RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3310 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. H.C. Meijer,
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. J. Hagen en mr. R. Osterwald.
Bij besluit van 20 januari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser in het kader van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (de zogenoemde Voetbalwet) voor de duur van drie maanden een groepsverbod en een meldingsplicht opgelegd.
Bij besluit van 26 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 21 februari 2012 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigden, die zich hebben laten vergezellen door [persoon 1], werkzaam bij de afdeling Openbare orde en veiligheid en [persoon 2], werkzaam bij de politie Amsterdam.
Feiten en standpunten van partijen
1.1. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser op grond van artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet met ingang van woensdag 26 januari 2011, 18:00 uur tot en met maandag 25 april 2011, 24:00 uur een groepsverbod opgelegd. Dit verbod gold op de dagen van tien wedstrijden van Ajax en het Nederlands elftal en voor de avonden voorafgaand aan die wedstrijden en hield in dat eiser zich – met uitzondering van zijn familie- en gezinsleden – met niet meer dan drie personen op straat mocht begeven in het gebied rond de Arena en in het centrum van Amsterdam. Daarnaast heeft verweerder voor dezelfde periode een meldplicht opgelegd voor de wedstrijddagen. Eiser moest zich dan tien minuten tot drie kwartier na aanvang van de wedstrijd melden bij het bureau van de politie aan de Lodewijk van Deysselstraat te Amsterdam. Verweerder is van mening dat eiser in de afgelopen periode structureel overlastgevend en/of strafbaar gedrag heeft vertoond in Amsterdam. Gelet op de gedragingen bestaat bij verweerder de verwachting dat eiser zich wederom schuldig zal maken aan overlastgevende en strafbare gedragingen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder handhaving van het primaire besluit, op het standpunt gesteld dat eiser in de afgelopen periode betrokken is geweest bij drie incidenten, te weten op 1 november 2009, 27 juli 2010 en 8 januari 2011. Deze incidenten moeten worden aangemerkt als groepsgewijze ordeverstorende gedragingen in de zin van artikel 172a van de Gemeentewet. Uit de politierapportage en de onderliggende processen-verbaal is gebleken dat bij deze incidenten sprake was van overlastgevend groepsgedrag, zoals het scanderen van leuzen, zogenoemd zoekgedrag en mishandeling. Gelet op de onderliggende processen-verbaal is volgens verweerder voldoende komen vast te staan dat eiser ten tijde van deze gedragingen onderdeel uitmaakte van de groep die zich aan deze ordeverstorende gedragingen schuldig heeft gemaakt. De gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als groepsoverlast met een ernstig en structureel karakter. Bovendien is volgens verweerder sprake is van een ernstige vrees voor herhaling gelet op het patroon aan overlastgevende incidenten, het karakter van de groep waar eiser deel van uitmaakt, de aard van het groepsgedrag en het gegeven dat tussenkomst van de politie eiser er niet van weerhouden heeft opnieuw deel te nemen aan ordeverstorende gedragingen. De maatregel is daarom volgens verweerder op juiste gronden opgelegd.
1.3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit gemotiveerd beroep ingesteld. De beroepsgronden zullen in de hierna volgende overwegingen worden besproken.
2.1. Bij de invoering van de Voetbalwet op 1 september 2010 is onder andere de Gemeentewet gewijzigd. Deze wijziging geeft de burgemeester bevoegdheden om maatregelen te treffen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast.
2.2. Op grond van artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet kan de burgemeester, onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven:
a. zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente;
b. zich niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden; of
c. zich op bepaalde tijdstippen te melden op bepaalde plaatsen, al dan niet in een andere gemeente.
Op grond van artikel 172a, tweede lid, van de Gemeentewet wordt een bevel zich te melden in een andere gemeente, slechts gegeven in overeenstemming met de burgemeester van die gemeente.
Beoordeling van het geschil
3.1. Allereerst ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van het onderhavige beroep. Deze vraag komt op omdat de periode waarvoor het groepsverbod en de meldplicht gold inmiddels is verstreken.
3.2. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat eiser voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 mei 2010, LJN: BM4973).
3.3. De oplegging van het groepsverbod met meldplicht impliceert, gelet op de gronden waarop het is opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de betrokkene. Gelet hierop is tot zekere hoogte aannemelijk dat eiser als gevolg van de opgelegde maatregel in zijn eer en goede naam is geschaad. Het resultaat dat eiser nastreeft, te weten vernietiging van dat besluit, kan om die reden voor eiser van meer dan principiële betekenis zijn (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2010, LJN: BO4882).
4.1. Eiser heeft aangevoerd dat de incidenten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van de Voetbalwet op 1 september 2010 niet aan de oplegging van de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd, omdat dit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.2. Deze beroepsgrond faalt. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich er niet tegen dat ook incidenten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van artikel 172a van de Gemeentewet ten grondslag worden gelegd aan de onderhavige maatregel. Allereerst acht de rechtbank hiertoe van belang dat de maatregel neergelegd in artikel 172a van de Gemeentewet moet worden aangemerkt als een preventieve maatregel om een verdergaande verstoring van de openbare orde te voorkomen. De maatregel heeft niet, zoals bij punitieve sancties het geval is, tot doel de betrokken persoon te bestraffen. Dit brengt met zich mee dat de maatregel niet kan worden aangemerkt als "criminal charge" in de zin van artikel 6 van het EVRM (zie in gelijke zin de uitspraken van de Afdeling van 4 mei 2011, LJN: BQ3446 en van 24 oktober 2010, LJN: BB6297).
4.3. Verder acht de rechtbank van belang dat met de invoering van artikel 172a van de Gemeentewet met ingang van 1 september 2010 niet een geheel nieuwe bevoegdheid is ontstaan om tegen openbare ordeverstorende gedragingen op te treden, maar enkel een extra instrument wordt geboden om herhaling van gedragingen die ook voor de invoering van artikel 172a van de Gemeentewet al een openbare ordeverstoring inhielden, in het vervolg te voorkomen. Dit oordeel sluit aan bij hetgeen hierover in de Memorie van Toelichting (MvT) is gesteld. Hierin staat dat de bevoegdheid neergelegd in artikel 172a van de Gemeentewet moet worden beschouwd als een aanvulling op de bestaande lichte bevelsbevoegdheid van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet (Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 27).
4.4. Ten slotte overweegt de rechtbank dat ten tijde van het plaatsvinden van het laatste ordeverstorende incident op 8 januari 2011 artikel 172a van de Gemeentewet al in werking was getreden. Gelet op de inhoud van artikel 172a van de Gemeentewet was het ten tijde van het laatste incident voor eiser dus kenbaar en voorzienbaar dat hem, gelet op de eerdere ordeverstorende gedragingen, een groepsverbod en meldplicht zouden kunnen worden opgelegd. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Grand Chamber van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 29 maart 2006 in de zaak Achour tegen Frankrijk (LJN: AW8902). In deze zaak ging het om de aanpassing van een recidiveregeling. Een voorafgaand aan die aanpassing door Achour gepleegd strafbaar feit is betrokken bij het bepalen van de strafmaat in verband met de veroordeling wegens een nieuw strafbaar feit dat is begaan na de aanpassing van de recidiveregeling. Dit was toegestaan, aldus het EHRM, omdat Achour bij het begaan van dat nieuwe feit kon weten dat hij in de termen van de nieuwe wet als recidivist zou worden aangemerkt. Immers de wet was daar, evenals in dit geval, duidelijk over. Zelfs wanneer men de wet slechts ten volle kan kennen met behulp van deskundige bijstand, dan nog is het EHRM van oordeel dat uit de wet kenbaar en voorzienbaar is welke gevolgen verbonden kunnen worden aan een bepaald strafbaar handelen. Van eisers stelling dat het in de zaak Achour tegen Frankrijk, anders dan in onderhavige zaak, ging om een aanpassing van een reeds bestaande regeling, ziet de rechtbank de relevantie niet in. Ongeacht dit verschil geldt in beide gevallen dat de betrokkene na inwerkingtreding van de nieuwe wet, gelet op de tekst ervan, kon weten dat vanaf dat moment ook acht zou worden geslagen op voorvallen die zich hadden voorgedaan voor de inwerkingtreding ervan. De omstandigheid dat in artikel 172a van de gemeentewet niet expliciet wordt vermeld dat ook incidenten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van dat artikel aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Juist nu artikel 172a van de Gemeentewet geen temporele beperking bevat ten aanzien van de incidenten die in aanmerking kunnen worden genomen en er ook geen apart overgangsrecht is gemaakt, kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook incidenten die hebben plaatsgevonden voor 1 september 2010 bij de oplegging van de maatregel worden betrokken.
5.1. Eiser heeft verder betoogd dat verweerder het incident dat op 8 januari 2011 in Duitsland heeft plaatsgevonden niet bij zijn besluitvorming had mogen betrekken, omdat Nederland geen rechtsmacht heeft in Duitsland.
5.2. Deze beroepsgrond faalt eveneens. Bij toepassing van artikel 172a van de Gemeentewet gaat het er primair om of voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser betrokken is geweest bij groepsgewijze verstoringen van de openbare orde. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant of die ordeverstoringen hebben plaatsgevonden in Nederland of in het buitenland. De vraag of Nederland al dan niet rechtsmacht heeft in Duitsland is, ongeacht het antwoord op die vraag, evenmin relevant. De maatregel wordt door het in Nederland bevoegde bestuursorgaan opgelegd om te voorkomen dat het openbare orde verstorende gedrag zich in Amsterdam zal herhalen.
6. Eiser heeft ook aangevoerd dat in het primaire besluit staat dat de ordeverstorende gedragingen hebben plaatsgevonden in Amsterdam en dat verweerder daarom ten onrechte acht geslagen heeft op incidenten buiten Amsterdam. Deze beroepsgrond faalt. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit het voornemen van 10 januari 2011 en het rapport van de politie van 20 januari 2011 blijkt dat aan de maatregel niet alleen incidenten in Amsterdam ten grondslag zijn gelegd. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit niet herhaald dat het moet gaan om incidenten die hebben plaatsgevondenin Amsterdam. Duidelijk volgt hieruit dat het verweerder niet alleen ging om incidenten die hebben plaatsgevonden in Amsterdam.
7. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder zowel de incidenten die voor de inwerkingtreding van artikel 172a van de Gemeentewet hebben plaatsgevonden als het incident dat in het buitenland heeft plaatsgevonden aan zijn bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
8.1. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder op basis van de rapportage van de politie van 20 januari 2010, dat nader aangevuld is op 21 maart 2011, en de onderliggende processen-verbaal die betrekking hebben op de drie incidenten op 1 november 2009, 27 juli 2010 en 8 januari 2011, aan eiser het groepsverbod en de meldplicht heeft kunnen opleggen. Anders dan eiser heeft gesteld, heeft verweerder eiser niet verweten dat hij herhaaldelijk individueel de openbare orde heeft verstoord, maar dat hij herhaaldelijk deel heeft uitgemaakt van een groep die de openbare orde heeft verstoord. Het gaat erom of voldoende aannemelijk is geworden dat bij de drie incidenten door een groep personen de openbare is verstoord en dat eiser deel heeft uitgemaakt van die groep. Volgens eiser moet deze vraag ontkennend worden beantwoord.
8.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit voor de vaststelling van de feiten ten aanzien van de incidenten met name gebaseerd op het rapport van de politie van 20 januari 2011 en de aanvullingen hierop van 21 maart 2011. Dit rapport bevat een omschrijving van verschillende incidenten waarbij de rapporteur niet zelf betrokken is geweest. De rapporten zijn volgens verweerder opgesteld op basis van alle verschillende mutaties en processen-verbaal met betrekking tot de drie incidenten die in het politiesysteem zijn opgeslagen. De rechtbank acht het rapport van 20 januari 2011 voor het bewijs in deze zaak alleen van belang voor zover het daarin gerelateerde wordt ondersteund door onderliggende stukken. De rechtbank zal in de hierna volgende overwegingen de incidenten per geval beoordelen.
8.3. Ten aanzien van het incident op 1 november 2009 overweegt de rechtbank het volgende. Volgens verweerder heeft zich op 1 november 2009, op de vooravond van een Ajax-Feyenoord wedstrijd, een in donkere kleding geklede groep harde kernsupporters, waaronder eiser, verzameld bij café Alcatraz aan de Van Woustraat 5 te Amsterdam en heeft de groep overlastgevend gedrag vertoond, zoals luid schreeuwen, scanderen van leuzen, gebruik van veel alcohol, het blokkeren van de weg en het intimiderend overkomen op het overige publiek. Er was volgens verweerder een vermoeden dat deze groep de confrontatie wilde aangaan met supporters van Feyenoord.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat eiser die avond deel heeft uitgemaakt van een groep die de openbare orde verstoorde. Uit het mutatierapport met aanmaak tijdstip 4 november 2009 blijkt wel dat eiser op enig moment op die avond deel heeft uitgemaakt van een groep supporters die zich heeft verzameld bij café Alcatraz en dat zijn identiteit is vastgesteld. Uit dit mutatierapport blijkt echter niet dat deze groep de openbare orde heeft verstoord. Dit staat uitsluitend vermeld in het rapport van de politie van 20 januari 2011. De stukken waarop de politie haar bevindingen baseert bevinden zich niet in het procesdossier. Dit klemt temeer nu een groot deel van de gestelde feiten tijdens dit incident pas op 21 maart 2011 aan het rapport is toegevoegd.
8.4. Ten aanzien van het incident op 27 juli 2010 overweegt de rechtbank het volgende. Volgens verweerder heeft zich op de vooravond van de Ajax- PAOK wedstrijd een in donkere kleding geklede groep harde kernsupporters, waartoe eiser ook behoorde, verzameld bij café Back Stage in het Wallengebied. Volgens verweerder is waargenomen dat groepjes supporters zoekgedrag vertonen en leuzen scanderen en is door massaal aanwezige politie-inzet een aantal keer een daadwerkelijke confrontatie tussen de Ajax- en de PAOK-supporters voorkomen. De rechtbank stelt vast dat in de onderliggende stukken over dit incident het volgende is neergelegd. Allereerst volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2011 en de dagrapportage, met ‘tijdstip kennisname’ 30 juli 2010, dat eiser op 27 juli 2011 middels het camerasysteem van de Beursstraat om 18:25 uur voor het eerst is gezien, gaande in de richting van café Back Stage. Om 21:25 uur die avond is vervolgens naar aanleiding van enkele schermutselingen een groep Ajax-supporters, onder wie eiser, ingesloten en gecontroleerd en gefotografeerd. Om 23:00 uur heeft deze groep Ajax-supporters een aanval ingezet op een groep supporters van PAOK in de coffeeshop Grasshopper in de Oudebrugsteeg te Amsterdam. In het mutatierapport van 28 juli 2010 is over de avond van 27 juli 2010 verder het volgende geschreven: “Omstreeks 20:00 uur confrontatie gepland onder leiding van [persoon 3]. PAOK stonden te wachten bij de onderdoorgang van de C&A. Ajacieden kwamen te laat. Ajacieden later ingesloten bij en in Back stage. 2 personen aangehouden. Ajacieden omstreeks 23:00 uur getracht om een aanval in te zetten bij Grasshopper. Door tussenkomst van de politie sloegen de Ajacieden op de vlucht (tot aan de Prinsengracht).” Op grond van deze bevindingen acht de rechtbank de deelname van eiser aan de groep die de openbare orde heeft verstoord op 27 juli 2010 voldoende aannemelijk gemaakt.
8.5. Ten aanzien van het incident op 8 januari 2011 overweegt de rechtbank als volgt. Volgens verweerder heeft na afloop van de oefenwedstrijd ASV-Ajax een groep harde kernsupporters, waaronder eiser, zich in het Centrum van Hamburg verzameld. Deze groep heeft, aldus verweerder, leuzen gescandeerd en ander ordeverstorend gedrag vertoond, zoals mishandeling en het gooien van flessen en stenen. De onderliggende stukken bevestigen naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat op deze datum een groep personen de openbare orde op de door verweerder beschreven wijze heeft verstoord en dat eiser deel heeft uitgemaakt van deze groep. Hiervoor neemt de rechtbank allereerst in aanmerking het proces-verbaal van bevindingen dat op 14 maart 2011 op ambtseed is opgemaakt door een verbalisant die werkzaam is bij de Supporters Begeleiding van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Uit dit proces-verbaal volgt blijkt dat de verbalisant van 7 januari 2011 tot en met 9 januari 2011 in functie aanwezig was in Hamburg. Op 8 januari 2011 heeft de oefenwedstrijd plaatsgevonden. Er waren daarom grote groepen Ajax-supporters in de stad aanwezig. Een groep, waartoe ook eiser behoorde (de verbalisant heeft hem herkend als een bekende Ajax-supporter), liep over de Reepenbahn en gooide met stenen en glazen. Bovendien werden onschuldige omstanders mishandeld. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking het op 15 januari 2011 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van een verbalisant die ten tijde van het incident ook als supportersbegeleider in Hamburg was. Hierin staat vermeld dat hij een grote groep had waargenomen die luid schreeuwde: “Amsterdam Hooligans”. Hij hoorde flessen kapot vallen op de grond en zag dat er met stenen werd gegooid. De verbalisant zag dat de groep Ajax-supporters wegrende over de Reeperbahn richting hun hotel en hoorde telefonisch dat deze groep onderweg onschuldige personen mishandelde. Bij het hotel heeft de verbalisant onder de Ajax-supporters onder andere eiser herkend.
9.1. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat eiser op 27 juli 2010 en 8 januari 2010 deel heeft uitgemaakt van een groep die de openbare orde heeft verstoord. Met deze twee ordeverstoringen is voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een herhaaldelijke ordeverstoring. In de MvT staat hierover immers dat van een herhaaldelijke ordeverstoring sprake is wanneer ten minste twee maal de orde is vestoord (Kamerstukken II 2007-08, 31 467, nr. 3, p. 40 en 41).
9.2. Daarnaast moet voor de oplegging van onderhavige maatregel sprake zijn van vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Bovendien moet, zo volgt uit de MvT, deze vrees aanwijsbaar zijn. Dit houdt in dat zij moet blijken uit concrete aanwijzingen. Het feit dat deze persoon in het verleden betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoringen kan een dergelijke concrete aanwijzing zijn (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 6). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het patroon van overlastgevende incidenten, het karakter van de groep waarvan eiser deel uitmaakt, de aard van het groepsgedrag en het gegeven dat tussenkomst door de politie eiser er niet van heeft weerhouden opnieuw deel te nemen aan groepen die de openbare orde verstoren, terecht op het standpunt gesteld dat er een aanwijsbare ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde bestaat. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het tijdsverloop tussen de beide incidenten van ruim vijf maanden niet zodanig lang is dat niet meer gesproken kan worden van een ernstige vrees voor herhaling.
9.3. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder op basis van de twee incidenten op 27 juli 2010 en 8 januari 2011 bevoegd was om aan eiser een groepsverbod en een meldplicht op te leggen voor de maximale duur van drie maanden.
9.4. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verweerder in het onderhavige geval van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid gelden de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Indien de openbare orde met minder vergaande maatregelen (jegens eiser) kan worden gehandhaafd, dient daarmee te worden volstaan. Bovendien mag de beperking van de bewegingsvrijheid niet verder gaan dan nodig is voor het doel: de voorkoming van verdere verstoring van de openbare orde.
9.5. De rechtbank is van oordeel dat de besluitvorming van verweerder verenigbaar is met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Verweerder heeft toegelicht dat hij gekozen heeft voor een groepsverbod en meldplicht voor de maximale duur om het ongewenste negatieve proces van groepsvorming te doorbreken. Eiser diende zich te distantiëren van de groep en zich tijdens de wedstrijden te melden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit verband terecht heeft gesteld dat een groepsverbod een minder verstrekkende en ingrijpende maatregel is dan een gebiedsverbod. Het groepsverbod hield in dat eiser zich op een beperkt aantal data en tijdstippen – met uitzondering van zijn familie- en gezinsleden – met niet meer dan drie personen zonder redelijk doel in het gebied rond de Arena en in het centrum van Amsterdam mocht begeven. De maatregel gold weliswaar voor de maximale termijn van drie maanden, maar had feitelijk betrekking op een beperkt aantal wedstrijddagen in die periode. Het gaat concreet om 10 wedstrijddagen en de avonden daaraan voorafgaand vanaf 18:00 uur. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierdoor niet verder in zijn bewegingsvrijheid beperkt dan nodig was om verdere verstoring van de openbare orde te voorkomen.
10.1. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
10.2. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. A.M.I. van der Does en R.B. Kleiss, leden,
in aanwezigheid van mr. N. Abu Ghazaleh, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB