ECLI:NL:RBAMS:2012:9131

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
HA RK 12-96
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. Moszkowicz, tegen mr. C.M.E. de Koning, kantonrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 23 maart 2012 en was gebaseerd op de stelling dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door haar afwijzingen van verzoeken tot aanhouding en verwijzing naar de rol voor conclusie na comparitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar heeft geoordeeld dat er geen grond was voor de vrees van partijdigheid. De rechter had immers een processuele beslissing genomen die niet onbegrijpelijk was en er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster en haar gemachtigde als onvoldoende beoordeeld en geconcludeerd dat het wrakingsverzoek moest worden afgewezen. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze zaak niet in behandeling genomen zou worden, aangezien het verzoek kennelijk was ingediend om de voortgang van de procedure te frustreren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met de voorzitter C.L.J.M. de Waal en de leden C. von Meyenfeldt en T.P.J. de Graaf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 23 maart 2012 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 12-96 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] h.o.d.n. [kantoor],
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R. Moszkowicz,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.M.E. de Koning, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het schriftelijke verzoek tot wraking met bijlagen van 22 maart 2012;
  • de schriftelijke reactie van de rechter 17 maart 2011;
  • de notities van mr. Moszkowicz ten behoeve van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 juni 2012. Kort voorafgaand aan de zitting heeft mr. Moszkowicz per fax aan de rechtbank meegedeeld dat hij fysiek niet in staat is om ter zitting te verschijnen. Hij heeft notities toegestuurd en verzocht deze aan het dossier toe te voegen. De rechter heeft daarop meegedeeld dat het verzoek buiten haar aanwezigheid mag worden behandeld. De uitspraak is bepaald op 20 juni 2012.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekster is gedaagde partij in een bij de rechter aanhangige zaak onder nummer 1280322 HA EXPL 11-223.
b) Bij tussenvonnis van 16 november 2011 heeft de rechter een comparitie bepaald. Nadat over en weer de verhinderdata waren opgegeven is op 30 november 2011 de comparitie bepaald op 8 februari 2012.
c) Bij fax van 2 december 2011 heeft mr. Moszkowicz meegedeeld dat hij kort daarvoor had vernomen dat hij vanaf 7 februari 2012 tot en met 15 maart 2012 moest vrijhouden in verband met een geplande operatie. Mr. Moszkowicz verzocht daarbij een datum vóór 7 februari 2012 vast te stellen.
d) De comparitie is vervolgens verplaatst naar 3 februari 2012. Dit is aan mr. Moszkowicz bij brief van 12 december 2011 meegedeeld.
e) Bij brief van 24 januari 2012 heeft mr. Moszkowicz verzocht om de
comparitie aan te houden omdat hij ernstig ziek was. Hij heeft als verhindertijdstippen opgegeven de gehele maand januari en februari en de helft van de maand maart en nog enkele daten in maart en april 2012. Hij heeft een verklaring van een arts meegestuurd van 18 januari 2012 waaruit blijkt dat hij tenminste vier weken ziek zou zijn.
f) De comparitie is vervolgens bepaald op 16 maart 2012.
g) Bij brief van 22 februari 2012 heeft mr. Moszkowicz meegedeeld dat de eerder geplande operatie eind februari 2012 zou plaatsvinden, hij daarna vier weken bedrust moest houden en voorts dat hij als gemachtigde ter zitting zou optreden en als enige bekend is met alle feiten en omstandigheden van de zaak. Hij heeft om uitstel gevraagd.
h) Bij brief van 24 februari 2012 is namens de rechter aan mr. Moszkowicz meegedeeld dat zijn verzoek niet gehonoreerd kon worden, gelet op artikel 20 Rv en gelet op het feit dat verzoekster voldoende in de gelegenheid is gesteld om zich in de tussenliggende tijd van de zaak op de hoogte te stellen en ook in de gelegenheid is geweest om zich desgewenst van rechtsbijstand te voorzien.
i) Bij brief van 6 maart 2012 heeft mr. Moszkowicz meegedeeld dat hij was geopereerd, pas de eerste week van april 2012 uit het ziekenhuis zou worden ontslagen, en heeft hij met een beroep op overmacht om vaststelling van een datum vanaf 13 april 2012 verzocht.
j) Namens de rechter is dit verzoek bij brief van 9 maart 2012 afgewezen onder verwijzing naar de brief van 24 februari 2012.
k) De comparitie heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012.
l) Volgens het proces-verbaal van de comparitie heeft de aldaar namens verzoekster verschenen gemachtigde om aanhouding van de comparitie verzocht. Hij kende het dossier niet zelf en hij was niet in staat de gehele comparitie bij te wonen. Nadat dat verzoek was afgewezen, heeft de gemachtigde verzocht om mr. Moszkowicz toe te staan een conslusie na comparitie te nemen en heeft hij daarna de zittingszaal verlaten. De rechter heeft aan het eind van de behandeling beslist dat het verzoek zou worden afgewezen, nu geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren waren gebracht en er voldoende tijd was geweest voor verzoekster om kennis van het dossier op te doen dan wel zich te laten bijstaan. De rechter heeft de zaak naar de rol verwezen voor vonnis.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.1
De rechter heeft door haar afwijzingen van het verzoek tot aanhouding en van het verzoek om de zaak naar de rol te verwijzen voor conclusie na comparitie, op zijn minst de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2
De rechter heeft hiermee zowel subjectief als objectief de schijn van partijdigheid gewekt, te meer daar er geen goede afweging aan haar beslissingen ten grondslag
heeft gelegen.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft aangevoerd dat zij het niet in het belang van een behoorlijke procesorde achtte, mede gelet op het rolreglement in kantonzaken, om voor de vierde maal uitstel te verlenen. De mogelijkheid om bij gemachtigde ter comparitie te verschijnen is geboden. Daar komt bij dat de tegenpartij van verzoekster vanaf het tweede uitstelverzoek heeft geprotesteerd tegen verdere aanhouding van de zaak.
3.2
Het wrakingsverzoek dient, als dit al tijdig is ingediend, te worden afgewezen. Er was geen plaats voor het nemen van nadere conclusies. Verzoekster is zelf niet verschenen en haar gemachtigde had geen tijd om de zitting geheel bij te wonen. De objectieve schijn van partijdigheid is niet gewekt. Het is onduidelijk waarop de subjectieve schijn is gebaseerd.

4.De ontvankelijkheid van het verzoek

Op grond van de wet dient het verzoek te worden gedaan zodra feiten of omstandigheden die tot wraking aanleiding hebben gegeven of aan de verzoeker bekend zijn geworden. Mr. Moszkowicz heeft het verzoek ingediend zodra hij het proces-verbaal van de comparitie heeft ontvangen. Het verzoek is daarmee tijdig ingediend en dus ontvankelijk.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
De beslissing van de rechter op de verzoeken tot aanhouding en verwijzing naar de rol voor conclusie na comparitie van verzoekster zijn processuele beslissingen. De beslissing om niet nader aan te houden is bovendien in overstemming met het Landelijk procesreglement voor civiele rol van de kantonsectoren. Dit beleid is voor verzoekster kenbaar. Volgens vaste jurisprudentie is het instrument van wraking niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien zo onbegrijpelijk zijn dat daaruit een zwaarwegende aanwijzing moet worden afgeleid voor het oordeel dat sprake is van partijdigheid van de rechter die de betrokken beslissing(en) heeft genomen. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd over de weigering om de comparitie aan te houden en een conclusie na comparitie toe te staan is daartoe onvoldoende. Voor het oordeel dat de rechter bij de beoordeling van de vordering jegens verzoekster partijdig is, dan wel dat de vrees van verzoekster voor partijdigheid van die voorzieningenrechter objectief gerechtvaardigd is, bestaat geen grond. De juistheid van de door de rechter genomen beslissingen staat verder niet ter beoordeling van de rechtbank. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt daarvoor geen ruimte.
5.3
Er zijn evenmin aanwijzingen dat de rechter subjectief partijdig was. Deze wrakingsgrond is in het geheel niet onderbouwd.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verzoekster en haar gemachtigde geen enkel rechtens te respecteren belang gehad bij indiening van het onderhavige verzoek. Kennelijk was het enige doel de voortgang van de procedure te frustreren. De rechtbank is daarom van oordeel dat mr. Moszkowicz, handelend als gemachtigde van verzoekster, misbruik maakt van de bevoegdheid om een verzoek tot wraking te doen. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 39 lid 4 (Rv) bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer HA EXPL 11-223 wordt voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend;
  • bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster en haar gemachtigde tot wraking van de rechter in deze zaak niet in behandeling genomen zal worden.
Aldus gegeven door mrs. C.L.J.M. de Waal, voorzitter en C. von Meyenfeldt en T.P.J. de Graaf, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.