ECLI:NL:RBAMS:2011:BU3396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/447028-08 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en kinderporno: strafzaak tegen verdachte met betrekking tot minderjarige aangeefster

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2011, staat de verdachte terecht voor mensenhandel en het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen. De zaak betreft een minderjarige aangeefster, geboren in 1988, die door de verdachte is geworven voor prostitutie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door misbruik te maken van zijn overwicht, de aangeefster heeft gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden. Dit gebeurde in de periode dat de aangeefster nog minderjarig was. De verdachte heeft haar onder druk gezet en haar betrokken bij prostitutie, waarbij hij ook foto's van haar heeft gemaakt en deze op internet heeft verspreid.

De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail besproken, waarbij de verdachte werd beschuldigd van verschillende vormen van uitbuiting en het maken van seksuele afbeeldingen van de minderjarige. De verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding nietig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel en het in bezit hebben van kinderpornografie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 1.500 toegewezen aan de benadeelde partij, de aangeefster. De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar dit leidde niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De zaak benadrukt de ernst van mensenhandel en de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/447028-08 (PROMIS)
Datum uitspraak: 23 september 2011
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 april 2008, 25 juni 2009, 16 juni 2011 en 9 september 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.J.S. Preenen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.F.M. Struycken, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
1.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2005 tot en met 08 januari 2008 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Zwolle en/of één of meer (andere) plaatsen in Nederland, (telkens) [slachtoffer],
- (telkens) door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of andere feitelijkheid en/of misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van één of meer personen te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had(den), (telkens) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1)
en/of
- (geboren op [1988]), (telkens) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 2)
en/of
- (telkens) door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of andere feitelijkheid en/of misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van één of meer personen te verkrijgen die zeggenschap over [slachtoffer] hadden, (telkens) heeft gedwongen en/of bewogen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4)
en/of
- (geboren op [1988]), (telkens) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en/of enige handeling heeft ondernomen waarvan hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van die handelingen tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 5)
en/of
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 6)
en/of
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (verrichte) seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde, terwijl die [slachtoffer] (geboren op [1988]) de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 8)
en/of
- (telkens) door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of andere feitelijkheid en/of misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van één of meer personen te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had(den), (telkens) heeft gedwongen en/of bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde (sub 9),
immers heeft verdachte één of meerma(a)l(en)
- die [slachtoffer] overgehaald om (tegen betaling) seks te hebben met (Marokkaanse) mannen en/of
- zich op het internet voorgedaan als die [slachtoffer] en/of namens die [slachtoffer] mannen uitgenodigd om contact op te nemen met die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] een telefoon gegeven waarop zij door mannen en/of (potentiële) klanten werd gebeld met de vraag of zij seks wilde en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat die (potentiële) klanten eerst beltegoed en/of (een) opwaardeercode(s) moesten sms-en en dat zij, die [slachtoffer], die klanten (vervolgens) moest terugbellen om een afspraak te maken en/of
- (voor die [slachtoffer]) condooms gekocht en/of
- advertenties geplaatst op internetsites waarin hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft aangeboden als prostituee (onder meer met (naakt)foto's van die [slachtoffer] en/of de volgende tekst(en):[tekst]) en/of
- die [slachtoffer] terwerkgesteld als prostituee en daartoe afspraken gemaakt met (potentiële) klanten en/of
- zorg gedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutie - en/of escortwerkzaamheden en/of verdiensten en/of afspraken over de uitbetaling van de verdiensten van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] (telkens) gebracht naar en/of afgezet bij klanten en/of
- die [slachtoffer] meegenomen naar Alkmaar en/of (vervolgens) een raam heeft geregeld voor die [slachtoffer] en/of
- alle, in elk geval een (groot) gedeelte, van de verdiensten of opbrengsten uit prostitutie- en/of escortwerkzaamheden van die [slachtoffer] laten afstaan, al dan niet ter betaling van een schuld bestaande uit kosten voor levensonderhoud en/of (raam)huur en/of condooms en/of
- gedreigd de ouders van die [slachtoffer] en/of [persoon 1] en/of (haar zus) [zus van slachtoffer] te vertellen dat die [slachtoffer] in de prostitutie werkzaam was
(Artikel 273 lid 1 ahf/sub 1,2,4,5,6,8 en 9 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2005 tot en met 08 januari 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende één of meer afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten één of meer kinderpornografische afbeeldingen, waaronder
- een foto van het onderlichaam van een meisje met (alleen) een slip en/of
- een foto van een meisje dat op haar rug ligt en/of
- een foto van een meisje dat (alleen) een bustehouder draagt en/of haar benen heeft gespreid en met haar handen in haar knieholtes haar benen omhoog heeft getrokken, bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, (telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of in bezit heeft gehad
(Artikel 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht).
2. Voorvragen
2.1. Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman is van mening dat de dagvaarding, althans, zo begrijpt de rechtbank: voor wat betreft feit 1, nietig is, nu deze onleesbaar is. De tenlastelegging is volgens de raadsman niet toegespitst op de feitelijke gebeurtenissen, waardoor het voor de verdachte onmogelijk is zich te verdedigen.
De officier van justitie verzet zich tegen het standpunt van de raadsman. De dagvaarding is voldoende feitelijk. Het is gebruikelijk dat de tenlastelegging is opgebouwd uit meerdere alternatieven.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De dagvaarding voldoet sub 1. aan de eisen die aan de informatieve functie van de dagvaarding en ook overigens moeten worden gesteld. De tenlastelegging somt na alternatief cq. cumulatief geformuleerde elementen, zoals die in de wettelijke delictsomschrijving voorkomen, na "immers heeft verdachte ..." een reeks van aan verdachte toegeschreven handelingen en enkele die handelingen begeleidende omstandigheden op, die voldoende feitelijk en specifiek zijn omschreven. Verdachte kan hieruit afleiden waartegen hij zich heeft te verdedigen. Of en hoe die handelingen en omstandigheden, indien bewezen, corresponderen met bedoelde elementen van de wettelijke delictsomschrijving is een vraag die niet aan de orde is in het kader van het onderhavige nietigheidsverweer. De dagvaarding is geldig.
2.2. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vervolging, nu sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur.
Volgens de raadsman is sprake van het opzettelijk vals beschuldigen van verdachte. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak tegen verdachte vanaf het begin een lading gegeven die deze niet had en heeft zich daarbij laten leiden door de profielschets van een loverboy. Ieder bewijs ontbreekt echter. Daarbij komt dat het Openbaar Ministerie opzettelijk gegevens en data heeft onthouden aan de verdediging en haar foutieve informatie heeft gegeven. Voorts is sprake van schending van de Salduz-norm en is er sprake van een schending van de redelijke termijn.
De officier van justitie verzet zich tegen het standpunt van de raadsman. Er is geen sprake van een welbewuste en opzettelijke veronachtzaming van de belangen van verdachte. De vertraging in de vervolging is niet slechts aan het Openbaar Ministerie te wijten, maar tevens aan de verdediging. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het arrest Zwolsmani is het volgende beslist:
'slechts een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekortgedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak, leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie'.
In onderhavig geval is hiervan geen sprake. Er is geen enkele aanwijzing dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld met welbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. Het verwijt van de raadsman dat de officier van justitie verdachte opzettelijk vals beschuldigt, is onvoldoende onderbouwd. Daarentegen, reeds de omstandigheid dat aangeefster [slachtoffer] een aangifte tegen verdachte heeft gedaan die zij ter terechtzitting als getuige in grote lijnen heeft bevestigd en waarvan belangrijke elementen door verdachte zijn erkend (waarover nader bij de bespreking van het Salduz-verweer) noopt tot verwerping van dit onderdeel van het verweer.
Overschrijding redelijke termijn
Sinds de aanhouding van verdachte op 8 januari 2008 tot aan het moment van de onderhavige uitspraak is drie jaar en acht maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, met ongeveer 1 jaar en 8 maanden wordt overschreden. Dit is onwenselijk lang, maar kan, gelet op de geldende jurisprudentie, niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid leiden. Hoewel de vertraging voor een deel te wijten is aan het handelen van het Openbaar Ministerie, is er geen sprake van een doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn bij enige bewezenverklaring laten meewegen bij het bepalen van de straf.
Salduz-norm
Verdachte is drie keer door de politie verhoord. Bij de eerste twee verhoren, beide op 8 januari 2008, is verzuimd verdachte te wijzen op zijn recht voorafgaand aan het verhoor een advocaat te consulteren, terwijl verdachte van dat recht niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. Derhalve is in strijd gehandeld met het Salduz-criterium, hetgeen een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Op grond van vaste rechtspraak van het EHRM moet worden aangenomen dat in gevallen waarin sprake is van schending van het Salduz-criterium, een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daarom zal, mede gelet op de overwegingen van het EHRM, het vormverzuim in de regel dienen te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (zie nader hieronder punt 4.4.). Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal de schending leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
De rechtbank beslist op grond van het voorgaande, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
De rechtbank is voorts bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Standpunten van partijen
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Verdachte dient volgens de officier van justitie vrijgesproken te worden van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dat betreft het deel van de tenlastelegging refererend aan artikel 273f lid 1 aanhef en onder sub 1, 2 en 6 van het Wetboek van Strafrecht.
Volgens de officier van justitie kan niet worden bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van een 'oogmerk tot uitbuiting' van aangeefster [slachtoffer].
Hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd en refereert aan het bepaalde in artikel 273f lid 1 aanhef en onder sub 4, 5, 8 en 9 van het Wetboek van Strafrecht kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De officier van justitie is van mening dat ten aanzien van de ten laste gelegde periode waarin [slachtoffer] minderjarig was (de rechtbank begrijpt: tot [2006]) bewezen kan worden dat verdachte haar ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen voor escortwerkzaamheden. Voor de strafbaarstelling van het handelen van verdachte in de periode dat [slachtoffer] minderjarig was, is niet vereist dat verdachte dwang heeft uitgeoefend of andere middelen heeft aangewend om haar ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele diensten. Voldoende is dat verdachte een handeling ondernam waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeten dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld. Hierbij is niet van belang of [slachtoffer] al dan niet zelf heeft ingestemd met de escortwerkzaamheden. Verdachte begeleidde [slachtoffer] naar escortafspraken, heeft zich op internet voorgedaan als [slachtoffer] om seksafspraken te maken, heeft wel eens voor haar afgerekend met klanten en heeft (naakt)foto's van haar gemaakt en deze op internetsites gezet waarop hij [slachtoffer] zich liet aanbieden als escort. Ook heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de escortwerkzaamheden van [slachtoffer] terwijl zij minderjarig was. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f lid 1 onder sub 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht.
Op [2006] is [slachtoffer] 18 jaar geworden. Derhalve moet voor strafbaar handelen van verdachte in de ten laste gelegde periode na [2006] sprake zijn geweest van een van de middelen als genoemd in artikel 273f lid 1 onder 1, waardoor [slachtoffer] gedwongen werd of werd bewogen zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden. Volgens de officier van justitie is sprake geweest van controlerende en sturende handelingen door verdachte en is daarnaast sprake geweest van dwang. Doordat verdachte [slachtoffer] bracht en haalde van en naar afspraken is [slachtoffer] in haar bewegingsvrijheid beperkt geweest. Dat geldt voor de escortwerkzaamheden, alsmede voor de periode waarin zij als prostituee een raam huurde in Alkmaar. Bovendien heeft verdachte misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Daarbij is van belang dat verdachte vijftien jaar ouder is dan [slachtoffer], dat hij seksueel getinte foto's van haar had gemaakt, dat zij geen macht had over haar eigen profiel op websites en dat zij door verdachte is gechanteerd met het wereldkundig maken van haar prostitutiewerkzaamheden. Bovendien heeft verdachte door bovenbeschreven dwang en misbruik voordeel getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer]. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f lid 1 onder sub 4 en 9 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Van aangeefster [slachtoffer] zijn twee foto's gemaakt met een seksuele strekking terwijl zij minderjarig was. Verdachte heeft deze foto's vervaardigd, in zijn bezit gehad en verspreid. Het leeftijdcriterium in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is geobjectiveerd. Dat betekent dat als vast staat dat de persoon op de foto minderjarig is en op de foto een seksuele gedraging is afgebeeld, er sprake is van kinderporno. Dat uit de foto's niet ondubbelzinnig blijkt dat [slachtoffer] minderjarig was doet daaraan niet af.
3.2. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte ontkent en uit het dossier blijkt niet door welke handelingen of gedragingen van verdachte aangeefster [slachtoffer] zich beschikbaar heeft gesteld voor prostitutie. Er zijn geen aanwijzingen van uitbuiting door verdachte of onvrijwilligheid aan de zijde van aangeefster. De verklaringen van aangeefster [slachtoffer] zijn volstrekt onbetrouwbaar, nu zij tegenstrijdig zijn en niet worden ondersteund door enig bewijsmiddel.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De afbeeldingen zijn evident geen kinderporno. Vaste leer van de Hoge Raad is dat uit de foto moet blijken dat de afgebeelde persoon kennelijk minderjarig is. Dat valt uit de foto's niet op te maken. Het onder 2 ten laste gelegde kan aldus niet bewezen verklaard worden.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Artikel 273f lid 1 onder sub 4, 8 en 9 van het Wetboek van Strafrecht
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer], zoals strafbaar gesteld in artikel 273f lid 1 onder sub 8 en 9 van het Wetboek van Strafrecht. Slechts aangeefster [slachtoffer] verklaart dat zij geld af moest staan. Bij gebreke van steunbewijs zal de rechtbank verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Daarnaast is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat in de ten laste gelegde periode vanaf [2006] (toen [slachtoffer] meerderjarig werd) geen sprake is geweest van dwang of misbruik van een kwetsbare positie. Weliswaar moet verdachte zich bewust zijn geweest van zijn overwicht op [slachtoffer], welk overwicht voortvloeide uit feitelijke omstandigheden, zoals het halen en brengen van [slachtoffer], het actief handelen onder de naam van [slachtoffer] op verschillende internetsites, waarbij van belang is dat verdachte seksueel getinte foto's van [slachtoffer] gemaakt had, en het maken van seksafspraken voor die [slachtoffer]. Het gaat echter te ver om aan te nemen dat [slachtoffer] door deze handelingen van verdachte beperkt was in haar keuzevrijheid en dat aldus sprake is geweest van dwang.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht plaatsvond in de periode waarin [slachtoffer] als meerderjarige escortwerkzaamheden verrichtte. Ten aanzien van haar werkzaamheden in Alkmaar kan niet bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan enig misbruik.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 september 2005 tot en met 1 september 2007 in Nederland,
- [slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, telkens heeft bewogen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van arbeid of diensten.
en
- die [slachtoffer], geboren op [1988], telkens ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
immers heeft verdachte één of meermalen
- die [slachtoffer] overgehaald om tegen betaling seks te hebben met (Marokkaanse) mannen en
- zich op het internet voorgedaan als die [slachtoffer] en namens die [slachtoffer] mannen uitgenodigd om contact op te nemen met die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] een telefoon gegeven waarop zij door (potentiële) klanten werd gebeld met de vraag of zij seks wilde en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat die (potentiële) klanten eerst beltegoed en/of een opwaardeercode moesten sms-en en dat zij, die [slachtoffer], die klanten vervolgens moest terugbellen om een afspraak te maken en
- advertenties geplaatst op internetsites waarin hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft aangeboden als prostituee onder meer met foto's van die [slachtoffer] en/of de volgende teksten: [tekst] en
- die [slachtoffer] tewerkgesteld als prostituee en daartoe afspraken gemaakt met (potentiële) klanten en
- die [slachtoffer] gebracht naar en/of afgezet bij klanten;
2.
hij in de periode van 1 september 2005 tot en met 8 januari 2008 in Nederland, meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende één of meer afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten kinderpornografische afbeeldingen, waaronder
- een foto van het onderlichaam van een meisje met alleen een slip en
- een foto van een meisje dat alleen een bustehouder draagt en haar benen heeft gespreid en met haar handen in haar knieholtes haar benen omhoog heeft getrokken, bij welke vorenbedoelde afbeeldingen telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, telkens heeft verspreid en vervaardigd en in bezit heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.ii
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Verdachteiii en aangeefster [slachtoffer]iv ontmoeten elkaar via MSN in het najaar van 2005. [slachtoffer] was toen 16 jaar oud. Verdachte stelt zich voor als [naam]. In het najaar van 2005 gaat [slachtoffer] naar Den Haag om verdachte te ontmoeten. Bij deze eerste ontmoeting hebben zij seks met elkaar en zegt verdachte dat alle Chinese meisjes sletjes zijn en voor de Marokkaanse jongens zijn. Volgens [slachtoffer] probeerde verdachte haar over te halen haar te laten geven aan Marokkaanse jongens. Verdachte en [slachtoffer] blijven contact houden. Op een gegeven moment zegt verdachte tegen [slachtoffer] dat hij wil dat ze met Marokkaanse jongens naar bed gaat. Hij chat met Marokkaanse jongens onder [slachtoffer]'s naam en stuurt foto's van haar en haar 06-nummer naar jongens die daarop reageren. [slachtoffer] krijgt een telefoon van verdachte en verdachte leert [slachtoffer] hoe zij moet onderhandelen met Marokkaanse jongens. Ze moet vragen om beltegoed. Op een dag als [slachtoffer] 16 jaar oud is, vertelt verdachte haar dat zij gebeld gaat worden door een Marokkaanse jongen die seks met haar wil hebben. [slachtoffer] moet deze jongen vragen of hij eerst een kaartje met beltegoed voor haar koopt en het nummer daarvan aan haar sms't. Zodra [slachtoffer] het beltegoedkaart-nummer binnen heeft, belt ze de jongen voor een afspraak. [slachtoffer] heeft met ongeveer acht Marokkaanse jongens na op deze manier met ze in contact te zijn gekomen, seks gehad.
Op een dag als [slachtoffer] 16 jaar oud is vertelt verdachte haar dat er een klant komt die seks met haar wil hebben. Verdachte zegt dat hij een uur weg gaat en heeft voor condooms gezorgd. Vlak voor haar 17e verjaardag begint [slachtoffer] met escortwerkzaamheden. Verdachte plaatst hiervoor een advertentie op internet waarin hij vertelt dat [slachtoffer] een Chinees meisje is van 19 jaar en € 100 per uur vraagt. Ook maakt verdachte een apart e-mailadres aan, waarnaar klanten kunnen mailen. Verdachte mailt die klanten dan zijn telefoonnummer. Verdachte maakt vervolgens de afspraak met de klanten. Verdachte brengt [slachtoffer] weg naar de afspraken en haalt haar ook weer opv.
In de eerste maand zijn er ongeveer twee escortklanten. Er staat dan nog geen foto van [slachtoffer] op internet. Na de eerste maand escortwerkzaamheden heeft verdachte foto's gemaakt van [slachtoffer]. Op deze foto's staat zij naakt of halfnaakt. Hij plaatst die foto's op internetsites voor escorts, zoals www.[..] [slachtoffer] staat als escort bekend onder de naam '[..]' en bij Marokkaanse jongens als '[..]', zijnde [..]. Nadat er foto's op internet zijn geplaatst wordt het veel drukker voor [slachtoffer] als escort. Zij werkt gemiddeld eenmaal per week en heeft per keer een, twee of soms drie klanten. Er zijn ook weken dat zij niet werkt. [slachtoffer] heeft ruim een jaar als escort gewerkt. In september 2007 nam verdachte na een vakantie van [slachtoffer] contact met haar op om haar weer escortwerkzaamheden te laten verrichten. [slachtoffer] is toen niet op komen dagen op een afspraak met verdachte en heeft alles opgebiecht aan haar vriendvii en ouders.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Op de computer van verdachte zijn een tweetal foto's (genummerd foto 10 en 13)viii van aangeefster [slachtoffer] aangetroffen, waarop een seksuele gedraging zichtbaar is. Verdachte erkent dat hij de foto's heeft genomen en op profielsites van [slachtoffer] op internet heeft gezetix. [slachtoffer] verklaartx dat zij minderjarig was toen de foto's werden genomen. De foto's waren bedoeld voor internetsites waarop [slachtoffer] zich aanbood als escort. Deze escortwerkzaamheden via internet begonnen toen [slachtoffer] minderjarig was.xi
4.4. Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor werd overwogen ten aanzien van de Salduz-jurisprudentie worden de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie op 8 januari 2008 uitgesloten van het bewijs. Het derde verhoor van verdachte, afgelegd op 9 januari 2008, is echter deels afgenomen nadat verdachte in de gelegenheid is gesteld een advocaat te consulteren. Derhalve kan dat deel van het derde verhoor wel als bewijsmiddel worden gebezigd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 240b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht houdt in, kort gezegd en voor zover hier van belang, dat sprake is van kinderpornografie in het geval van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is betrokken.
Uit de wetsgeschiedenisxii blijkt dat opneming van het woord 'kennelijk' in de delictsomschrijving, berust op de overweging dat het bewijs van de leeftijd van het slachtoffer niet altijd gemakkelijk te leveren valt, in het bijzonder als zijn of haar identiteit niet bekend is. Daarom hoeft de leeftijd van het slachtoffer (de rechtbank overweegt: in zo'n geval) niet bewezen te worden, voldoende is om aan de hand van de afbeelding een schatting te maken van de leeftijd.
De rechtbank beredeneert a contrario (vanuit het tegenovergestelde) als bedoeling van de wetgever - welke uitleg ook teleologisch, dat wil zeggen: qua maatschappelijke doelstelling, verantwoord is - dat als feitelijk vaststaat dat de persoon van wie een seksuele gedraging is afgebeeld jonger is dan achttien jaar, ipso facto - dat wil zeggen: door het enkele feit van de minderjarigheid - "kennelijk" sprake is van kinderpornografie. In zo'n geval, dat zich voor wat betreft aangeefster [slachtoffer] voordoet, is het niet nodig dat de minderjarigheid uit de afbeelding blijkt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] kan volgens de officier van justitie worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500 (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering levert volgens de officier van justitie voor het overige deel een onevenredige belasting op voor het strafgeding. De benadeelde partij dient om die reden voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de harde schijf van de computer van verdachte merkt de officier van justitie op dat deze niet op de beslaglijst staat vermeld. Niettemin vordert de officier van justitie onttrekking aan het verkeer van deze harde schijf.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij pleidooi primair verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vervolging. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Daarnaast is de raadsman van mening dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden afgewezen.
De raadsman verzoekt voorts, dat alle data (de rechtbank begrijpt: de harde schijf van de computer van verdachte) aan verdachte moeten worden geretourneerd binnen 14 dagen nadat vonnis is gewezen en verzoekt aan het Openbaar Ministerie een dwangsom op te leggen van
€ 10.000 (tienduizend euro) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat het Openbaar Ministerie in gebreke blijft daaraan te voldoen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel, door het slachtoffer [slachtoffer] als minderjarige ertoe te brengen zich te prostitueren en door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, waardoor het slachtoffer zich gedurende een langere periode beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen, verspreiden en in bezit hebben van twee kinderpornografische afbeeldingen.
Mensenhandel is een zeer ernstig feit. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid en lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De impact die het gebeurde op het slachtoffer [slachtoffer] heeft gehad blijkt onder meer uit haar schriftelijke slachtofferverklaring, welke door de raadsvrouw van het slachtoffer ter terechtzitting van 9 september 2011 is voorgelezen. In deze verklaring is te lezen dat in de tijd dat [slachtoffer] seks moest hebben, zij zich lichamelijk en geestelijk heel erg geschaad voelde. Het voelde als slavernij. Om het te verbergen moest zij liegen tegen haar dierbaren. Ze voelde zich heel alleen. Ze kon zich niet meer concentreren op school en voelde zich lusteloos en onveilig. Ook na de aanhouding van verdachte voelde zij zich nog onveilig.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn met één jaar en acht maanden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de partiële vrijspraak van het in feit 1 ten laste gelegde, te weten het gedeelte refererend aan het bepaalde in artikel 273f lid 1 onder sub 8 en 9 van het Wetboek van Strafrecht, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het, gelet op de omstandigheden van het geval en het tijdsverloop, niet opportuun dat verdachte alsnog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt langer dan de duur van zijn voorarrest. Wel is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, aan verdachte, naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, een onvoorwaardelijke werkstraf opgelegd dient te worden.
Al het voorgaand overwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer], als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Beslag
De rechtbank zal geen beslissing nemen op het verzoek van de raadsman ten aanzien van de inbeslaggenomen data (de rechtbank begrijpt: de harde schijf van de computer van verdachte), nu deze niet vermeld staat op de beslaglijst. De harde schijf zal aldus onder beslag blijven. Voor verdachte staan andere strafvorderlijke wegen open om te trachten teruggave ervan te verkrijgen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 240b en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Mensenhandel, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Een afbeelding en/of een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, verspreiden, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende op het adres [adres]] te [plaats] toe tot een bedrag van € 1.500 (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen de som van € 1.500 (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. A.C. Schaafsma en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Heijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2011.
i Hoge Raad 19 december 1995, NJ 1996, 249
ii Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende zaaksdossier Delft bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
iii Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 106 e.v.
iv Proces-verbaal van aangifte, pagina 23 e.v.
v Proces-verbaal verhoor verdachte [persoon 2], pagina 219 e.v.
vi Proces-verbaal aangifte, pagina 36 e.v., proces-verbaal van aangifte pagina 40 e.v., foto van printscreen internetsite, pagina 56 en foto pagina 54.
vii Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 69 e.v.
viii Foto, pagina 54 en foto pagina 56 en proces-verbaal van bevindingen pagina 122 e.v.
ix Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 106 e.v.
x Proces-verbaal van aangifte, pagina 23 e.v. , proces-verbaal van aangifte pagina 36 e.v. en proces-verbaal van aangifte pagina 40 e.v.
xi Getuigenverklaring van [slachtoffer] ter terechtzitting van 16 juni 2011
xii Kabinetsnota bestrijding van seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen; Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 690, nr. 2 en Wijziging van o.a. het Wetboek van Strafrecht, partiële wijziging zedelijkheidswetgeving, waarbij de leeftijd van art. 240b lid 1 van 16 naar 18 is verhoogd; Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 745, nr. 3.