij, verdachte en [zoon] vanaf december 2009 in het appartement bij de [A-straat] in [plaats 1] wonen. Zij bedoelt daarmee de [adres 1] (p. 5 0121). De woning had 1 slaapkamer en 1 woonkamer. Er was niets aanwezig in de woning behalve een tv, een commode en een tafel.
Op de vraag hoe haar dag er uit zag heeft [vrouw] verklaard dat zij voor [zoon] zorgde, kookte en wandelde met [verdachte] en [zoon].xiii Voorts heeft zij verklaard dat zij bijna elke dag het huis schoonmaakte en dat zij voor het laatst het huis heeft schoongemaakt op zondag (de rechtbank leest: 7 februari 2010).xiv
Geconfronteerd met een foto waarop de rode fles ammonia staat afgebeeld, heeft [vrouw] verklaard dat zij die fles heeft gezien in dezelfde kast als waar de legodoos stond. Dat was tussen 15 en 20 januari 2010 en op hetzelfde moment dat zij de legodoos nog in de kast heeft zien staan.xv
[vrouw] heeft voorts verklaard dat zij de aan haar getoonde zwarte tas met daarin een soort rode draden in doorzichtige plastic zakjes op die ronde tafel heeft zien liggen.xvi Voorts heeft [vrouw] over de tas verklaard dat het de tas is van haar zoon [zoon]. De tas lag eerst in haar woning bij de [A-straat]. Toen [vrouw] snel weg moest uit het appartement bij de [A-straat], heeft ze de babytas snel meegenomen.xvii
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank het navolgende vast:
Verdachte en medeverdachte [vrouw] woonden sinds december 2009 samen met hun zoontje in de woning aan de [adres 1].
De semtex en bijbehorende slagpijpjes waren door verdachte in de woning gebracht en hebben vanaf twee weken voor de doorzoeking op 10 februari 2010 in de woning gelegen.
Het betrof een kleine woning waarin nauwelijks spullen stonden.
De kastdeur stond ten tijde van de doorzoeking gedeeltelijk open en daarin stond een open speelgoeddoos met daarin een rugzak waarvan de inhoud - de pakketjes semtex - direct zichtbaar was.
[vrouw] was elke dag thuis en maakte bijna elke dag het huis schoon en zij herkent de rode fles ammonia die naast de legodoos met daarin de PEP-500 is aangetroffen.
[vrouw] heeft bij haar vertrek uit de woning aan de [adres 1] een babytas meegenomen met daarin de slagpijpjes.
Uit het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de PEP-500 en de slagpijpjes vanaf eind januari 2010 in de woning van verdachte en [vrouw] hebben gelegen en dat verdachte en [vrouw] daarvan wetenschap hebben gehad. Dat wil zeggen dat verdachte en [vrouw] in de periode dat zij in de woning verbleven over de explosieven en de slagpijpjes konden beschikken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en [vrouw] de explosieven en slagpijpjes vanaf eind januari 2010 tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook in of omstreeks de tenlastegelegde periode van 9 februari 2010 tot 10 februari 2010 de beschikkingsmacht had over die voorwerpen ondanks dat hij die dagen was ontvoerd en elders wederrechtelijk van zijn vrijheid was beroofd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de tapgesprekken heeft verdachte gedurende de periode dat hij wederrechtelijk van zijn vrijheid was beroofd, de beschikking gehad over zijn mobiele telefoon. Hij heeft daarmee ook verschillende malen contact gehad met diverse personen, waaronder [vrouw], die op dat moment nog in de woning aan de [adres 1] verbleef. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat, hoewel verdachte zelf fysiek niet over de voorwerpen kon beschikken, hij wel via [vrouw] de beschikkingsmacht over de explosieven en de slagpijpjes heeft kunnen blijven uitoefenen, zodat ook ten aanzien van de periode van 9 februari 2010 tot 10 februari 2010 bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met [vrouw] 4 kilogram PEP-500 en 19 slagpijpjes voorhanden heeft gehad (feiten 1 en 5).
Feit 3
Nietigheid tenlastelegging
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt de rechtbank nog het volgende.
Anders dan door de raadsman betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging onder 3 voldoende duidelijk inhoudt waaruit de voorbereidingshandelingen tot het - kort gezegd: plegen van een terroristische aanslag - zou hebben bestaan, te weten uit het voorhanden hebben van 4 kilogram PEP-500 en 19 slagpijpjes. Mede gelet op het verhandelde ter zitting was verdachte ook voldoende duidelijk tegen welke beschuldiging hij zich diende te verdedigen. Van nietigheid van dit deel van de tenlastlegging is dan ook geen sprake.
Voorbereiding terroristische aanslag
Verdachte heeft verklaard dat hij de PEP-500 en de slagpijpjes heeft opgehaald en dat de mensen die de wapens hebben gekocht IRA-aanhangers - de rechtbank begrijpt: IRA als de naam voor verschillende paramilitaire organisaties die een eilandbrede Ierse staat zonder banden met het Verenigd Koninkrijk nastreven, waarbij geweld niet wordt geschuwd - zijn. Verdachte was de loopjongen, de koerier. Met explosieven bedoelt verdachte wapens, zo heeft hij verklaard. Hij heeft de wapens opgehaald in Aalsmeer en is naar [plaats 1] gereden, waar de Ieren zaten. De man die het voor hem geregeld had kwam toen met een paspoort van een Ier.xviii Uit de eerder weergegeven resultaten van het onderzoek van het NFI blijkt dat zowel de PEP-500 als de slagpijpjes geschikt zijn om ontploffingen teweeg te brengen. Gelet op de doelstellingen van de IRA in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is, en het misdrijf begaan met een terroristisch oogmerk.
Het ter zitting gevoerde verweer van de raadsman dat al op 28 juli 2005 de "Provisional IRA Army Council" van de Provisionele IRA zijn leden heeft opgedragen een definitief einde te maken aan de gewapende strijd, doet aan het voorgaande niet af nu bijvoorbeeld de direct aan de IRA gelieerde Real IRA nog op 8 maart 2009 een aanslag op een Britse legerbasis heeft opgeëist, waarbij twee soldaten omkwamen.
Feit 4
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat, ook met het oog op de inhoud van de desbetreffende door de officier van justitie genoemde tapgesprekken waarin verdachte verhullend taalgebruik heeft gebezigd, onvoldoende concreet gebleken is van zodanige betrokkenheid van verdachte bij de invoer van PEP-500 dat gesproken kan worden van het tezamen en in vereniging doen binnenkomen in Nederland van die PEP-500, zodat hij van dit feit moet worden vrijgesproken.
Feit 2
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op de tafel in de woonkamer van De [adres 1] werd tijdens de doorzoeking op 10 februari 2010 een stroomstootwapen (goednummer [itemnummer]) aangetroffen.xix Het wapen (itemnummer [itemnummer]) is onderzocht. Het betreft een stroomstootwapen, een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, zijnde een wapen in de zin van artikel 1, onder 3º, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II onder 5º van de Wet wapens en munitie.xx
[vrouw] heeft bij de politie verklaard dat de taser van haar is.xxi
Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 juli 2011 verklaard dat hij het stroomstootwapen voor zijn vrouw heeft gekocht.xxii
Op grond van het feit dat verdachte samen met [vrouw] op het adres [adres 1] woonde, het stroomstootwapen aldaar is aangetroffen, [vrouw] heeft verklaard dat het wapen van haar was en verdachte heeft verklaard dat hij dit wapen aan haar heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte en [vrouw] dit stroomstootwapen tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, met verbetering van type- en taalfouten en kennelijke verschrijvingen, waardoor verdachte niet in zijn belangen is geschaad, dat
1.
hij omstreeks de periode van 09 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 1], tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid in totaal ongeveer 4 kilogram "PEP 500" (Plasticni Eksplosiv Pentrit 500), bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
2.
hij omstreeks de periode van 09 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 1], tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een
voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen
worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
3.
hij omstreeks de periode van 09 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 1], ter voorbereiding van het door anderen te plegen misdrijf, te weten artikel 157 juncto artikel 83a Wetboek van Strafrecht juncto artikel 55, vijfde lid, Wet wapens en munitie (plegen van een terroristische aanslag), opzettelijk een hoeveelheid van in totaal ongeveer 4 kilogram "PEP 500" (Plasticni Eksplosiv Pentrit 500) en een hoeveelheid van in totaal 19 elektrische slagpijpjes, telkens bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
5.
hij omstreeks de periode van 09 februari 2010 tot en met 10 februari 2010 te [plaats 2] en [plaats 1], tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid van in totaal 19 elektrische slagpijpjes, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De straf/maatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat ten aanzien van het aan verdachte onder feit 1 tot en met feit 5 tenlastegelegde een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem geen onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen die de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis overstijgt.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals blijkt uit de Quickscan van de heer F.L.J.A. Campo van het Leger des Heils Maastricht en zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een zeer grote hoeveelheid explosieven, namelijk 4 kilogram, PEP-500 en 19 slagpijpjes. Verdachte heeft deze voorwerpen opgehaald in Aalsmeer en moest deze voorwerpen in [plaats 1] bij aanhangers van de IRA afleveren. Daarmee heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen tot het plegen van misdrijven met een terroristisch oogmerk. Toen de man bij wie verdachte de PEP-500 en de slagpijpjes had opgehaald mededeelde dat er iets mis was gegaan en verdachte de voorwerpen maar mee naar huis moest nemen, heeft verdachte die voorwerpen twee weken in zijn woning midden in een woonwijk in [plaats 1] bewaard. De slagpijpjes stonden bij het aantreffen door de politie op scherp, hetgeen inhoudt dat zij zeer gemakkelijk, bijvoorbeeld al door de straling van een mobiele telefoon, tot ontploffing hadden kunnen komen. In het pand aanwezige personen hadden daardoor zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen of dit met de dood kunnen bekopen. De hoeveelheid PEP-500 die verdachte in zijn bezit had was bovendien zodanig dat daarmee, bij een moedwillige ontploffing een groot aantal mensen dodelijk getroffen zou kunnen worden of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Verdachte heeft door aldus te handelen zichzelf, zijn gezin, naaste buren en mogelijke potentiële slachtoffers van de IRA, indien zij de PEP-500 en slagpijpjes in handen hadden gekregen, in levensgevaar gebracht. Dat er uiteindelijk geen schade is ontstaan is een gelukkige, doch geenszins aan verdachte toe te rekenen omstandigheid.
Voorts heeft verdachte zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen.
Verdachte heeft de Wet Wapens en Munitie veelvuldig overtreden. Het behoeft geen betoog dat daardoor de veiligheid in onze samenleving zeer ernstig is aangetast. Vuurwapens brengen juist in Nederland veel geld op omdat hier een strenge regelgeving geldt waardoor mensen niet zo eenvoudig de beschikking kunnen krijgen over een vuurwapen. Verdachte heeft kennelijk louter uit winstbejag gehandeld, zonder oog voor de met die regelgeving nagestreefde veiligheid voor personen. Ook het als koerier fungeren ten behoeve van mensen die zich bezig houden met internationale wapenhandel veronderstelt het uiteindelijk gebruik van die wapens met alle gevaren van dien. Met name bij het gebruik van springstof gecombineerd met slagpijpjes moet gevreesd worden voor zeer grootschalige schade aan goederen en levensbedreiging van personen.
Op deze bijzonder ernstige feiten dient te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Zoals blijkt uit een de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van is de verdachte niet eerder in Nederland veroordeeld. Hierin, alsmede in het feit dat verdachte partieel zal worden vrijgesproken van een ander uitermate ernstig feit, ziet de rechtbank aanleiding om lager te straffen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend.
8. Het inbeslaggenomen voorwerp
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het op beslaglijst genoemde voorwerp, te weten een stroomstootwapen Security Plus ([itemnummer]) te onttrekken aan het verkeer.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c, 46, 47, 57, 83a en 157 van het Wetboek van Strafrecht
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 5:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 3:
Voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is, en het misdrijf begaan met een terroristisch oogmerk, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: Stroomstootwapen Security plus ([itemnummer]).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Poustochkine, voorzitter,
mrs. A.S.I. van Delden en S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2011.
Mr. Christiaan is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
i Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een dossier bevattende het onderzoek genaamd '13Stedum', met bijlagen van de politie Amsterdam Amstelland, bestaande uit rubrieken 1 tot en met 14, genummerd 1 0001 tot en met 14 123:
ii Proces-verbaal van doorzoeking [adres 1] te [plaats 1], p. 8 0009-8 0010 en proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming, p. 9 0255-9 0256
iii Overdrachtsformulier forensisch onderzoek explosieven, p. 9 0254
iv Verslag forensische intake gehouden op 1 maart 2010, p. 11 085
v Explosievenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van mogelijk explosieve stoffen in woning in [plaats 1], d.d. 22 april 2010, p. 11 127
vi Explosievenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van mogelijk explosieve stoffen in woning in [plaats 1], d.d. 22 april 2010, p. 11 133
vii Proces-verbaal, p. 8 0045
viii Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming ([adres 2]), p. 8 0030-8 0032
ix Verslag forensische intake gehouden op 1 maart 2010, p. 11 085 en Explosievenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van mogelijk explosieve stoffen in een woning in [plaats 1], d.d. 11 mei 2010, p. 11 135 en p. 11 141
x Proces-verbaal van bevindingen, p. 8 0023
xi Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming ([adres 2]), p. 8 0030-8 0032
xii Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 5 0034-5 0037
xiii Proces-verbaal verhoor verdachte [vrouw], p. 5 0114-5 0115
xiv Proces-verbaal verhoor verdachte [vrouw], p. 5 0095
xv Proces-verbaal verhoor verdachte [vrouw], p. 5 0100
xvi Proces-verbaal verhoor verdachte [vrouw], p. 5 0097
xvii Proces-verbaal verhoor verdachte [vrouw], p. 5 0110
xviii Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p. 5 0034, p. 5 0036
xix Proces-verbaal van doorzoeking [adres 1] te [plaats 1], p. 8 0009-8 0010 en proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming, p. 9 0181-9 0182
xx Proces-verbaal van onderzoek, p. 11 006-11 007
xxi Proces-verbaal van verhoor verdachte [vrouw], p. 5 0128
xxii Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 7 juli 2011