ECLI:NL:RBAMS:2012:BV9387

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4749 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing AIO-aanvulling op basis van WWB en toepassing van het koppelingsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een 74-jarige man, eiser, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een AIO-aanvulling op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), welke aanvraag op 18 mei 2011 door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 december 2011, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door mr. J. Klaas en verweerder door mr. G.J. Oudenes.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen recht op bijstand had, omdat hij geen verblijfstitel bezat die hem recht gaf op een AIO-aanvulling. De rechtbank stelde vast dat eiser geen vreemdeling was in de zin van de WWB, maar dat hij ook niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstand. Eiser had aangevoerd dat hij door een rechterlijke machtiging gedwongen was opgenomen en daarom niet in staat was Nederland te verlaten, wat volgens hem een uitzondering op het koppelingsbeginsel rechtvaardigde. De rechtbank verwierp dit argument en oordeelde dat het koppelingsbeginsel ook op eiser van toepassing was.

Daarnaast werd het beroep van eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de beperkte doelstelling van de WWB in acht moest worden genomen en dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verantwoordelijk was voor het verlenen van eventuele voorzieningen in zeer bijzondere omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze beslissing kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4749 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J. Klaas,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde mr. G.J. Oudenes.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres verzoek om een zogenaamde AIO-aanvulling op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2011.
Eiser is vertegenwoordigd door mr. J. Klaas. Verweerder is vertegenwoordigd door
mr. G.J. Oudenes.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser is een 74 jaar oude man. In 2003 is eiser in beeld gekomen bij hulpverleners toen hij dakloos rondzwierf door Amsterdam. Volgens hulpverleners is onduidelijk of eiser uit de Verenigde Staten of uit Canada komt. Vast staat dat eiser geen identiteitsbewijs heeft en nooit rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Op 23 juli 2008 is eiser op grond van een rechterlijke machtiging opgenomen op de geriatrische afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis JellinekMentrum. De rechterlijke machtiging is sindsdien steeds verlengd. Thans verblijft eiser in de zorginstelling HVO Querido.
1.2. Op 27 april 2011 heeft een sociaal juridisch hulpverlener van HVO Querido namens eiser een aanvraag gedaan om algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (hierna: AIO-aanvulling) op grond van artikel 47a van de WWB. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser geen verblijfstitel heeft op grond waarvan recht op een AIO-aanvulling bestaat.
2. Standpunten van partijen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser vanwege zijn verblijfsrechtelijke status geen recht op een AIO-aanvulling heeft. Van een schending van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is volgens verweerder geen sprake, omdat eiser geen kwetsbaar persoon in de zin van het EVRM is. Het beroep van eiser op richtlijn 2008/115/EG van 16 december 2008 (hierna: de Terugkeerrichtlijn) slaagt evenmin omdat artikel 12 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn geen rechtstreekse werking heeft, aldus verweerder.
2.2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het doel van de koppelingsregeling (vreemdelingen ertoe te zetten Nederland te verlaten) niet op hem van toepassing is, nu eiser door de rechterlijke machtiging niet in staat is Nederland te verlaten en de Staat hem niet mag uitzetten. Bovendien is het koppelingsbeginsel sinds de inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn nader genuanceerd in die zin dat moet worden voorzien in de elementaire levensbehoeften van alle personen die niet kunnen worden uitgezet. Tot slot doet eiser een beroep op artikel 8 van het EVRM.
3. Wettelijk kader
3.1. Op grond van artikel 47a, eerste lid en onder a, van de WWB heeft de Sociale verzekeringsbank tot taak algemene bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan alleenstaanden van 65 jaar en ouder hier te lande, die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
3.2. Op grond van artikel 47a, tweede lid, van de WWB zijn de artikelen 1 tot en met 6, de hoofdstukken 2 en 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
3.3. Op grond van artikel 47b van de WWB wordt voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, in de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdelen b en c, 16, eerste lid, 17, 31, tweede lid, onderdeel m, 33, vierde lid, 40, tweede tot en met zesde lid, 41, vierde, vijfde en achtste lid, 43, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde, vierde en vijfde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste en tweede lid, 54, 55, 57, 58, eerste, derde en vierde lid, 60, tweede tot en met vijfde lid, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 78s, derde en vierde lid, 78t, tweede lid, 81, eerste en tweede lid, voor «het college» telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.
3.4. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
3.5. Op grond van artikel 11, tweede lid, van de WWB, wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.6. Op grond van artikel 11, derde lid, van de WWB kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander worden gelijkgesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig verblijf in Nederland hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
3.7. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB, kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Ingevolge het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid.
3.8. Artikel 8 van het EVRM luidt als volgt:
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van
27 april 2011 tot en met 18 mei 2011, zijnde de datum met ingang waarvan om een AIO-aanvulling is gevraagd tot en met de datum van het primaire besluit op die aanvraag.
4.2. Niet in geschil is dat eiser geen vreemdeling is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB, en dat aan hem om die reden in verband met het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de WWB ook niet wegens zeer dringende redenen als bedoeld in het eerste lid van die bepaling bijstand, waaronder een AIO-aanvulling, kan worden verleend.
4.3. Wat betreft het betoog van eiser dat de met het koppelingsbeginsel nagestreefde doeleinden niet op hem van toepassing zijn als gevolg waarvan het ingezette middel (weigering van een AIO-aanvulling) niet geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft reeds in vele uitspraken, onder meer in zijn uitspraak van 19 april 2010 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BM1992), geoordeeld dat in de koppelingswetgeving, waarbij aan vreemdelingen slechts onder bepaalde voorwaarden rechten worden toegekend die aan Nederlandse onderdanen zonder die voorwaarden worden toegekend, een onderscheid naar nationaliteit (en verblijfsstatus) aan de orde is dat verenigbaar is met de non-discriminatievoorschriften die zijn vervat in diverse – rechtstreeks werkende – internationale verdragen. De CRvB heeft in het kader van deze toetsing de doelstelling van de koppelingswetgeving, te weten het wegnemen van de mogelijkheid om ondanks het ontbreken van een verblijfstitel aanspraak te maken op uitkeringen en verstrekkingen, steeds aanvaardbaar geacht.
4.5. Voorts heeft de CRvB steeds geoordeeld dat het in de koppelingswetgeving ter verwezenlijking van deze doelstelling gehanteerde middel, behoudens een categorie van overgangsgevallen, in het algemeen niet op bedenkingen stuit. De rechtbank ziet geen reden om in de onderhavige situatie anders te oordelen. Het verstrekken van mogelijk langdurige uitkeringen aan personen wier verblijf in Nederland niet als rechtmatig kan worden bestempeld, kan de voortzetting van hun verblijf hier te lande stimuleren, waardoor het Nederlandse vreemdelingenbeleid ernstig zou worden doorkruist. Dat eiser, zoals hij stelt, door de Nederlandse staat niet kan worden uitgezet omdat hij gedwongen is opgenomen, maakt hem niet tot een persoon die rechtmatig in Nederland verblijft. Het koppelingsbeginsel is daarom naar het oordeel van de rechtbank ook op eiser van toepassing.
4.6. Het beroep van eiser op artikel 12 uit de preambule van de Terugkeerrichtlijn faalt eveneens. Blijkens de Staatscourant, nr. 4082, van 10 maart 2011 is de Terugkeerrichtlijn per
24 december 2010 voorlopig gedeeltelijk geïmplementeerd door middel van bestaande regelgeving. Zoals volgt uit het voorgaande komt eiser op basis van bestaande regelgeving niet in aanmerking voor een AIO-aanvulling. Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser met succes een beroep op de Terugkeerrichtlijn kan doen, laat staan dat de Terugkeerrichtlijn leidt tot doorkruising van het koppelingsbeginsel.
4.7. Met betrekking tot het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM oordeelt de rechtbank als volgt.
4.8. De rechtbank overweegt dat indien er sprake is van een positieve verplichting op grond van artikel 8 van het EVRM niettemin de beperkte doelstelling van de WWB in acht dient te worden genomen. De wetgever heeft de categorieën vreemdelingen die door de werking van artikel 11 van de WWB geen recht op bijstand en een AIO-aanvulling hebben, met het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de WWB, uitdrukkelijk ook buiten het bereik van de in artikel 16, eerste lid van de WWB opgenomen hardheidsclausule gebracht. Indien er ten aanzien van deze vreemdelingen een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, rust deze op het bestuursorgaan dat belast is met de uitvoering van wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen.
De rechtbank overweegt verder dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) de bevoegdheid – en de gehoudenheid – heeft om in zeer bijzondere omstandigheden verstrekkingen te verlenen buiten de gevallen waarin de vreemdeling onder de reikwijdte van de Rva 2005 valt. Het is dan ook aan het COA om voor de Staat een eventueel positieve verplichting als hier bedoeld na te komen. Deze uitleg van de artikelen 11 en 16 van de WWB blijkt uit de uitspraken van de CRvB van 9 en 22 november 2011 (te vinden via www.rechtspraak.nl onder respectievelijk LJN: BU6844 en LJN: BU4382). De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan in het onderhavige geval af te wijken.
4.9. Het voorgaande brengt met zich mee dat de vraag of eiser is aan te merken als kwetsbaar persoon in de zin van artikel 8 van het EVRM in het kader van de WWB in verband met de verzochte AIO-aanvulling, in het midden behoort te blijven.
4.10. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaren en kan het bestreden besluit standhouden. Gelet op het bepaalde in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht zal de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB