In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. Moszkowicz, tegen mr. C.M.E. de Koning, kantonrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 23 maart 2012 en was gebaseerd op de stelling dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door haar afwijzingen van verzoeken tot aanhouding en verwijzing naar de rol voor conclusie na comparitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar heeft geoordeeld dat er geen grond was voor de vrees van partijdigheid. De rechter had immers een processuele beslissing genomen die niet onbegrijpelijk was en er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster en haar gemachtigde als onvoldoende beoordeeld en geconcludeerd dat het wrakingsverzoek moest worden afgewezen. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze zaak niet in behandeling genomen zou worden, aangezien het verzoek kennelijk was ingediend om de voortgang van de procedure te frustreren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met de voorzitter C.L.J.M. de Waal en de leden C. von Meyenfeldt en T.P.J. de Graaf.