ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-2980 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van overgangsrecht bij wijziging van sociale zekerheidswetgeving voor grensarbeiders

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een directeur grootaandeelhouder (dga) die in zowel Nederland als België werkzaam is, en de Sociale verzekeringsbank. De rechtbank diende te beoordelen of het overgangsrecht van artikel 87, achtste lid, van Verordening 883/2004 van toepassing was op eiser, die voor 1 mei 2010 onder de wetgeving van zowel Nederland als België viel, maar na deze datum alleen onder de Nederlandse wetgeving zou vallen. Eiser had nagelaten tijdig gebruik te maken van het keuzerecht dat hem de mogelijkheid bood om onder de nieuwe verordening te vallen. De rechtbank oordeelde dat de letterlijke tekst van het overgangsrecht voor meerdere interpretaties vatbaar is, maar dat de interpretatie van verweerder het meest recht doet aan het beginsel van rechtszekerheid. De rechtbank concludeerde dat eiser niet binnen de gestelde termijn een aanvraag had ingediend om onder de nieuwe verordening te vallen, waardoor de afgifte van het formulier A1 per 1 december 2010 terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2980 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. W.F.C Smeets,
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigden mr. M.F. Sturmans en mr. M.N.T. Wickenhagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder voor eiser over de periode van 1 december 2010 tot en met 31 december 2011 het formulier A1 (verklaring inzake de toepassing van de Nederlandse sociale wetgeving) afgegeven.
Bij besluit van 24 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 26 januari 2012 behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Bij beslissing van 26 januari 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2012. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser woont in België en verricht als directeur grootaandeelhouder (dga) werkzaamheden in handel in metalen in Nederland voor Roferre B.V. en in België voor Roferre BVBA.
1.2. Tot 1 mei 2010 was op grond van artikel 14 quater, onder b, in samenhang met bijlage VII, punt 1, van EG-Verordening nr. 1408/71 (hierna: Vo. 1408/71) op eiser de wetgeving van België en Nederland van toepassing. Eiser was hierdoor in beide landen premieplichtig inzake de sociale zekerheid.
1.3. Vanaf 1 mei 2010 verricht eiser minder dan 25% van zijn werkzaamheden in België. Per diezelfde datum wordt eiser volledig verloond vanuit zijn Nederlandse B.V. Hij is als onbezoldigd dga blijven werken voor de Belgische BVBA.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het overgangsrecht van artikel 87, achtste lid, van EG-Verordening nr. 883/2004 (hierna: Vo. 883/2004) van toepassing is op personen die voor 1 mei 2010 onderworpen waren aan de wetgeving van twee landen en waarbij als gevolg van de toepassing van Vo. 883/2004 de wetgeving van een tweede lidstaat komt te vervallen. Aangezien eiser op grond van Vo. 1408/71 onder de wetgeving van België en Nederland valt en op grond van Vo. 883/2004 alleen onder de wetgeving van Nederland, is dit bij eiser het geval. Het kan zijn dat een persoon louter door de inwerkingtreding van Vo. 883/2004 sociale voordelen zouden worden onthouden, terwijl hij deze voordelen wel kan genieten met toepassing van Vo. 1408/71. Als het overgangsrecht op die persoon niet van toepassing zou zijn, zou hem de keuze tussen toepassing van de aanwijsregels van de oude of van de nieuwe verordening worden ontnomen. Dit acht verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het overgangsrecht leidt ertoe dat op eiser Vo. 1408/71 van toepassing blijft, waardoor hij onderworpen blijft aan zowel de Belgische als de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. Nu eiser op 16 november 2010 om toepassing van Vo. 883/2004 heeft gevraagd, is het formulier A1 terecht per 1 december 2010 afgegeven, aldus verweerder.
2.2. Eiser heeft aangevoerd dat het overgangsrecht van artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/2004 niet op hem van toepassing is. Onder Vo. 883/2004 is eiser weliswaar in plaats van aan twee wetgevingen onderworpen aan de wetgeving van één lidstaat (Nederland), maar dat is niet een andere lidstaat dan vóór 1 mei 2010, toen hij zowel aan de Belgische als ook aan de Nederlandse sociale wetgeving onderworpen was. Eiser wordt door de inwerkingtreding van Vo. 883/2004 dus niet onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan hij op grond van Vo. 1408/71 reeds was onderworpen. Hij voldoet daarmee niet aan de voorwaarde voor toepassing van het overgangsrecht. Subsidiair voert eiser aan dat zijn feitelijke omstandigheden per 1 mei 2010 dan wel 1 juni 2010 zodanig zijn gewijzigd dat geen sprake is van voortduren van de desbetreffende situatie, wat voor toepassing van het overgangsrecht als vereiste wordt gesteld. Vo. 883/2004 is daarom direct per 1 mei 2010 of althans per 1 juni 2010 op eiser van toepassing geworden en de ingangsdatum van het formulier A1 moet 1 mei 2010 dan wel 1 juni 2010 zijn, aldus eiser.
3. Wettelijk kader
3.1. Op grond van artikel 14 quater, aanhef en onder b, in samenhang met bijlage VII, punt 1, van Vo. 1408/71 zijn op diegene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van de verschillende Lid-Staten uitoefent van toepassing de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent waarbij, wanneer hij dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten uitoefent, deze wetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14, punt 2 of punt 3, en de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent waarbij, wanneer hij dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten uitoefent, deze wetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 14, punt 2 of punt 3 of punt 4.
3.2. Artikel 13, tweede lid, aanhef en onder b van Vo. 883/2004, in werking getreden op 1 mei 2010, bepaalt dat op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar zich het centrum van belangen van zijn werkzaamheden bevindt, indien hij niet woont in een van de lidstaten waar hij een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.
3.3. Artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/2004 bepaalt dat indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van Verordening (EEG) nr. 1408/71 onderworpen is, de betrokkene onderworpen blijft aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt, maar in elk geval niet langer dan 10 jaar te rekenen vanaf de toepassingsdatum van deze verordening, tenzij hij een aanvraag indient om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van deze verordening van toepassing is. Indien de aanvraag binnen een termijn van drie maanden vanaf de toepassingsdatum van deze verordening wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van deze verordening van toepassing is, is deze wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de toepassingsdatum van deze verordening. Indien de aanvraag wordt ingediend nadat deze termijn verstreken is, is genoemde wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de eerste dag van de volgende maand.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers werkzaamheden als dga in Nederland onder Vo. 1408/71 worden aangemerkt als werkzaamheden in loondienst, maar dat deze werkzaamheden met de inwerkingtreding van Vo. 883/2004 per 1 mei 2010 worden aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst. In België worden eisers werkzaamheden als dga onder beide Verordeningen aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst.
4.2. De kern van dit geschil is de vraag of eiser onder het overgangsrecht valt van artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/2004. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
4.2.1. De rechtbank is met partijen van oordeel dat de letterlijke tekst van artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/2004 voor meerdere interpretaties vatbaar is. De rechtbank volgt de interpretatie van verweerder, omdat die het meest recht doet aan het beginsel van rechtszekerheid, dat ten grondslag ligt aan het overgangsrecht. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat eiser onder Vo. 1408/71 aan de wetgeving van zowel Nederland als België is onderworpen en onder de nieuwe Vo. 883/2004 alleen aan de wetgeving van Nederland, moet worden aangemerkt als een situatie waarin een persoon op grond van de nieuwe verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat. Er treedt door de inwerkingtreding van Vo. 883/2004 immers voor eiser een verandering op in de van toepassing zijnde wetgeving. Juist in verband met dergelijke veranderingen is in artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/2004 overgangsrecht opgenomen. Daarbij is van belang dat het overgangsrecht voor een betrokkene zowel gunstig als ongunstig kan uitvallen. Zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht kan het zijn dat de toepassing van Vo. 1408/71 voor iemand voordeliger is dan de toepassing van
Vo. 883/2004. Dit zou bijvoorbeeld in eisers situatie het geval zijn indien hij een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in België zou verrichten, waardoor hij op grond van
Vo. 883/2004 alleen onder de wetgeving van België – met een hogere premiedruk dan Nederland – zou vallen. Om te voorkomen dat die personen louter door de inwerkingtreding van Vo. 883/2004 in een ongunstiger situatie komen te verkeren, is met het oog op de rechtszekerheid overgangsrecht geformuleerd op grond waarvan Vo. 1408/71 nog maximaal tien jaar op hen van toepassing kan blijven. Voor personen zoals eiser, voor wie toepassing van Verordening. 883/2004 gunstiger is, is een keuzerecht geïntroduceerd door te bepalen dat binnen drie maanden vanaf de toepassingsdatum van de verordening een aanvraag kan worden ingediend om de nieuwe verordening direct van toepassing te laten zijn. Eiser heeft echter nagelaten tijdig van dit keuzerecht gebruik te maken.
Wanneer het standpunt van eiser zou worden gevolgd en het overgangsrecht niet van toepassing zou zijn bij personen die voor 1 mei 2010 mede aan de Nederlandse wetgeving onderworpen waren, dan zouden die personen direct onder Vo. 883/2004 vallen. Het keuzerecht en de mogelijkheid om voordelen te hebben van onderworpenheid aan wetgeving op grond van Vo. 1408/71 zou hiermee aan al deze personen ontnomen worden. Dit acht de rechtbank in strijd met de aard en strekking van de verordening en met het rechtszekerheidbeginsel.
4.2.2. Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat zijn feitelijke omstandigheden, zowel privé als zakelijk, zodanig zijn gewijzigd dat hij per 1 mei 2010 dan wel 1 juni 2010 niet meer voldoet aan de voorwaarde van artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/2004 “zolang de desbetreffende situatie voortduurt”. Per 1 mei 2010 is eiser als onbezoldigd dga gaan werken voor Roferre BVBA en per 1 juni 2010 zijn de handelsactiviteiten van Roferre BVBA overgedragen aan Roferre B.V. en is eiser gaan samenwonen met zijn vriendin in een ander huis.
4.2.3. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat “de desbetreffende situatie” eindigt als een wijziging van de feiten en omstandigheden tot gevolg heeft dat op grond van Vo. 1408/71 een andere wetgeving wordt aangewezen. Daarbij moet het gaan om relevante omstandigheden. Privéomstandigheden vallen hier niet onder, aldus verweerder. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder en vindt hiervoor mede steun in de overwegingen van de Administratieve Commissie op pagina 33 en 34 van de “Praktische handleiding: de wetgeving die van toepassing is op werknemers en zelfstandigen in de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en in Zwitserland” van mei 2010. Per 1 mei 2010 zijn eisers handelsactiviteiten weliswaar gewijzigd, maar eiser verricht nog steeds werkzaamheden voor Roferre BVBA in België en Roferre B.V. in Nederland. Eiser is dus in België blijven werken. In deze situatie blijft op grond van artikel 14, quater, onder b, van Vo. 1408/71 de wetgeving van zowel België als Nederland van toepassing. Daarom is geen sprake van een wijziging van de “desbetreffende situatie”. Daarbij overweegt de rechtbank dat de omvang van de werkzaamheden niet van belang is bij de toepassing van Vo. 1408/71. Eisers stelling dat het werk na 1 mei 2010 in België van geringe omvang is, kan hem dus niet baten. Dat eiser zijn loon vanaf 1 mei 2010 volledig via Nederland kreeg betaald maakt het voorgaande evenmin anders.
4.3.1. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de inwerkingtreding van Vo. 883/2004 en de gevolgen hiervan. Eiser stelt dat zijn Belgische adviseur niet op de hoogte was van verweerders interpretatie van Vo. 883/2004 en dat hij daardoor niet tijdig gebruik heeft kunnen maken van zijn keuzerecht, maar dat dit niet aan hem kan worden verweten.
4.3.2. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder op een actieve wijze voorlichting heeft verstrekt over de wijzigingen ten aanzien van een dga per 1 mei 2010 en de inwerkingtreding van Vo. 883/2004. Eiser heeft voldoende mogelijkheden gehad om daarvan op de hoogte te geraken. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiser gelegen om bij verweerder te informeren als bepaalde dingen hem onduidelijk waren. Dat eisers Belgische adviseur niet op de hoogte was, komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank voegt daaraan toe dat eiser niet louter diende af te gaan op de door hem overgelegde literatuur. De literatuur dient vaak als discussieplatform, maar eiser kan hieraan geen rechten ontlenen. Deze grond van eiser faalt aldus.
4.4. Nu eiser aan alle voorwaarden voor toepassing van het overgangsrecht van artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/2004 voldoet en hij niet binnen drie maanden vanaf 1 mei 2010 een aanvraag heeft ingediend om op grond van Vo. 883/2004 onderworpen te worden aan de wetgeving van Nederland, is op hem de wetgeving van België en Nederland van toepassing gebleven. Nu eiser in november 2010 een aanvraag heeft ingediend om toepassing van Vo. 883/2004, heeft verweerder terecht een formulier A1 afgegeven met ingang van 1 december 2010.
4.5. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte stand houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
en mrs. A.M.I. van der Does en G.M. Beunk, leden,
in aanwezigheid van mr. C. Koekkoek, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB