ECLI:NL:RBAMS:2011:BR5089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-650318-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met een mes tijdens een confrontatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord op 21 februari 2011. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 27 juli 2011, waar de officier van justitie, mr. H. Leepel, de vordering heeft gedaan en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Saaidi. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van letsel aan het slachtoffer, [slachtoffer], met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de avond van het incident naar de woning van het slachtoffer ging, waar een worsteling ontstond. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken, wat leidde tot diverse verwondingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangifte van het slachtoffer als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank verwierp dit argument. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de rechtbank ook de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen tot een bedrag van € 291,36 voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/650318-11 (Promis)
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1979,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Weg” te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Leepel en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Saaidi, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 februari 2011 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer]
- meermalen, in ieder geval eenmaal, met een mes, in ieder geval een (scherp) (steek) voorwerp, in het gezicht en/of in het (achter)hoofd en/of in een hand en/of in de arm, in ieder geval in het lichaam heeft gestoken/gesneden;
(artikel 289/287/45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 21 februari 2011 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- meermalen, in ieder geval eenmaal, met een mes, in ieder geval een (scherp) (steek) voorwerp, in het gezicht en/of in het (achter)hoofd en/of in een hand en/of in de arm, in ieder geval in het lichaam heeft gestoken/gesneden;
(artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 21 februari 2011 te [woonplaats] opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- meermalen, in ieder geval eenmaal, met een mes, in ieder geval een (scherp) (steek) voorwerp, in het gezicht en/of in het (achter)hoofd en/of in een hand en/of in de arm, in ieder geval in het lichaam heeft gestoken/gesneden,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Feiten
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van 27 juli 2011 de volgende feiten af.
Op 21 februari 2011 gaat verdachte naar de woning van aangever [slachtoffer]. Verdachte klopt op de deur van de kamer van aangever en aangever doet de deur open. Er vindt een worsteling plaats. Getuige [getuige] ziet het laatste deel van de worsteling en haalt verdachte en aangever uit elkaar. Aangever heeft diverse verwondingen en doet aangifte van een poging tot moord/doodslag.
5. Waardering van het bewijs
5.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij acht dit bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris, de letselverklaring en de verklaring van verdachte.
De onafhankelijke getuige [getuige] ziet het einde van de worsteling. Hij ziet dat verdachte de agressor is en dat het slachtoffer zich verdedigt. Hij ziet dat verdachte een mes vast heeft. Hoewel de officier van justitie de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij de confrontatie opzocht omdat hij wilde praten, niet aannemelijk acht, is niet komen vast te staan dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord. Immers onduidelijk is gebleven van wie het mes afkomstig was en waar het is gebleven.
De officier van justitie acht het, gezien het letsel en de verklaring van getuige [getuige], aannemelijk dat verdachte steekbewegingen heeft gemaakt. Het meermalen steken in iemands lichaam tijdens een worsteling, onder meer tot tweemaal toe in iemands achterhoofd, is een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm tot de dood kan leiden, waardoor sprake is van een poging tot doodslag.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord. Immers, verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling en niet is komen vast te staan dat hij na kalm beraad en rustig overleg heeft besloten om het slachtoffer dodelijk te verwonden. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte de intentie had om aangever van het leven te beroven en dat hij daartoe een mes bij zich had toen hij naar aangever ging. Uit het gedrag en de verklaringen van verdachte blijkt dat hij de confrontatie pratend aan wilde gaan. Verdachte heeft verklaard dat aangever een mes had dat hij heeft afgepakt ter verdediging van zijn lijf en dat hij daarna in een worsteling terechtkwam waarbij aangever gewond is geraakt. Deze verklaring vindt steun in het dossier.
Indien de rechtbank aangever in zijn verklaring volgt dat verdachte wel een mes bij zich had en gelijk de aanval zocht, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de opzet of de voorwaardelijke opzet had om aangever te doden. Niet is bewezen dat hij doelbewust heeft gestoken of dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij aangever zou doden indien hij hem met het mes zou raken. Immers niet is vast te stellen wat de aard van het mes was, wie het mes bij zich had en tevoorschijn heeft gehaald en welke handelingen ermee zijn verricht. De verwondingen van aangever en verdachte en de bloedvlekken duiden op een worsteling en niet is komen vast te staan dat verdachte gestoken of gezwaaid heeft met het mes. Uit de letselverklaring van aangever kan worden afgeleid dat er geen diepe wonden zijn aangebracht en dat er geen sprake is geweest van (krachtige) steekbewegingen. Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangever zou worden gedood, dan heeft verdachte die kans niet willen aanvaarden. Het feit dat verdachte het mes is blijven vasthouden, wil immers niet zeggen dat hij deze kans heeft willen aanvaarden, nu onder de omstandigheden van het geval van hem niet had kunnen worden verwacht dat hij het mes uit zijn handen zou laten vallen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna genoemde feiten en omstandigheden die in de in de voetnoot genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn vriendin in december 2010 met [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer]) naar bed is geweest. Zijn vriendin werd daarna gechanteerd door aangever waardoor zij in de week voor 21 februari 2011 weer met hem naar bed is geweest. De vriendin van verdachte vertelde verdachte dat zij was vreemdgegaan en op de zaterdag voor het incident kregen verdachte en zijn vriendin ruzie en waren zij dronken. Zijn vriendin vertelde hem toen ook over de chantage door aangever. Op maandagavond ging verdachte bij zijn zuster en zwager op bezoek. Hij werd erg dronken en leende een fiets om naar huis te gaan. Hij fietste langs de woning van aangever in de [adres]. Hij ging via de achterdeur deze woning in en klopte aan bij de kamer van aangever. Aangever deed open. Verdachte vroeg om een pilsje en aangever zei dat hij niet met verdachte wilde drinken. Aangever probeerde zijn deur dicht te doen. Verdachte deed hierop een voet tussen de deur en probeerde de kamer binnen te komen.
Aangever [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat op 21 februari 2011 omstreeks 22:30 uur op de deur van zijn kamer werd geklopt. Op de vraag van verdachte of hij een biertje voor hem had, antwoordde aangever dat hij dat niet had en dat hij wilde gaan slapen. Het was donker en aangever had niet goed zicht op verdachte. Aangever stond in de deuropening en plotseling stak verdachte hem. Aangever probeerde zich te verdedigen en probeerde het mes af te pakken, waardoor hij wellicht de verwondingen aan zijn rechterhand heeft opgelopen. Aangever vermoedt dat hij eerste twee keer kort in zijn achterhoofd is gestoken. Hij was doodsbang en dacht dat verdachte hem dood zou maken. Aangever was in een shocktoestand. Volgens aangever was de aanleiding van het incident jaloezie omdat aangever twee keer met de vriendin van verdachte heeft afgesproken.
[getuige] woont onder aangever en hoorde op 21 februari 2011 gestommel en gescheld vanuit de kamer van aangever. Hij ging bij de trap staan en keek naar de eerste verdieping. Hij zag aangever en verdachte in een worsteling. Ze stonden allebei gebukt en probeerden een groot mes vast te pakken. Hij zag duidelijk dat verdachte het mes in zijn hand had en dat aangever zich probeerde af te weren. Hij zag dat het mes ongeveer 25 centimeter was. [getuige] liep naar boven en probeerde de boel te sussen. Hij pakte de hand van verdachte weermee verdachte het mes vast had en dirigeerde hem de trap af. Hij hoort dat verdachte in de richting van aangever riep dat hij een verrader was en verdachte zei in het Engels tegen [getuige]: “Je weet niet wat hij mij allemaal heeft aangedaan.” Desgevraagd vertelde aangever aan [getuige] dat het over een vrouw ging.
In het ziekenhuis is geconstateerd dat aangever diverse laceraties (de rechtbank begrijpt: rijtwonden) heeft, namelijk aan zijn neus, achter zijn linkeroor, op zijn hoofdhuid, op zijn linkerbovenarm en op zijn rechterhand.
Ter terechtzitting van 27 juli 2011 heeft verdachte verklaard dat het lemmet van het bij de worsteling aanwezige mes tien tot twaalf centimeter lang was.
5.3.2 Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de onder 5.3.1 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
De rechtbank volgt aangever in zijn verklaring dat verdachte hem plotseling heeft gestoken toen verdachte bij hem in de deuropening stond. Op grond van de verklaring van aangever, getuige [getuige] en verdachte is komen vast te staan dat verdachte dit met een mes heeft gedaan. Hoewel niet vast is komen te staan vanaf welk moment verdachte dit mes bij zich had, is uit de verklaring van aangever af te leiden dat verdachte dit mes in ieder geval bij zich had op het moment dat hij voor de deur van aangever stond. Zowel verdachte als aangever verklaren over het motief dat verdachte had voor het steken met het mes. Verdachte had vlak voor zijn bezoek aan aangever gehoord dat zijn vriendin was gechanteerd door aangever en met hem naar bed was geweest. Verdachte was kennelijk boos en wilde verhaal halen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met een mes meermalen een steekbeweging richting aangever heeft gemaakt met de bedoeling om aangever te doden. Verdachte heeft dus met opzet gehandeld. Immers, aangever heeft verklaard dat verdachte hem in de deuropening plotseling stak en dat hij daarbij volgens hem twee keer in zijn achterhoofd is geraakt. Deze verklaring wordt ondersteund door de letselverklaring. Op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat hierna een worsteling is ontstaan, waarbij verdachte aangever nogmaals met het mes heeft geraakt.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Immers, verdachte heeft met een mes in zijn bezit bij aangever aangeklopt om verhaal te halen. Vervolgens heeft hij geprobeerd om op slinkse wijze bij aangever binnen te komen door om een biertje te vragen en vrijwel direct daarna heeft hij richting het hoofd van aangever gestoken.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste scenario, inhoudende dat verdachte het mes uit zelfverdediging van aangever heeft afgepakt en vastgehouden, niet aannemelijk. Verdachte heeft geen deugdelijke verklaring afgelegd over hoe aangever aan het mes is gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 juli 2011 op vragen van de rechtbank niet volledige helderheid kunnen geven over hoe dit precies is gegaan, terwijl hij over andere elementen van het gebeuren wel tot in detail heeft verklaard. Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 juli 2011 verklaard dat hij vermoedt dat aangever een mes heeft gepakt op het moment dat aangever de kamerdeur even losliet. Verdachte heeft echter ook verklaard dat hij niet heeft gezien dat aangever een mes heeft gepakt, dit terwijl aangever volgens verdachte wel enkele seconden de deur heeft losgelaten en er in de kamer sprake was van enige verlichting. De rechtbank acht het gezien deze omstandigheden niet aannemelijk dat verdachte niet gezien zou hebben dat aangever een mes pakte. Gezien het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 21 februari 2011 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes in het gezicht en in het achterhoofd en in een hand en in de arm heeft gestoken/gesneden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van het feit
7.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er was immers sprake van een worsteling waarbij aangever in eerste instantie het mes had en verdachte zich tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft verweerd. De enige reden van het afpakken van het mes was om te voorkomen dat hij zelf slachtoffer zou worden en daarna raakten verdachte en aangever in een worsteling. Verdachte werd van achteren stevig vastgehouden door aangever en hij probeerde zich los te rukken met het mes in zijn hand.
De verdediging merkt op dat de verdachte zich niet willens en wetens in een situatie heeft gebracht waarin deze dreigende actie van aangever was te verwachten. De intentie van verdachte was immers om een gesprek aan te gaan.
7.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte degene is geweest die een mes bij zich had waarmee hij steekbewegingen heeft gemaakt naar aangever. Daarnaast passen de verwondingen van aangever, met name de wond in diens achterhoofd, niet bij het door verdachte geschetste scenario van een aanval door aangever, gevolgd door een worsteling om het mes. Verdachte kan dus geen geslaagd beroep op noodweer doen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat in de bewijsmiddelen geen steun kan worden gevonden voor de stelling dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Op grond van de bewijsmiddelen is immers komen vast te staan dat verdachte naar aangever is gegaan met een mes en dat hij aangever daarmee heeft gestoken of gesneden.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
8.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw doet onder verwijzing naar hetgeen onder 7.1 is weergegeven ook een beroep op noodweerexces. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dan heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte dit heeft gedaan ten gevolge van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van zijn lijf. Gezien het voorgaande dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging
8.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweerexces kan doen, nu uit bewijsmiddelen blijkt dat verdachte degene is geweest die een mes bij zich had waarmee hij steekbewegingen heeft gemaakt naar aangever.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsvrouw, nu zij heeft vastgesteld dat in de bewijsmiddelen geen steun is te vinden voor de stelling dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever jegens verdachte.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor de door haar bewezen geachte poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie acht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] geheel toewijsbaar.
De officier van justitie is van mening dat de rechtbank de teruggave kan gelasten aan verdachte van alle in beslag genomen voorwerpen.
9.2 Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezen verklaring en een strafoplegging toekomt, dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de kans op recidive als heel laag is ingeschat. De verdediging is van mening dat op grond van het voorgaande kan worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis.
Aangezien de verdediging van mening is dat verdachte voor het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken of te worden ontslagen van alle rechtsvervolging dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdediging verzoekt de rechtbank de teruggave te gelasten van de in beslag genomen voorwerpen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Verdachte is naar de woning van het slachtoffer gegaan en is de confrontatie met het slachtoffer aangegaan terwijl hij een mes bij zich had. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen met dat mes geraakt. Het slachtoffer heeft zich tegen verdachte proberen te verdedigen en als hij dit niet had gedaan waren de gevolgen mogelijk nog veel ernstiger geweest. Dit is een zeer ernstig feit. Het slachtoffer heeft hierdoor meerdere steekverwondingen opgelopen en is sinds de gebeurtenis heel angstig, zoals blijkt uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris van 19 mei 2011. Voorts heeft hij hierdoor een aantal dagen niet kunnen werken. Gezien het voorgaande is een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die de rechtbank in vergelijkbare zaken heeft opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie de poging tot moord bewezen acht.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 291,36 (tweehonderdeenennegentig euro en zesendertig cent). Dit is de gevorderde materiële schade, te weten de te verwachte kosten van de Eerste Hulp van het VU medisch centrum. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, die staan vermeld op de beslaglijst die als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer], wonende op het adres [adres], toe tot € 291,36 (tweehonderdeenennegentig euro en zesendertig cent). Dit is de gevorderde materiële schade, te weten de te verwachte kosten van de Eerste Hulp van het VU medisch centrum
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 291,36 (tweehonderdeenennegentig euro en zesendertig cent), te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen die onder de nummers 1 t/m 6 staan vermeld op de beslaglijst die als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. van Eijk, voorzitter,
mrs. A.J. Wesdorp en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2011.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.