ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-742 GBA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie na huisbezoek

In deze zaak heeft de gemeente Amsterdam, in samenwerking met de Dienst Uitvoering Onderwijs, adressen van studerenden met een uitwonende beurs gecontroleerd. De controle richtte zich op jongeren die in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stonden ingeschreven op een adres dicht bij het ouderlijk huis. In dit geval werd een huisbezoek afgelegd aan de ouderlijke woning van eiseres, wat leidde tot een ambtshalve wijziging van haar inschrijving in de GBA. De rechtbank oordeelde dat het rapport van het huisbezoek ernstige gebreken vertoonde, waardoor de resultaten niet betrouwbaar waren. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard en de rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente. De rechtbank herstelde de situatie door het primaire besluit van 3 augustus 2010 te herroepen, en bepaalde dat de gemeente het griffierecht en proceskosten moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het uitvoeren van huisbezoeken en de verplichting van de gemeente om de GBA nauwkeurig bij te houden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/742 GBA
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. S.A. Adjiembaks,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S. de Ruijter.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder ambtshalve de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van het adres van eiseres per
12 juli 2010 gewijzigd van [adres 1] in [adres 2] te [woonplaats].
Bij besluit van 27 december 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld op
7 oktober 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M. de Miranda, kantoorgenoot van mr. Adjiembaks. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 28 oktober 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2012.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden en standpunten van partijen
1.1. In samenwerking met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft verweerders Dienst Persoons- en GEO-informatie (DPG) inschrijvingen in het GBA onderzocht van adressen van studerenden met een beurs voor uitwonenden. DPG heeft jongeren geselecteerd die voldoen aan het volgende risicoprofiel: jongeren van 17 tot 25 jaar die zich in [woonplaats] vanuit het ouderlijk huis hebben uitgeschreven naar een ander op geringe afstand daarvan gelegen adres in [woonplaats], waarbij op dat andere adres sprake is van overbewoning.
1.2. Eiseres stond voorafgaand aan het primaire besluit in de GBA ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Op 8 juli 2010 heeft de afdeling Handhaving een huisbezoek gebracht aan het adres [adres 2] te [woonplaats], waar de moeder van eiseres staat ingeschreven in de GBA.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er twijfel is gerezen of eiseres woont op het door haar opgegeven GBA adres. Eiseres behoort tot het risicoprofiel met verhoogde kans op regelovertreding, aldus verweerder. Verweerder concludeert uit de onderzoeksbevindingen dat eiseres niet woont op het opgegeven adres. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres met de overgelegde informatie niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk woont op het adres [adres 1].
1.4. Eiseres bestrijdt dat zij aan het risicoprofiel voldoet. Voorts heeft zij aangevoerd dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat zij niet woont op het adres [adres 1]. Verder heeft eiseres naar voren gebracht dat bij het huisbezoek de buitendienstmedewerkers van de DPG en een medewerker van DUO zich niet als zodanig hebben gelegitimeerd en dat zij de reden voor hun bezoek niet hebben vermeld. Ook is niet meegedeeld dat eiseres niet verplicht was om mee te werken. Er is geen “informed consent” en de bevindingen van het huisbezoek mogen daarom niet worden meegenomen bij het nemen van het bestreden besluit.
2. Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA), voor zover hier van belang, wordt onder adres verstaan het woonadres dan wel, bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 67, het briefadres.
2.2. Op grond van artikel 2 van de Wet GBA is het college van burgemeester en wethouders de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens over de bevolking in de geautomatiseerde basisadministratie.
2.3. Op grond van artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA, voor zover hier van belang, draagt, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres.
2.4. Op grond van artikel 72 van de Wet GBA is degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van aangifte als bedoeld in de artikelen 65 tot en met 68, verplicht om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desverlangd in persoon, ter zake inlichtingen te geven en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisadministratie.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. In geschil is of verweerder eiseres terecht ambtshalve met ingang van 12 juli 2010 heeft opgenomen in de GBA op het adres [adres 2] te [woonplaats].
3.2. De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Wet GBA is dat de in de GBA vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de GBA gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. De in artikel 2 van de Wet GBA neergelegde verantwoordelijkheid van verweerder bestaat mede uit het bijhouden van de basisadministratie, waaronder begrepen het met toepassing van artikel 47, tweede lid, Wet GBA opnemen van gegevens in die gevallen waarin de burger nalatig blijft of een onjuiste opgave heeft gedaan. In beginsel moet daarbij worden uitgegaan van de juistheid van de bestaande registratie in de GBA. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de betrokkene het destijds in de aangifte vermelde adres niet (meer) heeft.
3.3. Eiseres, die ten tijde van het onderzoek een beurs voor een uitwonende ontving, stond ingeschreven in de GBA op het adres [adres 1]. Deze woning bestaat uit drie kamers en werd bewoond door haar tante, de meerderjarige zoon van haar tante alsmede twee volwassenen. De woning is gelegen op 217 meter van het woonadres van de moeder van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op basis van het risicoprofiel, voldoende aanleiding had om nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van het adres waarop eiseres was ingeschreven in de GBA.
3.4. De buitendienstmedewerkers van DPG hebben op 11 juni 2010 en op 24 juni 2010 een bezoek afgelegd aan het opgegeven GBA adres. Twee buitendienstmedewerkers van de DPG, vergezeld van een medewerker van DUO, hebben vervolgens op 8 juli 2010 een huisbezoek afgelegd op het adres van de moeder van eiseres, waarbij de moeder van eiseres de medewerkers heeft binnengelaten. De bevindingen van het huisbezoek op het adres [adres 2] zijn neergelegd in een rapport (hierna: het rapport).
3.5. De rechtbank stelt allereerst vast dat het rapport niet is gedateerd, dat de namen en functies van de buitendienstmedewerkers van DPG en de medewerker van DUO ontbreken en dat het rapport niet is ondertekend. Uit het rapport blijkt niet dat de medewerkers zich hebben gelegitimeerd en het doel van het bezoek aan het adres van de moeder van eiseres kenbaar hebben gemaakt. Desgevraagd kon verweerder hierover op de zitting geen nadere informatie geven, anders dan dat de medewerkers het Protocol buitendienst en de Werkinstructie buitendienst zouden moeten kennen en hier naar alle waarschijnlijkheid naar hebben gehandeld. Ten slotte is uit het rapport niet kenbaar dat de medewerkers de kamers in de woning hebben bekeken en bevat het rapport geen feitelijke constateringen over de aangetroffen situatie.
3.6. De rechtbank is van oordeel dat aan het rapport zodanig ernstige gebreken kleven dat aan de resultaten van het huisbezoek reeds daarom geen enkele betekenis toekomt. Hier komt nog bij dat geen huisbezoek is afgelegd aan het opgegeven GBA adres, terwijl uit het rapport niet blijkt dat deze mogelijkheid met eiseres is besproken. Aan de enkele omstandigheid dat bij eerdere bezoeken aan het opgegeven adres niemand thuis werd aangetroffen kunnen naar het oordeel van de rechtbank geen conclusies worden verbonden.
3.7. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een onjuiste invulling heeft gegeven aan de op haar in beginsel rustende verplichting om de GBA voor zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen en te houden met de feitelijke situatie. De rechtbank merkt daarbij op dat, pas als uit dit onderzoek zou zijn gebleken dat er een redelijk vermoeden bestaat dat eiseres in gebreke is met het doen van aangifte van adreswijziging, er een inlichtingenplicht voor eiseres zou zijn ontstaan. Voor zover verweerder de resultaten van het huisbezoek heeft opgevat als een redelijk vermoeden, als bedoeld in artikel 72 van de Wet GBA, is de rechtbank van oordeel dat dit redelijke vermoeden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aan het rapport kan worden ontleend.
3.8. Gelet op het voorgaande slagen de gronden van eiseres. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft en dat herstel van het geconstateerde gebrek niet meer mogelijk is. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van
3 augustus 2010 te herroepen.
3.9. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, waarde per punt € 437,-, wegingsfactor 1) als kosten van verleende rechtsbijstand. Omdat eiseres op basis van een toevoeging heeft geprocedeerd, dient verweerder dit bedrag te voldoen aan de griffier van de rechtbank.
3.10. De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen tijdens de hoorzitting, waarde per punt € 437,-, wegingsfactor 1) als kosten van verleende rechtsbijstand.
3.11. Voorts dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 3 augustus 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van
- € 1.092,50 (zegge: duizend tweeënnegentig euro en vijftig cent), te betalen aan de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van
€ 874,- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, mrs. J.P. Smit en M.F. Wagner, leden, in aanwezigheid van mr. M. Kruit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB