ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1475 AOW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring bezwaar AOW herziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende in Zuid-Afrika, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 oktober 2010, waarbij zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met terugwerkende kracht van een jaar was herzien. Het bestreden besluit van 24 februari 2011 verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Eiser stelde dat hij en zijn gemachtigde het primaire besluit op 14 oktober 2010 hadden ontvangen, waardoor de bezwaartermijn op die datum was gaan lopen en op 24 november 2010 was geëindigd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in strijd met artikel 48 van Verordening (EG) 987/2009 het primaire besluit niet op de juiste wijze had bekendgemaakt. Dit had gevolgen voor de termijnoverschrijding, die de rechtbank als verschoonbaar beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiser niet tijdig bezwaar had kunnen maken, omdat hij pas op 2 december 2010 op de hoogte was van de weigering van verweerder om de bezwaartermijn te verlengen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 41,- aan eiser.

Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten en de gevolgen daarvan voor de rechtsbescherming van burgers. De rechtbank heeft in deze zaak de belangen van eiser gewogen tegen de procedurele tekortkomingen van verweerder, wat resulteerde in een gunstige uitkomst voor eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1475 AOW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Zuid Afrika),
eiser,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder.
Procesverloop
Bij primair besluit van 4 oktober 2010 heeft verweerder eisers pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) herzien met terugwerkende kracht van een jaar.
Bij besluit van 24 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), om uitspraak te doen zonder behandeling ter zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Bij besluit van 13 augustus 1996 is aan eiser een ouderdomspensioen toegekend. De gemachtigde van eiser, die woonachtig is in Oostenrijk, heeft bij brief van 4 mei 2010 verzocht om herberekening van het pensioen. Na diverse correspondentie heeft verweerder bij het primaire besluit het ouderdomspensioen herzien met een terugwerkende kracht van een jaar. Verweerder heeft het primaire besluit verzonden aan eiser. Voorts heeft verweerder het primaire besluit met een begeleidende brief aan de gemachtigde verzonden.
1.2. De gemachtigde heeft een brief aan verweerder gezonden, gedateerd 14 oktober 2010. Deze brief is op 19 oktober 2010 bij verweerder ingekomen. In deze brief heeft de gemachtigde verklaard dat hij het primaire besluit van eiser heeft ontvangen. Voorts is hierin vermeld dat de gemachtigde nog enkele vragen heeft, zodat hij verweerder verzoekt om de kwestie nog even aan te houden. Om te kunnen beoordelen of het stellen van één van zijn vragen zinvol is, verneemt de gemachtigde graag antwoord op een tweetal vragen.
1.3. Bij brief van 12 november 2010 heeft verweerder de vragen van de gemachtigde beantwoord. Voorts is in deze brief vermeld dat het verzoek om aanhouding niet kan worden gehonoreerd, omdat de beslissing is genomen en de betalingen zijn gedaan.
1.4. Bij brief van 22 november 2010 heeft de gemachtigde verklaard dat hij nog geen reactie heeft ontvangen op zijn brief van 14 oktober 2010.
1.5. Een medewerker van verweerder heeft de hiervoor onder 1.3. genoemde brief op 2 december 2010 aan de gemachtigde gefaxt.
1.6. Bij fax van 4 december 2010 heeft de gemachtigde van eiser verweerder – kort gezegd – bericht dat hij zich niet kan vinden in het primaire besluit. Desgevraagd heeft de gemachtigde in een telefoongesprek met een medewerker van verweerder op 7 december 2010 verklaard dat genoemde brief als een bezwaarschrift dient te worden aangemerkt.
1.7. Bij brief van 8 december 2010 heeft verweerder de gemachtigde bericht dat het bezwaarschrift van 4 december 2010 niet tijdig is ingediend. Verweerder vraagt om een brief waarin wordt aangegeven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Daarbij is vermeld dat verweerder de brief van 14 oktober 2010 niet als een bezwaarschrift beschouwt omdat de gemachtigde daarin alleen om informatie verzoekt.
1.8. Bij fax van 19 januari 2010 heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij die dag de brief van verweerder heeft ontvangen. De gemachtigde verklaart hierin – kort gezegd – dat in de hiervoor onder 1.1. genoemde begeleidende brief bij het primaire besluit niet is aangegeven dat hij voor 16 november 2010 diende te reageren. De gemachtigde begrijpt dat verweerder de brief van 14 oktober 2010 niet als een bezwaarschrift aanmerkt, maar dat het voor verweerder duidelijk was dat hij voornemens was bezwaar aan te tekenen maar eerst om nadere inlichtingen verzocht om verweer niet onnodig lastig te vallen. Volgens de gemachtigde heeft hij vlot gehandeld en is het verstrijken van een termijn niet door zijn toedoen veroorzaakt.
1.9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat, kort gezegd, niet van verschoonbare termijnoverschrijding is gebleken. Eiser heeft dit gemotiveerd betwist.
2. Juridisch kader
2.1. In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
2.2. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.3. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat bij verzending per post het bezwaarschrift bovendien tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.4. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Allereerst dient te worden vastgesteld of het primaire besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In de Verordening (EG) 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (hierna: de Verordening) is voorzien in de wijze van bekendmaking van besluiten als het onderhavige primaire besluit. Uit artikel 48 van de Verordening volgt dat een dergelijk herzieningsbesluit (mede) aan eiser bekend gemaakt moeten worden via het contactorgaan. Nu verweerder ermee bekend was dat eiser in deze kwestie werd vertegenwoordigd door een gemachtigde te Oostenrijk, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het primaire besluit tevens bekend diende te maken aan de gemachtigde volgens de wijze die wordt voorgeschreven in Verordening. De rechtbank concludeert uit het dossier dat dit niet is gebeurd, maar dat verweerder het primaire besluit en de begeleidende brief (per gewone post) aan eiser en zijn gemachtigde heeft verzonden.
3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep gaat in een dergelijk geval de bezwaartermijn lopen op het moment dat eiser en/of zijn gemachtigde het besluit daadwerkelijk op hun woonadres hebben ontvangen. De rechtbank houdt het ervoor dat eiser en zijn gemachtigde op 14 oktober 2010 het primaire besluit op hun woonadressen hebben ontvangen. Dat betekent dat de bezwaartermijn op 14 oktober 2010 is gaan lopen en op
24 november 2010 is geëindigd.
3.3. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de brief van de gemachtigde van 14 oktober 2010 niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift. Gelet op de tekst daarvan dient deze brief qua inhoud als een verzoek om informatie te worden opgevat. De gemachtigde heeft zelf ook in de fax van 19 januari 2010 verklaard dat hij begrijpt dat verweerder zijn brief van 14 oktober 2010 niet heeft aangemerkt als een bezwaarschrift.
3.4. Niet in geschil is dat de fax van 4 december 2010 als een bezwaarschrift dient te worden aangemerkt. Dit bezwaarschrift is te laat ingediend. Dit betekent dat het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard, tenzij de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar kan worden geacht. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
3.5. De gemachtigde heeft in de brief van 14 oktober 2010 verzocht om ‘de kwestie aan te houden’, en hij heeft om nadere informatie verzocht. De gevraagde informatie en een reactie op het aanhoudingsverzoek heeft verweerder bij brief van 12 november 2010 (per gewone post) aan de gemachtigde verzonden. Uit het dossier blijkt dat deze brief de gemachtigde eerst op 2 december 2010 heeft bereikt, doordat verweerder de brief op die datum alsnog naar de gemachtigde heeft gefaxt. De gemachtigde was derhalve pas op 2 december 2010 ermee bekend dat verweerder weigerde om de bezwaartermijn te verlengen. Op 2 december 2010 was de bezwaartermijn echter al verstreken, zodat het voor de gemachtigde niet meer mogelijk was om tijdig een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen. Tegen die achtergrond bezien, is de rechtbank van oordeel dat de (niet-professionele) gemachtigde van eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij niet tijdig formeel bezwaar heeft gemaakt.
3.6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweer het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.7. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht ad € 41,- te aan hem te vergoeden. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding, nu eiser zich niet heeft laten bijstaan door een professionele gemachtigde en ook overigens van proceskosten niet is gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 41,- (eenenveertig euro) aan eiser dient te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, rechter,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB