ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3293 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking parkeervergunning in verband met stallingsplaats voor motorvoertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bewoner van de wijk Slotervaart te Amsterdam, en het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Nieuw-West. Eiser had een parkeervergunning aangevraagd, maar deze werd ingetrokken omdat verweerder de garageberging van eiser als stallingsplaats had aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat verweerder dit op goede gronden had gedaan, verwijzend naar de definitie van een stallingsplaats in de Parkeerverordening. Eiser voerde aan dat zijn garageberging niet als stallingsplaats kon worden gekwalificeerd, omdat deze niet geschikt was voor het stallen van zijn auto. De rechtbank oordeelde echter dat de bestemming van de ruimte doorslaggevend was en niet de feitelijke maatvoering. Eiser had ook aangevoerd dat andere bewoners in vergelijkbare situaties wel een vergunning hadden gekregen, maar de rechtbank stelde vast dat deze bewoners ontheffingen hadden gekregen op basis van andere regelgeving, en dat er geen sprake was van gelijke gevallen. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder niet onredelijk was en dat er geen bijzondere hardheid was die een afwijking van de regels rechtvaardigde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3293 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Nieuw-West,
verweerder,
gemachtigde mr. M.E. Bendanon.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de parkeervergunning van eiser ingetrokken met ingang van 31 december 2009.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2011. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. M.E. Bendanon. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 3 februari 2011 geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 3 maart 2011 aan te tonen wanneer het bestreden besluit is verzonden. Verweerder heeft dit gedaan bij brief van 28 februari 2011. Eiser heeft bij brief van 18 april 2011 gereageerd op de brief van verweerder. Beide partijen hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
Eiser woont in de wijk Slotervaart te Amsterdam. Sinds 1 november 2009 is in deze wijk betaald parkeren ingevoerd. Eiser bewoont een woning op het adres [A-straat nr], waarvan een garageberging deel uit maakt. Deze garageberging is aan de woning van de buren gebouwd. Eiser beschikt over één motorrijtuig, een zogenaamde ‘Multiple purpose vehicle’(MPV).
2. Wettelijk kader
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep
2.1 In artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.2 In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt.
2.3 In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.4 Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling
2.5 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder dd, van de Parkeerverordening 2009 (Parkeerverordening) van de gemeente Amsterdam wordt onder een stallingsplaats verstaan: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk.
2.6 Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening wordt een bewonersvergunning verleend aan de houder van een motorrijtuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning die niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Parkeerverordening kunnen per zelfstandige woning maximaal twee bewonersvergunningen worden verleend.
Ingevolge artikel 9, derde lid, van de Parkeerverordening worden, indien binnen een vergunninggebied twee bewonersvergunningen per zelfstandige woning kunnen worden verleend, aan de houder van een motorvoertuig:
a. één bewonersvergunning verleend indien een bewoner van die zelfstandige woning beschikt of kan beschikken over één stallingsplaats of één belanghebbendenparkeerplaats en aantoonbaar beschikt over (tenminste) twee motorvoertuigen;
b. geen bewonersvergunning verleend indien een bewoner van die zelfstandige woning beschikt of kan beschikken over meer dan één stallingsplaats of over meer dan één belanghebbendenparkeerplaats.
2.7 In artikel 37, eerste lid van de Parkeerverordening is, onder meer, bepaald dat Burgemeester en Wethouders een vergunning intrekken, indien:
b. blijkt dat bij de aanvraag om de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op de aanvraag om de vergunning zou hebben geleid;
c. niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting;
d. de vergunningverlening onjuist was en de vergunninghouder dit wist of behoorde te weten.
2.8 Op grond van artikel 40 van de Parkeerverordening is verweerder bevoegd om in gevallen waarin de toepassing van de verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager afwijken van de verordening.
2.9 Ingevolge artikel 9, zesde lid van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening stadsdeel Slotervaart 2009 (het Uitwerkingsbesluit) wordt het aantal te verlenen bewonersvergunningen verminderd met het aantal bij de woning behorende of zich op het grondgebied van de woning bevindende stallingplaatsen en/of belanghebbendenparkeerplaatsen (…).
2.10 Bij de artikelgewijze toelichting bij artikel 9, zesde lid, van het Uitwerkingsbesluit is te lezen dat bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, ruim moet worden geïnterpreteerd. Indien men bijvoorbeeld de beschikking heeft (op grond van huur of koop) over een individuele garage of een parkeerplek bij of in de buurt van de woning, dan moet ervan worden uitgegaan dat men kan beschikken over een stallingsplaats. Indien een bewoner een stallingsplaats niet als zodanig in gebruik heeft of niet als zodanig gerealiseerd heeft, komt dit voor risico van de bewoner. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld de situatie dat een woning beschikt of behoort te beschikken over een garage of een parkeerplek doch deze voor andere doeleinden wordt gebruikt.
2.11 Volgens artikel 20 van het Uitwerkingsbesluit is het dagelijks bestuur bevoegd, in alle gevallen waarin toepassing van het Uitwerkinsgbesluit naar zijn oordeel tot bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in het Uitwerkingsbesluit.
3. Ontvankelijkheid beroep
3.1 Niet (langer) in geschil is dat verweerder het bestreden besluit op 1 juni 2010 aan eiser heeft verzonden. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb eindigde de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 14 juli 2010. Het beroepschrift van eiser is op 13 juli 2010, derhalve tijdig, door de rechtbank ontvangen.
3.2 Het beroep van eiser is op grond van het voorgaande ontvankelijk.
4. Standpunten van partijen
4.1 Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het besluit om de parkeervergunning van eiser in te trekken conform de regelgeving is. Eiser is in het bezit van een stallingsplaats voor een auto en deze ruimte kan ook als zodanig gebruikt worden. Het feit dat een bewoner een stallingsplaats niet als zodanig in gebruik heeft, komt voor het risico van de bewoner. Verweerder merkt verder op dat aan de voor de stalling gebruikte aanduiding in het taxatieverslag, geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
Er is geen aanleiding om af te wijken van het beleid.
4.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de ruimte bij zijn woning niet als stallingsplaats maar als berging dient te worden gekwalificeerd. In de verklaring van erfrecht ten aanzien van zijn woning staat dat eiser de berging niet als een garage hoeft te gebruiken. De auto van eiser past niet in de berging. Bovendien zou het parkeren in deze ruimte tot overlast voor de buren zorgen nu de ruimte is gebouwd aan het huis van de buren.
Daarnaast heeft eiser naar voren gebracht dat de bewoners in hetzelfde gebied rond het Hof van Versailles een parkeervergunning hebben terwijl deze woningen zijn voorzien van een garage. Eiser noemt concreet twee voorbeelden. Op het adres [B-straat nr] heeft de garage een lengte van 6.40 meter en is op het smalste gedeelte 2.50 meter breed en op het adres [C-straat nr] heeft de garage een lengte van 5.80 meter en een breedte van 4.50 meter. De berging van eiser heeft een lengte van 5.38 meter en een breedte van 3.56 meter, hetgeen betekent dat zijn berging kleiner is dan die van de betreffende buurtbewoners. De deur van de berging is 2.40 meter breed.
Eiser meent ten slotte recht te hebben op een stallingsplaats voor zijn fiets en wenst zijn berging daarvoor te gebruiken.
4.3 Verweerder heeft ter zitting van 3 februari 2011 en bij brief van 28 februari 2011 naar voren gebracht dat aan de bewoners van het Hof van Versailles - na arbitrage - ontheffingen zijn verleend op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv). De garages van de betreffende woningen bleken achteraf te klein te zijn. Verweerder heeft benadrukt dat deze ontheffingen jaren voor de invoering van betaald parkeren in de betreffende buurt zijn verleend en daarover stukken overgelegd. Deze ontheffingen zijn derhalve niet gebaseerd op de Parkeerverordening. Het formaat van de auto van eiser en de omstandigheid dat eiser de stallingsplaats als berging (voor zijn fiets) wil gebruiken dient verder voor zijn eigen risico te komen.
4.4 Eiser heeft bij brief van 18 april 2011 nogmaals benadrukt dat de deur van zijn berging 2.40 meter breed is. Omdat dit kleiner is dan de breedte van de garage op het adres [B-straat nr], kan geconcludeerd worden dat zijn berging eveneens niet geschikt is om een auto in te stallen. Eiser meent dat daarom sprake is van gelijke gevallen, zodat hij recht heeft op een parkeervergunning.
5. Inhoudelijke beoordeling
5.1 De gemeenteraad heeft het parkeerbeleid voor heel Amsterdam vastgelegd in de Verordening. Verweerder heeft deze regels uitgewerkt in het Uitwerkingsbesluit. Daarin is onder meer bepaald dat een eigen bij de woning behorende stallingsplaats voor een motorvoertuig, aan het verlenen van een parkeervergunning in de weg staat indien iemand in het bezit is van één motorvoertuig. Het in deze regels vastgelegde is in overeenstemming met de Verordening. De rechtbank acht dit beleid, mede gelet op de beperkte hoeveelheid parkeerruimte, niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Daarbij wijst de rechtbank op jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 september 2003, LJN: AJ3310). In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat (…) het beleid om geen parkeervergunning te verlenen aan een aanvrager die beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein (…) in het algemeen niet kennelijk onredelijk is. Dat er volgens eiser ogenschijnlijk genoeg parkeerruimte in zijn buurt is, is voor de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
5.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de garageberging op goede gronden aangemerkt als een stallingsplaats. In de Parkeerverordening is stallingsplaats omschreven als plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk. Blijkens de definitie komt bij de vraag of sprake is van een stallingsplaats doorslaggevende betekenis toe aan de bestemming of bedoeling van de ruimte en niet aan de maatvoering of het oppervlak dat daarvoor feitelijk beschikbaar is. Mogelijke bepalingen in erfpachtovereenkomsten of taxatieverslagen zijn in het kader van de toepassing van de Parkeerverordening niet leidend bij de beoordeling van de aanwezigheid van een stallingsplaats bij een woning. Evenmin is van betekenis of in een individueel geval een bepaald voertuig ook daadwerkelijk in de garageberging past. De rechtbank wijst in kader op een uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 7 september 2011 (LJN: BR6935). Verweerder mocht de tot de woning behorende garageberging derhalve in zijn algemeenheid als stallingsplaats aanmerken omdat deze ruimte feitelijk is bedoeld om een voertuig te stallen. Een individuele belangenafweging behoefde niet te worden gemaakt.
Verweerder heeft de parkeervergunning dan ook in overeenstemming met zijn beleid ingetrokken.
5.3 De rechtbank is verder van oordeel dat het beleid van verweerder, dat het gebruik van een stallingsplaats voor andere doeleinden dan het stallen van een auto voor eigen risico van de bewoner komt, niet onredelijk is.
Hoewel het inpandig stallen van de auto vanzelfsprekend een beperking meebrengt van de ruimte als opbergplaats, is de rechtbank niet gebleken van een onaanvaardbare aanslag op de leefruimte en de bestaande gebruiksmogelijkheden van eisers woning. Verweerder heeft zich in dit kader dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 40 van de Parkeerverordening. Het feit dat eiser de stallingsplaats voor de stalling van zijn fiets wil gebruiken, leidt daarom ook niet tot aantasting van het bestreden besluit.
5.4 De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eiser ook verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het intrekken van zijn vergunning leidt tot een bijzondere hardheid. Dat eisers auto niet in de garageberging past, maakt het voorgaande oordeel van de rechtbank niet anders. De beroepsgrond dat de buren van eiser mogelijk last zouden kunnen hebben van een eventueel gebruik van de stallingsplaats, leidt wegens gebrek aan onderbouwing daarvan niet tot aantasting van het bestreden besluit.
5.5 De beroepsgrond van eiser dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, slaagt ten slotte niet. Van een gelijk geval is geen sprake nu de bewoners van het Hof van Versailles, de [B-straat] en het [C-straat] geen vergunningen hebben gekregen op grond van de Parkeerverordening, maar aan hen een ontheffing is verleend op grond van de Rvv. Voor dergelijke ontheffingen gelden andere regels omdat een ontheffing juridisch iets anders is dan een vergunning. Bovendien zijn de betreffende ontheffingen in 2005 verleend en derhalve voordat het betaald parkeren in Slotervaart werd ingevoerd. Ten slotte waren de verleende ontheffingen de uitkomst van een arbitrage, hetgeen in deze zaak niet aan de orde is.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat er voor eiser belangrijke overeenkomsten zijn met betrekking tot de parkeersituatie van hem en zijn medebuurtbewoners, kan zijn beroep ook op dit punt niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
5.6 Het beroep van eiser is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.M. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.
de griffier de rechter
De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB