ECLI:NL:RBAMS:2011:BU6595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/651507-10 (A) en 13/654074-11 (B) (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van vrijheidsberoving en diefstal met geweld, met gebruik van een vuurwapen en vervalste documenten

Op 22 november 2011 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte], die beschuldigd werd van ernstige misdrijven, waaronder vrijheidsberoving en diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 oktober 2010 te Amsterdam, waarbij verdachte samen met een medeverdachte een onbekende persoon heeft beroofd van zijn vrijheid en een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne heeft gestolen. Tijdens de uitvoering van deze misdrijven werd gebruik gemaakt van handboeien en een neppistool, en er werd gedreigd met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de Colombiaan, van wie zij de cocaïne wilden stelen, hebben geboeid en opgesloten in een woning. Na de diefstal hebben zij op straat geschoten om hun vlucht mogelijk te maken, wat leidde tot een schietincident met de politie.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten zorgvuldig gewogen. De medeverdachte [medeverdachte] heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd over de gebeurtenissen, die door de rechtbank als betrouwbaar werd beschouwd, ondanks dat deze verklaring in strijd was met de Salduz-rechtspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waaronder het medeplegen van vrijheidsberoving en diefstal met geweld, en het in bezit hebben van vervalste documenten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de aanhouding van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat het gebruik van geweld door de politie gerechtvaardigd was gezien de situatie. De uitspraak benadrukt de ernst van de misdrijven en de impact op de samenleving, en de noodzaak om dergelijke criminaliteit krachtig te bestrijden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/651507-10 (A) en 13/654074-11 (B) (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 november 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [1981],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Het Schouw" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Bakker, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van zaak A:
1. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een tot nu toe onbekende persoon wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij, verdachte, en / of (een of meer) van zijn mededader(s) die onbekende persoon
- geboeid en/of handboeien omgedaan en/of
- geprobeerd de mond van die onbekende persoon af te plakken en/of
- die onbekende persoon in het toilet opgesloten en/of
- de deurklink van de voordeur van het appartement (perceel [A-straat nr]) afgebroken;
Artikel 282 Wetboek van Strafrecht
2. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een onbekende hoeveelheid cocaïne (ongeveer een kilogram), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan een tot nu toe onbekende persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die onbekende persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- heeft/hebben geroepen "Pak hem pak hem we nemen hem te grazen" en/of
- die onbekende persoon heeft/hebben geboeid en/of
- heeft/hebben geprobeerd de mond van die onbekende persoon af te plakken en/of
- die onbekende persoon in de houdgreep heeft/hebben genomen en/of
- een (nep)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gepakt en/of vastgehouden en/of
- tegen die onbekende persoon heeft/hebben gezegd "Ik maak je af", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Artikel 312 Wetboek van Strafrecht
3. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere onbekende perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een (gas)pistool (merk Reck, model Goliath, kaliber 9 mm), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, eenmaal of meermalen heeft/hebben geschoten in de richting van die onbekende perso(o)n(en);
Artikel 47, 285 Wetboek van Strafrecht
4. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,01 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Artikel 2 onder C Opiumwet
5. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten een gaspistool (merk Reck, model Goliath, kaliber 9 mm), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of munitie van categorie III, te weten (7) gaspatronen (merk Umarex, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Artikel 26 Wet Wapens en Munitie
Ten aanzien van zaak B:
1. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het bezit was van een identiteitskaart (Republiek Bulgarije met documentnummer [documentnummer] ten name van [verdachte], geboren op [1981]), in elk geval van een of meerdere reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- voornoemde identiteitskaart beschadigingen had in de ondergrondbedrukking en/of
- de foto op voornoemde identiteitskaart een afwijkende printtechniek had;
Artikel 231 Wetboek van Strafrecht
2. hij op of omstreeks 12 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft voorhanden gehad een vals(e) of vervalst(e) nationaal rijbewijs van Bulgarije (documentnummer [documentnummer 2] ten name van [verdachte], geboren op [1981]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers was voornoemd rijbewijs voorzien van beschadigingen in ondergrondbedrukking en/of had de foto op voornoemd rijbewijs een afwijkende printtechniek en/of was voornoemd rijbewijs voorzien va onderliggende leestekens;
Artikel 225 Wetboek van Strafrecht
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen dienen te worden verklaard. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Hij verklaart dat hij in de woning aan de [A-straat] verbleef. [verdachte] zou hebben voorgesteld om de drugs af te pakken van de Colombiaan. De Colombiaan kwam langs met 4 schijven van 250 gram cocaïne. Toen de Colombiaan kwam, lag er tape en een neppistool klaar. [medeverdachte] heeft de Colombiaan geboeid en geprobeerd om zijn mond af te plakken. Vervolgens is de Colombiaan opgesloten in het toilet. [medeverdachte] heeft de deurklink van het appartement afgebroken.
De verklaring van [medeverdachte] kan in de zaak van verdachte voor het bewijs worden gebruikt omdat - zelfs al zou er sprake zijn van Salduz-problematiek in de zaak van [medeverdachte] - [verdachte] in ieder geval niet door dat voorschrift in zijn belangen is geraakt.
Uit het rapport van het NFI volgt dat het DNA dat is aangetroffen op het pakket cocaïne en het shirt die in de auto van de verdachten lagen, overeenkomt met de bemonstering van het bloed in de slaapkamer van de woning in de [A-straat]. Het aangetroffen DNA is in al deze drie gevallen van dezelfde onbekende man.
Getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij die middag rond 13.30 uur werd opgewacht door een man, die vertelde dat zijn vriend opgesloten zat in de woning van [getuige 1]. In de woning trof hij een geboeide man met bebloede kleding aan. Ook op andere plekken in de woning zijn bloedsporen gevonden. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn woning heeft verhuurd aan ene [naam], die hij later aan de hand van een foto herkent als [medeverdachte].
De uitkomsten van het forensisch onderzoek, in combinatie met deze verklaring van
[getuige 1], rechtvaardigen de conclusie dat het pakket cocaïne afkomstig is uit die woning.
Er is geen andere verklaring door verdachten gegeven over hoe het bloed van de onbekende man op het pakket terecht zou moeten zijn gekomen. Uit de bloedsporen volgt dat er geweld is gebruikt in de woning en uit de omstandigheden waaronder de onbekende man door [getuige 1] is aangetroffen, volgt dat deze man van zijn vrijheid was beroofd. Dat er geweld is gebruikt, volgt ook uit het gegeven dat de verdachten rennend en met een wapen schietend de woning hebben verlaten. Er zijn meerdere getuigen die hierover. Uit die verklaringen blijkt ook met welke auto de verdachten zijn gevlucht. Daar komt nog bij dat in de auto van de verdachten een wapen is aangetroffen. Op grond hiervan kan het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
Er zijn verschillende getuigen die het schieten hebben gezien en gehoord. Voor de bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat bij het slachtoffers een redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat het feit waarmee is gedreigd zou kunnen worden gepleegd. Daar is bij schieten op straat zonder meer sprake van. De verdachten hebben ook bedoeld om willekeurige personen op straat vrees aan te jagen om op die manier eventuele achtervolgers van zich af te schudden. Daarom kan ook het onder 3 ten laste gelegde worden bewezen.
In de auto van de verdachten zijn cocaïne en een gaspistool aangetroffen. Beide verdachten zijn in de woning in de [A-straat] geweest. Daarbij is de cocaïne weggenomen, Tijdens de vlucht uit de woning is geschoten. Beide verdachten hadden dus wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne en het wapen in de auto. Dit blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte] en de getuigen die de verdachten schietend hebben zien wegrennen. Ook de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten kunnen dus bewezen worden verklaard.
Ook de in zaak B ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard, want het identiteitsbewijs en het rijbewijs zonder onder verdachte in beslag genomen en uit onderzoek is gebleken dat beide documenten vervalst zijn.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de in zaak A ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft zich ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De verdenking van de eerste twee feiten berust hoofdzakelijk op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. Die verklaring is echter ongeloofwaardig en onbetrouwbaar en moet dus voor het bewijs als onbruikbaar terzijde worden geschoven.
[medeverdachte] is in strijd met de Salduz-rechtspraak gehoord zonder dat hij in de gelegenheid was gesteld om met een advocaat te overleggen. De Hoge Raad stelt echter dat een dergelijke verklaring in beginsel niet uitgesloten hoeft te worden van het bewijs in de zaak van een medeverdachte, zolang door het vormverzuim de betrouwbaarheid van die verklaring niet wezenlijk is beïnvloed.
De verklaring van [medeverdachte] kenmerkt zich door een hoog fantasiegehalte. Hij lijkt wanhopig zijn eigen straatje schoon te vegen. Hij schuift zijn vriend, waar verdachte mee zou worden bedoeld, alle schuld in de schoenen. Als hem wordt gevraagd wat er zich precies in de woning heeft afgespeeld en welke geweldshandelingen zich allemaal hebben voorgedaan, geeft hij echter toe dat hij al die handelingen heeft verricht. Hij zou het echter allemaal onder invloed van zijn vriend hebben gedaan. Er is waarschijnlijk wel iets gebeurd in die woning, maar het fantasievolle verhaal van [medeverdachte] is niet het meest voor de hand liggende scenario. Er is gegronde reden om te twijfelen aan de bewering dat verdachte überhaupt in die woning is geweest. Kennelijk heeft [medeverdachte] onder druk gemeend een broodje aap-verhaal te moeten vertellen om zichzelf uit de problemen te helpen, en daarbij gedacht zichzelf een dienst te bewijzen door zijn vriend naar voren te schuiven als de auctor intellectualis. Een verstandige raadsvrouw had [medeverdachte] zonder twijfel geadviseerd ofwel zijn mond te houden, ofwel met de waarheid op de proppen te komen.
De verklaring van getuige [getuige 1] en het sporenonderzoek van de politie zijn op zichzelf beschouwd niet rechtstreeks redengevend voor het bewijs van de eerste twee feiten, maar kunnen hooguit als ondersteunend worden gezien voor enkele onderdelen van de verklaring van [medeverdachte].
[getuige 1] treft in zijn woning een gehavende, Nederlands sprekende, man aan die zegt uit Venezuela te komen en te hebben gevochten met [naam]. Verder wil hij niets vertellen over wat er is gebeurd en verdwijnt. [getuige 1] treft op verschillende plaatsen in zijn woning bloed aan en ook een stroomstootwapen dat hij niet kan thuisbrengen. Twee weken na het eerste verhoor wordt [getuige 1] opnieuw ondervraagd. Hij herkent dan de foto van medeverdachte [medeverdachte] als de door hem genoemde [naam]. Als [getuige 1] in december opnieuw wordt ontboden voor een nader verhoor blijkt hij definitief de weg kwijt en staakt de politie het verhoor omdat hij psychotisch zou zijn. Zijn verklaring levert dus geen redengevend bewijs op dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Ook de persoon van [getuige 1] dient tot de conclusie te leiden dat zijn verklaring onbetrouwbaar is. Ten slotte weigert [getuige 1] ook pertinent om zijn verklaring bij de rechtbank te komen toelichten en wordt de verdediging en de rechtbank daardoor de mogelijkheid ontnomen om diens verklaringen te toetsen. Zijn verklaring dient dus van het bewijs te worden uitgesloten.
Het onderzoek van de recherche naar de woning bevestigt dat er mogelijk een schermutseling heeft plaatsgevonden. Er wordt immers op verschillende plekken bloed aangetroffen en van de toegangsdeur ontbreekt de buitenste deurklink. Maar direct bewijs dat zich daar een wederrechtelijke vrijheidsberoving en een diefstal met geweld heeft afgespeeld en dat verdachte daarvoor als medepleger verantwoordelijk is, kan niet uit deze onderzoeksresultaten worden afgeleid.
In het NFI-rapport wordt een onmiskenbaar verband gelegd tussen het bloed dat op de cocaïne en het shirt in de auto van de verdachten is gevonden en het bloed dat is aangetroffen in de woning. Dat kan erop wijzen dat de drager van het shirt in de buurt is geweest toen de onbekende man zijn bloed verloor. Maar wie was de drager van het T-shirt en wie was de onbekende man? Die vragen worden niet beantwoord. Ook het NFI-rapport levert dus geen direct belastende informatie tegen verdachte op. Als aangenomen wordt dat het shirt van [medeverdachte] is, dan zou daaruit de conclusie kunnen volgen dat [medeverdachte] een schermutseling heeft gehad met de onbekende man, maar dat zegt nog niets over verdachte. Ook als de verklaring van [medeverdachte] voor het bewijs kan worden gebruikt en er van uit wordt gedaan dat er inderdaad een onbekende man is bestolen en wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd, dan nog is volstrekt helder dat er geen enkel steunbewijs is voor de stelling dat verdachte daar enige rol van betekenis bij heeft gespeeld.
Dat de onbekende persoon zich niet bij de politie heeft gemeld, is begrijpelijk, maar geeft deze strafzaak een bijzondere dimensie. Er moet worden geoordeeld over wederrechtelijke vrijheidsberoving van een persoon die zelf zijn visie op het hele gebeuren niet heeft willen geven. Er kan niet worden vastgesteld dat die persoon tegen zijn wil van zijn vrijheid is beroofd als we niet uit de mond van de betreffende persoon horen wat zijn wil op dat moment behelsde. Datzelfde geldt voor het onder twee ten laste gelegde feit. Hoe kan immers worden vastgesteld dat er iets is weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening? Wie zegt ons dat de onbekende persoon niet toestemming heeft verleend voor het wegnemen dan wel aannemen van de cocaïne en dat alleen de daarop gevolgde schermutseling tegen zijn wil geschiedde?
Verdachte dient dus vrijgesproken te worden van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Getuigen hebben waargenomen dat er op straat is geschoten en ook [medeverdachte] heeft daar over verklaard. Hij zegt dat zijn vriend zou hebben geschoten, maar dat het wel zijn wapen was. Ook dat is ongeloofwaardig. Er is geen ander bewijs dat verdachte de persoon is geweest die heeft geschoten. De getuigen hebben ook geen zodanig helder signalement van de schutter gegeven dat verdachte daardoor belast wordt. Verdachte dient dus ook van het onder 3 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Het is gebruikelijk dat de bestuurder van een auto waarin verdovende middelen of wapens worden aangetroffen, strafrechtelijk het haasje is omdat er op hem een soort risicoaansprakelijkheid ligt, die erop neerkomt dat hij de onderzoeksplicht heeft zich ervan te vergewissen wat zich in de auto bevindt. In de onderhavige situatie is er echter sprake van bijzondere omstandigheden. De cocaïne en het gaspistool zijn immers aangetroffen in tassen in koffers in de kofferbak. Over die koffers heeft [medeverdachte] verklaard dat die van hem zijn en dat hij die zelf had ingepakt. Ook heeft hij verklaard dat het wapen van hem was. Onder die omstandigheden kun je niet volhouden dat verdachte medeverantwoordelijk voor die spullen is. Verdachte dient dus ook van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 1 t/m 5 ten laste gelegde:
Na een achtervolging van een BMW, met een Belgisch kenteken met de cijfers [000], is die auto gecrasht op het grasveld bij de Henk Sneevlietweg te Amsterdam. De bestuurder van de auto is weggevlucht. Dit bleek later verdachte te zijni. [medeverdachte] was de andere persoon die in de auto zatii.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 1 en 2 ten laste gelegde:
Getuige [getuige 1] is de bewoner van de [A-straat nr]-2 hoog te Amsterdam. Toen hij op 12 oktober 2010 thuis kwam, zag hij op de trap een negroïde man. Die man zei dat zijn vriend in de woning van [getuige 1] opgesloten zat. [getuige 1] probeerde de deur te openen met zijn sleutel, maar dat lukte niet. Hij heeft vervolgens de deur ingetrapt. Op de bank in de huiskamer zat een man. Deze man had handboeien om en zijn kleding was bebloed. De geboeide man zei dat hij had gevochten met [naam]. [getuige 1] had [naam] de sleutel van zijn woning gegeveniii. Toen aan [getuige 1] een foto van [medeverdachte] werd getoond, herkende hij deze als de [naam] waar hij over had gesprokeniv.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij verbleef op de [A-straat nr]. Zijn vriend, [verdachte] (fonetisch), was op het idee gekomen om een Colombiaan te laten komen en zijn drugs af te nemen. Ze hadden afgesproken bij de woning aan de [A-straat]. Zijn vriend reed in een BMW met een Belgisch kenteken. De Colombiaan kwam binnen met vier schijven van elk 250 gram cocaïne. Nadat de Colombiaan de schijven aan [medeverdachte] had gegeven, riep zijn vriend: "Pak hem, pak hem, we nemen hem te grazen". Er lag op dat moment plakband en een neppistool klaar. Hierop heeft [medeverdachte] de Colombiaan handboeien omgedaan. Hij probeerde ook plakband op diens mond te plakken, maar dat lukte niet. Zijn vriend heeft de Colombiaan toen in een houdgreep genomen en daarna het neppistool gepakt en tegen de Colombiaan in het Spaans "Ik maak je af" gezegd. Vervolgens heeft [medeverdachte] de Colombiaan in het toilet opgesloten en de deurklink van de voordeur aan de binnenzijde afgebroken zodat hij niet weg kon. Hierop hebben ze de woning afgesloten.
Op het Mercatorplein heeft [medeverdachte] zijn trui, die onder het bloed zat, uitgetrokken en in de auto gelegdv.
Ter plaatse is vastgesteld dat de deurklink van de toegangsdeur van de woning ontbrak. Op verschillende plaatsen in de woning is bloed aangetroffenvi.
Het bloed dat in de woning is aangetroffen, het bloed dat op het shirt in de vluchtauto is aangetroffen en het bloed dat op de verpakking cocaïne is aangetroffen matcht met elkaar, wat kan betekenen dat deze bemonsteringen afkomstig zijn van dezelfde manvii.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 2 en 4 ten laste gelegde:
Op het Mercatorplein heeft [medeverdachte] de cocaïne aan zijn vriend gegeven. Zijn vriend deed dit in een koffer, die hij achter in de kofferbak deedviii. In een koffer in de kofferbak van de BMW met het Belgische kenteken [000AAA] zaten twee discusvormige plakken van een wit geperste stof in de koffer. Ook in een tweede koffer zaten twee discusvormige plakken met wit geperste stofix. De vier schijven bevatten 1,01 kilogram wit poeder, bevattende cocaïnex.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 3 en 5 ten laste gelegde:
Nadat ze de woning hadden verlaten, hoorde [medeverdachte] dat de opgesloten Colombiaan "pak ze, pak ze, mijn handen zijn geboeid" of iets dergelijks riep. Er stonden twee andere Colombianen op straat. Zijn vriend heeft twee keer op hen geschoten. Een van de twee mannen ging er vandoor en de andere dook achter een vrachtwagen. Vervolgens zijn [medeverdachte] en zijn vriend weggeredenxi.
Getuige [getuige 2] zag twee mannen met glimmende jassen de [B-straat] inrennen. Toen hoorde hij direct een schot, waarop één van de mannen weer terug kwam lopen in de richting van de [A-straat]xii. Getuige [getuige 3] zag op 12 oktober 2010 op de [C-straat] te Amsterdam twee mannen naar een donkerblauwe BMW, met een Belgisch kenteken beginnend met [000], rennen. Vlak voor de bestuurder instapte, draaide hij zich om en schoot hij met een klein zwartkleurig vuurwapen in de richting van de [A-straat]xiii.
Op het trottoir van de [B-straat] is een huls aangetroffenxiv.
Op het Mercatorplein heeft [medeverdachte] het pistool, dat zijn vriend aan hem had gegeven nadat ze in de auto waren gestapt, aan zijn vriend gegeven. Zijn vriend deed dit in een koffer, die hij achter in de kofferbak deedxv. In een koffer in de kofferbak van de BMW met het Belgische kenteken [000AAA] zat een plastic tasje met daarin een zwart pistool en een plastic houder met munitiexvi.
Het vuurwapen is een gaspistool van het merk Reck, model Goliath, kaliber 9mm P.A.K. De munitie betreft 7 gaspatronen van het Merk Umarex, kaliber 9mm P.A. CS-Reizstoff. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4e gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitiexvii.
Ten aanzien van het in zaak B, onder 1 ten laste gelegde:
Op 12 oktober 2010 is in de ijzerhandel aan de Laboratoriumstraat 9 te Amsterdam bij verdachte een Bulgaars identiteitsdocument in beslag genomenxviii. Op de identiteitskaart, Republiek Bulgarije met documentnummer [documentnummer] ten name van [verdachte] geboren op [1981], zijn de volgende afwijkende kenmerken aangetroffen: beschadigingen in de ondergrondbedrukking en een afwijkende printtechniek van de foto. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het identiteitsdocument vervalst isxix.
Ten aanzien van het in zaak B, onder 2 ten laste gelegde:
Op 12 oktober 2010 is in de ijzerhandel aan de Laboratoriumstraat 9 te Amsterdam bij verdachte een Bulgaars rijbewijs in beslag genomenxx. Op het rijbewijs, Republiek Bulgarije met documentnummer [documentnummer 2] ten name van [verdachte] geboren op [1981], zijn de volgende afwijkende kenmerken aangetroffen: beschadigingen in de ondergrondbedrukking, een afwijkende printtechniek van de foto en delen van onderliggende leestekens. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het rijbewijs vervalst isxxi.
4.3.2. Nadere bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte]
Anders dan door de raadsman is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] wel voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] zal in zijn eigen zaak van het bewijs worden uitgesloten. De verklaring is afgelegd in strijd met de Salduz-rechtspraak en is daarom niet bruikbaar voor het bewijs in zijn eigen zaak. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring namelijk afgelegd terwijl verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om een raadsman of raadsvrouw te raadplegen en hij daar ook niet expliciet en ondubbelzinnig afstand van had gedaan. Een dergelijk vormverzuim kan, zoals blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad, van invloed zijn op de bruikbaarheid van de verklaring in de zaak van een medeverdachte voor zover de betrouwbaarheid van de verklaring door dat vormverzuim beïnvloed is. Volgens de raadsman is de verklaring van [medeverdachte] een fantasieverhaal en zou een advocaat hem hebben geadviseerd om te zwijgen, dan wel om de waarheid te verklaren. Nog daargelaten of het laatste onderdeel van het betoog van de raadsman juist is, kan niet worden geoordeeld dat de verklaring van [medeverdachte] onbetrouwbaar is. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] verklaart dat zijn vriend degene is die het plan heeft bedacht, maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar, noch rechtvaardigt dat de conclusie dat zijn verklaring is verzonnen om de schuld van zich af te schuiven. Bovendien belast [medeverdachte] ook zichzelf door te verklaren dat hij een groot deel van de geweldshandelingen in de woning heeft verricht. Als hij alle schuld in de schoenen van zijn vriend had willen schuiven, had hij ook verklaard dat zijn vriend die handelingen had verricht. Zijn verklaring wordt bovendien ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], andere getuigen, de in beslaggenomen drugs, het wapen en het technische bewijs. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van redenen waarom de verklaring van [medeverdachte] onbetrouwbaar moet worden geacht.
Er is dan ook geen reden om deze verklaring in de zaak van verdachte van het bewijs uit te sluiten.
Vrijspraak voorhanden hebben gaspistool
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte in het bezit is geweest van een gaspistool. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt immers dat hij daarmee heeft geschoten en dat verdachte het gaspistool in de koffer in de auto heeft opgeborgen. Daar is het ook door de politie aangetroffen. Desondanks zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie. Het bij verdachte aangetroffen wapen is namelijk een wapen van categorie III, waardoor het ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen
* Het in zaak A, onder 1 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een tot nu toe onbekende persoon wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en een mededader die onbekende persoon
- handboeien omgedaan en
- geprobeerd de mond van die onbekende persoon af te plakken en
- die onbekende persoon in het toilet opgesloten en
- de deurklink van de voordeur van het appartement (perceel [A-straat nr]) afgebroken.
* Het in zaak A, onder 2 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een onbekende hoeveelheid cocaïne (ongeveer een kilogram), toebehorende aan een tot nu toe onbekende persoon, welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die onbekende persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, of zijn mededader
- heeft geroepen "Pak hem pak hem we nemen hem te grazen" en
- die onbekende persoon heeft geboeid en
- heeft geprobeerd de mond van die onbekende persoon af te plakken en
- die onbekende persoon in de houdgreep heeft genomen en
- een neppistool heeft gepakt en
- tegen die onbekende persoon heeft gezegd "Ik maak je af".
* Het in zaak A, onder 3 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam meerdere onbekende personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een gaspistool (merk Reck, model Goliath, kaliber 9 mm), meermalen geschoten in de richting van die onbekende personen.
* Het in zaak A, onder 4 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,01 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
* Het in zaak A, onder 5 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, munitie van categorie III, te weten 7 gaspatronen (merk Umarex, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.
* Het in zaak B, onder 1 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam in het bezit was van een identiteitskaart (Republiek Bulgarije met documentnummer [documentnummer] ten name van [verdachte], geboren op [1981]) waarvan verdachte wist dat het vervalst was, bestaande die vervalsing hierin dat
- voornoemde identiteitskaart beschadigingen had in de ondergrondbedrukking en
- de foto op voornoemde identiteitskaart een afwijkende printtechniek had.
* Het in zaak B, onder 2 ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 12 oktober 2010 te Amsterdam opzettelijk voorhanden heeft gehad een vervalst nationaal rijbewijs van Bulgarije (documentnummer [documentnummer 2] ten name van [verdachte], geboren op [1981]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers was voornoemd rijbewijs voorzien van beschadigingen in ondergrondbedrukking en had de foto op voornoemd rijbewijs een afwijkende printtechniek en was voornoemd rijbewijs voorzien van onderliggende leestekens.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het gaat in deze zaak om ernstige feiten, te weten vrijheidsberoving en diefstal met geweld van cocaïne, waarbij is gedreigd met een wapen en waarbij tape en handboeien zijn gebruikt. Er is duidelijk het nodige overleg en voorbereiding aan voorafgegaan. Door het schieten op straat na het verlaten van de woning is daarnaast voor verschillende omstanders een dreigende situatie ontstaan.
Daarnaast was verdachte in het bezit van een vervalst rijbewijs en een vervalste identiteitskaart. Het publiek moet zonder meer van de betrouwbaarheid van dergelijke documenten uit kunnen gaan.
Bij de aanhouding van verdachte is er is op drie locaties geschoten. In totaal is er zestien keer geschoten. Verdachte is in een bouwmarkt aangehouden nadat hij in zijn been was geschoten.
Behalve dit gerichte schot is er nog een aantal malen gericht geschoten en zijn er meerdere waarschuwingschoten gelost. Het schietincident is onderzocht door de Rijksrecherche. Uit dit onderzoek volgt dat verdachte, na de botsing van de auto tegen de reclamezuil, door de politie is gesommeerd om te blijven staan en dat aan hem is meegedeeld dat hij was aangehouden. Verdachte is toen weggerend. Hierop volgde eerst waarschuwingsschoten, waarna er drie keer gericht op de enkels van verdachte is geschoten om hem aan te houden. Op de Overschiestraat zijn daarna nog twee waarschuwingsschoten gelost omdat het te druk was om gericht te schieten. Verdachte maakte toen aanstalten om de Al0 over te steken, waarna er weer twee keer gericht op zijn benen is geschoten. Deze gerichte geschoten waren bedoeld om verdachte aan te houden en om te voorkomen dat verdachte de drukke A10 zou proberen over te steken. Verdachte is toch de A10 overgestoken, hierbij gevolgd door de politiehelikopter. Verdachte is een bouwmarkt ingevlucht. Daar werd hij aangetroffen met een boor in zijn hand. Hij hield de boor tegen zijn hals en bewoog daarbij zenuwachtig. Toen verdachte de boor niet losliet, is er weer een waarschuwingsschot gelost. Vervolgens is hij, omdat hij daar ook niet op reageerde, in zijn been geschoten en aangehouden.
De betrokken politieambtenaren hebben gereageerd op een melding van een schietincident, waarbij de schutters in een auto zijn gevlucht. Er moest rekening mee worden gehouden dat de verdachte een wapen bij zich droeg. Het vluchtgedrag van verdachte was een aanwijzing dat hij daadwerkelijk bij het schietincident op de [C-straat] was betrokken. Ondanks sommaties om te blijven staan en daarop volgende waarschuwingsschoten heeft verdachte zich onttrokken aan de aanhouding. Het ging om een verdenking van ernstige feiten waarbij een wapen was gebruikt. Daarnaast ging het om een verdachte die een onberekenbare indruk maakte en niet reageerde op bevelen van de politie en was zijn gedrag er steeds op gericht om te vluchten. Het gebruikte geweld is, naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, daarom proportioneel geweest. Daarom is er bij het bepalen van de strafeis geen rekening gehouden met het geweld dat is gebruikt om verdachte aan te houden.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen geld verbeurd zal worden verklaard. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het in beslag genomen geld is in de auto van verdachte aangetroffen. Gelet op de hoogte van het aangetroffen bedrag en de plaats waar het geld is aangetroffen, is er een duidelijk verband met de strafbare feiten. Het gaat hier om handelsgeld. De verdachten hadden het geld in hun bezit om de drugs te verkrijgen, maar hebben vervolgens besloten om de drugs te stelen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de aanhouding van verdachte een reeks ernstige en onherstelbare vormverzuimen heeft plaatsgevonden, die dienen te leiden tot een forse strafvermindering. De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De aanhouding van verdachte werd ontsierd met een reeks ernstige vormverzuimen die moet leiden tot een forse strafvermindering. In totaal is op die dag ter aanhouding 16 maal geschoten, waarvan 7 maal gericht op verdachte. De gerichte schoten zijn gelost op grofweg drie momenten tijdens de achtervolging, te weten kort na het tot stilstand komen van de BMW (1), op de Overschiestraat (2) en in Gunters & Meuser (3) en waren afkomstig van respectievelijk [verbalisant 1] (1), [verbalisant 2] (2) en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (3). Geen van deze gerichte schoten was gerechtvaardigd door de omstandigheden van het geval.
Het gebruik van een vuurwapen is slechts geoorloofd om een persoon aan te houden van wie redelijkerwijs vermoed mag worden dat hij een vuurwapen voorhanden heeft of om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding tracht te onttrekken. Vuurwapengeweld bij aanhouding is slechts geoorloofd indien er geen andere middelen ten dienste staan om tot aanhouding over te gaan en de omstandigheden van het geval geweldsgebruik rechtvaardigen, Aan geweldsgebruik gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
Tijdens het eerste moment bij de auto zijn waarschuwingsschoten gelost en heeft [verbalisant 1] daarna tijdens de vlucht enkele gerichte schoten gelost. De beelden van de politiehelikopter maken volstrekt helder dat verdachte het gehele stuk vanaf het uitstappen totdat hij het talud afrent, zijn handen in de lucht gestoken heeft. Er is geen sprake van dat hij zijn handen bij zijn broeksband heeft of op een andere manier een dreigende houding zou aannemen. Hij stapt uit, ziet drie agenten met getrokken en op hem gerichte wapens, steekt zijn handen in de lucht en beweegt zich van hen vandaan uit lijfbehoud. Onder die omstandigheden kan men niet spreken van een verdachte die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken. Hij vormt, met zijn handen in de lucht, evenmin een gevaar voor de agenten die hem willen aanhouden. [verbalisant 1] had in die situatie dus niet op verdachte mogen schieten. Zijn handelwijze is daarmee in strijd met de Ambtsinstructie en de Politiewet en dient als een onherstelbaar vormverzuim te worden aangemerkt.
Voor de schoten van verbalisant [verbalisant 2] is de situatie juridisch overzichtelijker. Hij komt iets later ter plaatse, ziet enkele collega's achter verdachte aanrennen, rijdt een stukje om en ziet verdachte in de bosschages. Op dat moment legt hij zijn motor neer en schiet direct tweemaal gericht, zonder eerst waarschuwingsschoten te lossen. Ook die handelwijze is in strijd met de Politiewet 1993 en moet als onherstelbaar vormverzuim worden gekwalificeerd.
Nadat verdachte ten slotte in de hoek van de winkel is gedreven en letterlijk geen kant meer uitkon, werd er door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ieder een gericht schot gelost op de benen van verdachte. De vraag is of het op dat moment noodzakelijk was om verdachte levensgevaarlijk te verwonden om hem aan te kunnen houden of dat een andere werkwijze niet meer voor de hand had gelegen. Verdachte kon geen kant op en schatte zijn situatie zelfs zo wanhopig in dat hij de eerste de beste machine uit de schappen pakte en dreigde zichzelf te verwonden. Vuurwapengebruik door politie om een verdachte te beletten zichzelf te verwonden, is niet gerechtvaardigd. In de Politiewet of de Ambtsinstructie staat niet vermeld dat de politie een verdachte koste wat kost ongehavend zou moeten inrekenen en daartoe het vuurwapen ter hand mag nemen. Met dat uitgangspunt in het achterhoofd had het in de rede gelegen om een andere strategie te kiezen. Een strategie die erop was gericht om in de taal van de verdachte, en derhalve voor hem begrijpelijk, hem over te halen zich over te geven. Onmiddellijk vuurwapengebruik was niet subsidiair en daarmee in strijd met de regelgeving.
Ook de laatste twee gerichte schoten dienen dus als vormverzuim te worden gekwalificeerd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
8.3.1. Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan een ripdeal van (ongeveer) een kilo cocaïne. Daarbij hebben zij de persoon van wie zij de cocaïne hebben gestolen geboeid en opgesloten in een woning. Om hun vlucht mogelijk te maken hebben zij op straat geschoten op twee (kennelijke) kennissen van de opgesloten persoon. Ook hebben zij geprobeerd om te ontkomen aan aanhouding door de politie door met grote snelheid over de snelweg te rijden. Uiteindelijk is deze dollemansrit geëindigd doordat de auto tegen een reclamezuil aan is gereden.
In de vluchtauto is een gaspistool met munitie en een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Vuurwapens kunnen ernstig lichamelijk en mogelijk zelfs dodelijk letsel veroorzaken, waardoor het bezit ervan, zeker wanneer het wapen geladen is, een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid in de samenleving. Harddrugs zoals cocaïne vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Het bezit hiervan dient dan ook krachtig te worden bestreden.
Nadat de vluchtauto op het grasveld bij de Henk Sneevlietweg tot stilstand is gekomen, is verdachte weggevlucht. Tijdens deze vlucht is er een aantal malen gericht op verdachte geschoten. Ook zijn er waarschuwingsschoten gelost. Uiteindelijk is verdachte aangehouden nadat hij in zijn been was geschoten. De raadsman heeft betoogd dat de gerichte schoten op verdachte moeten worden aangemerkt als vormverzuimen omdat deze schoten zouden zijn gelost in strijd met de Politiewet en de Ambtsinstructie voor de politie. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de ambtsinstructie blijkt dat de politie gebruik mag maken van een vuurwapen
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of
3. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
Verdachte werd verdacht van een schietpartij op straat. Een dergelijk misdrijf voldoet aan de hierboven genoemde criteria. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het handelen van verdachte nadat de auto tot stilstand was gekomen, te weten het weglopen en rennen van de politie, het oversteken van de A10, het zich proberen te verstoppen en uiteindelijk het inrennen van de Gunters & Meuser waar hij is aangehouden, alleen maar kan worden aangemerkt als pogingen om zich aan zijn aanhouding te onttrekken. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de gedragingen van verdachte voor de crash van de vluchtauto. Ook het met hoge snelheid wegrijden bij de politie kan immers alleen maar worden opgevat als een poging om zich aan een mogelijke aanhouding te onttrekken.
Voordat er gericht is geschoten, zijn er eerst waarschuwingsschoten gelost. Deze hadden echter niet als effect dat verdachte stopte met rennen en zich overgaf. Gelet hierop en gelet op de ernst van het misdrijf waarvan verdachte werd verdacht, is de rechtbank daarom van oordeel dat de politie gerechtvaardigd was om gericht, op de benen van verdachte, te schieten terwijl hij wegrende. Dit geldt ook voor het tweede moment waarop er gericht op verdachte is geschoten. Het was toen, naar het oordeel van de rechtbank, niet noodzakelijk om weer eerst waarschuwingsschoten te lossen, omdat verdachte al eerder was gewaarschuwd. Ook de omstandigheid dat verdachte even zijn handen omhoog hield tijdens het wegrennen, maakt dit oordeel niet anders.
Dan rest nog de vraag of de politie gericht op verdachte mocht schieten op het moment dat zij hem wilden aanhouden in de Gunters & Meuser. Volgens de raadsman kon verdachte op dat moment immers geen kant meer op, zodat zijn handelen niet kon worden aangemerkt als een poging om zich aan zijn aanhouding te onttrekken, en had de politie moeten kijken of zij verdachte op een andere manier konden bewegen om zich over te geven. Naar het oordeel van de rechtbank was het gericht schieten op verdachte ook in die situatie gerechtvaardigd. Verdachte heeft een boormachine op zijn hals of nek gezet en de politie diende er dus, mede gelet op zijn eerdere onvoorspelbare gedragingen, zoals het oversteken van een snelweg, van uit te gaan dat hij zichzelf iets zou aandoen. Dat moet ook de reden zijn geweest van verdachte om de boor op zijn hals of nek te zetten. Het voorkomen dat de politie hem zou aanhouden door de politiemensen te laten denken dat hij zichzelf iets aan zou doen. Ook deze handelingen, hoewel verdachte niet meer weg probeerde te rennen, kunnen dus worden aangemerkt als een poging om zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Voordat er gericht is geschoten in de Gunters & Meuser is eerst nog een waarschuwingsschot gelost. Verdachte reageerde hier niet op door de boor neer te leggen of door op een andere manier aan te geven dat hij zich wilde overgeven. Onder die omstandigheden mocht de politie gericht schieten om hem te kunnen aanhouden.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van vormverzuimen door de politie bij de aanhouding van verdachte. Ook overigens is verdachte niet buitensporig getroffen door het handelen van de politie bij zijn aanhouding, nu hij als gevolg daarvan geen blijvend letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal dus bij de straftoemeting geen rekening houden met de omstandigheden bij de aanhouding van verdachte.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, is gelet op de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, zowel passend als geboden.
8.3.2. Ten aanzien van het beslag
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, geen beslissing nemen over het op de beslaglijst genoemde geld. Uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat het geld onder een andere persoon dan de verdachten in beslag is genomen. Ook komt het bedrag op de beslaglijst niet overeen met het bedrag dat volgens het dossier is aangetroffen in de auto waarin de verdachten zaten. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende duidelijkheid over deze omstandigheden geschapen om hierover te kunnen beslissen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 225, 231, 282, 285, 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A, onder 1 ten laste gelegde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 2 ten laste gelegde:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 3 ten laste gelegde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 4 ten laste gelegde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het in zaak A, onder 5 ten laste gelegde:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het in zaak B, onder 1 ten laste gelegde:
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is.
Ten aanzien van het in zaak B, onder 2 ten laste gelegde:
Opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
* Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. van Eijk, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en G.W.A. Lamsvelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2011.
i Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251106-55 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 191 t/m 193).
ii Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251152-80 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], inhoudende de verklaring van [medeverdachte] (p. 151 t/m 156).
iii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010251152-66 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], inhoudende de verklaring van [getuige 1] (p. 129 t/m 132).
iv Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010251152-123 van 27 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10], inhoudende de verklaring van [getuige 1] (p. 218 t/m 220).
v Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251152-80 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], inhoudende de verklaring van [medeverdachte] (p. 151 t/m 156).
vi Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251152-128 van 29 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (p. 246 t/m 248).
vii Een verslag, te weten een DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 12 oktober 2010 van het NFI van 17 december 2010, opgemaakt door ing. V. van Marion.
viii Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251152-80 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], inhoudende de verklaring van [medeverdachte] (p. 151 t/m 156).
ix Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251152-83 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 14], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (p. 194).
x Een verslag, te weten een rapport van 27 oktober 2010, laboratoriumnummer 1425N10, van politiedeskundige drs. R. Jellema, opgemaakt in de zaak met BVH nummer 2010251152 tegen verdachte, inhoudende de verklaring van voornoemde politiedeskundige (p. 213).
xi Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251152-80 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], inhoudende de verklaring van [medeverdachte] (p. 151 t/m 156).
xii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010251106-39 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 15] en [verbalisant 16], inhoudende de verklaring van [getuige 2] (p. 38 en 39).
xiii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010251106-22 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 17], inhoudende de verklaring van [getuige 3] (p. 16 en 17).
xiv Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251152-127 van 29 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 18], [verbalisant 19] en [verbalisant 20], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (p. 249 t/m 254).
xv Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2010251152-80 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], inhoudende de verklaring van [medeverdachte] (p. 151 t/m 156).
xvi Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251152-83 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 14], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten (p. 194).
xvii Een proces-verbaal wapenonderzoek met nummer 2010251106/ 2010251152 van 22 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 21], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 222 t/m 225).
xviii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251106-42 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 22], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 85 t/m 88).
xix Een verslag, te weten een rapport met nummer 2010251152 van 12 januari 2011, opgemaakt door documentdeskundige R.H. de Kock, inhoudende de verklaring van voornoemde documentdeskundige (p. 319 t/m 322).
xx Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010251106-42 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 22], inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant (p. 85 t/m 88).
xxi Een verslag, te weten een rapport met nummer 2010251152 van 12 januari 2011, opgemaakt door documentdeskundige R.H. de Kock, inhoudende de verklaring van voornoemde documentdeskundige (p. 319 t/m 322).