RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5029 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.L. Wittensleger,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde F.H.W. Fris.
Bij besluit van 1 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen (Wwb) met ingang van 10 juni 2011.
Bij besluit van 13 september 2011 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 december 2011 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het besluit van
13 september 2011 gedeeltelijk herzien in die zin dat aan eiseres met ingang van 6 juni 2011 een uitkering op grond van de Wwb wordt toegekend. Het bestreden besluit I wordt voor het overige gehandhaafd.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.L. Wittensleger. Verweerder is vertegenwoordigd door F.H.W. Fris.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat ten einde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen.
Verweerder heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Eiseres heeft hierop gereageerd en nadere stukken in het geding gebracht.
Verweerder heeft daarop gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, is het onderzoek gesloten.
1.1. Bij besluit van 18 juni 2010 is aan eiseres met ingang van 26 mei 2010 tot en met 25 november 2010 een uitkering toegekend op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Daarbij is aangegeven dat eiseres deze bijstand zal ontvangen uiterlijk tot en met 25 november 2010 en dat er van wordt uitgegaan dat zij na deze datum weer zelfstandig in haar levensonderhoud kan voorzien. Eiseres heeft geen bezwaar aangetekend tegen dit besluit en de bijstandverlening is vervolgens overeenkomstig dit besluit met ingang van 26 november 2010 ten einde gekomen.
1.2. Op 4 januari 2011 heeft eiseres per telefoon contact opgenomen met de Dienst Werk en Inkomen (DWI) en gemeld dat zij vanwege ziekte nog steeds niet in staat is om te werken. Uit de rapportage van de medewerker van DWI blijkt dat eiseres daarbij heeft aangegeven dat ze beroerte op beroerte krijgt en tia op tia. Daar ze fysiek niet meer in staat is om te werken heeft deze medewerker haar naar de Wwb verwezen om daar een uitkering aan te vragen en aangegeven dat ze zich dan ook dient uit te schrijven.
1.3. Op 10 juni 2011 heeft eiseres met behulp van een medewerker van DWI een schriftelijke aanvraag om verlening een uitkering op grond van de Wwb ingediend. Deze uitkering is haar met ingang van 6 juni 2011 toegekend. Uit de contactnotities over de periode 23 maart 2010 – 1 juli 2011 blijkt niet dat eiseres zich na het telefoongesprek op 4 januari 2011, maar eerder dan 6 juni 2011, telefonisch of in persoon bij verweerder heeft gemeld.
2.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder aan eiseres met terugwerkende kracht bijstand moet verstrekken. Eiseres stelt zich op het standpunt dat met ingang van 26 november 2010, aansluitend aan het aflopen van de uitkering op grond van de Bbz, aan eiseres bijstand had moeten worden verleend aangezien zij op dat moment nog tot de kring van belanghebbenden uit hoofde van de Wwb behoorde en het overduidelijk was dat eiseres hulp nodig had.
3.1. In artikel 11, eerste lid, van de Wwb is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
3.2. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Wwb wordt, als is vastgesteld, dat recht op bijstand bestaat, de bijstand verstrekt vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.1. Gelet op de inhoud van bestreden besluit I en bestreden besluit II is de rechtbank van oordeel dat bestreden besluiten I en II samen een volledige reactie vormen op het bezwaarschrift. De rechtbank zal dan ook deze besluiten opvatten alsof het één bestreden besluit is.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet in beginsel voor iedere specifieke uitkering een afzonderlijke aanvraag worden ingediend, zie de uitspraak van de CRvB van 5 april 2011 (LJN: BQ0521) en de daarin aangehaalde jurisprudentie. Dat is voor een uitkering ingevolge het Bbz waarna mogelijk recht bestaat op een ‘gewone’ bijstandsuitkering niet anders. Gesteld noch gebleken is dat eiseres voor de datum dat haar uitkering op grond van het Bbz afliep aan verweerder te kennen heeft gegeven dat zij aansluitend nog een bijstandsuitkering nodig zou hebben. Nu in het besluit waarin aan eiseres de uitkering op grond van de Bbz wordt toegekend ook duidelijk een einddatum van deze uitkering staat genoemd kan eiseres daarna niet zonder meer aanspraak maken op een andere uitkering, ook al behoorde eiseres mogelijk op dat moment nog tot de kring van belanghebbenden. Om dat te kunnen beoordelen had verweerder immers een nieuwe aanvraag nodig.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie inzake de toepassing van artikel 44 van de Wwb wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaand aan de datum waarop de melding heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. In de uitspraak van de CRvB van 15 december 2009 (LJN: BK 6840) is overwogen dat van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het bepaalde in artikel 44 van de Wwb rechtvaardigen sprake kan zijn indien de betrokkene als gevolg van zijn psychische problematiek niet in staat was gedurende de periode voorafgaande aan zijn aanvraag op toereikende wijze mee te werken aan datgene dat nodig was voor het indienen van zijn aanvraag naar aanleiding van zijn melding bij het CWI noch in staat was gedurende deze periode adequate hulp te zoeken.
4.4. De rechtbank concludeert uit de door eiseres overgelegde stukken over haar medische toestand dat eiseres lijdt aan een conversiestoornis. Zo blijkt uit de brief van [A], als gezondheidspsycholoog verbonden aan het BovenIJziekenhuis, van 9 februari 2012, met als bijlage informatie van mevrouw [B], klinisch psycholoog, dat eiseres van 26 oktober 2010 tot 7 december 2010 onder behandeling was bij mevrouw [B]. Eiseres is behandeld voor uitputtingsklachten, verwardheid en vergeetachtigheid. Mevrouw [B] constateert dat er een conversiebeeld is ontstaan vanuit de onderliggende problematiek. Uit de brief van 20 februari 2012 van [C], als neuroloog verbonden aan het BovenIJ ziekenhuis, met als bijlagen brieven aan de huisarts van eiseres, blijkt dat eiseres van 14 oktober 2010 tot en met 12 november 2010 neurologisch onder behandeling is geweest, vanwege lichamelijke klachten waarvoor geen medische verklaring is gevonden. Uit de brief van [D], werkzaam als spv-verpleegkundig specialist bij GGZ inGeest, van 9 juni 2011 blijkt dat eiseres vanaf 20 december 2010 is gezien voor een aantal intakegesprekken. Zij is door de GZ-psycholoog van het BovenIJziekenhuis doorverwezen omdat zij lijdt aan cognitieve stoornissen, controleverlies op wisselende plekken en functies in haar lichaam en anamnestische pijnklachten op diverse plaatsen in haar lichaam die medisch niet objectiveerbaar zijn. Uit onderzoek is gebleken dat eiseres lijdt aan een pijnstoornis gebonden aan psychische factoren en een conversiestoornis met gemengd beeld. Eiseres is doorverwezen naar een gespecialiseerde psychomotore therapeut. Uit de brief van mevrouw [E], als psychomotorisch therapeute werkzaam bij GGZ inGeest van 5 januari 2012 blijkt dat eiseres sedert 30 maart 2011 in behandeling is vanwege lichamelijke klachten als gevolg van chronische overbelasting. Eiseres ervaart pijn in verschillende delen van haar lichaam. Er is sprake van een zogenaamde conversiestoornis.
4.5. Uit algemene informatie over conversiestoornissen die op het internet beschikbaar is (zie bv mens-en-gezondheid.infonu.nl en wikipedia) is het de rechtbank bekend dat het gaat om een psychische aandoening die zich op verschillende manieren kan uiten. De belangrijkste theorie over het ontstaan is dat negatieve gevoelens door verdringing buiten het bewustzijn worden gehouden, maar dat dit via onbewuste weg invloed heeft op de functies van het lichaam, met name het willekeurige spierweefsel, het zenuwstelsel en de zintuigen. Door de spanningen die hierbij optreden, schakelen de hersenen bepaalde lichamelijke functies uit, zodat de patiënt de stress niet meer ervaart. Hierdoor ontstaat het beeld dat kan lijken op een neurologische ziekte. Een conversiestoornis kan vele vormen aannemen, maar de meest voorkomende zijn verlamming van de ledematen, problemen met gezicht of gehoor, algemene vermindering van de zintuiglijke waarneming en verlies van het spraakvermogen. Ook kunnen motorische stoornissen of stuipen optreden. Bij de zitting heeft de rechtbank dergelijke symptomen ook bij eiseres geconstateerd.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat uit de bovengenoemde stukken, in hun onderlinge samenhang bezien, genoegzaam blijkt dat eiseres lijdt aan zodanige lichamelijke en psychische klachten dat het aannemelijk is dat zij niet in staat was tussen het aflopen van de Bbz-uitkering en 6 juni 2011 om een aanvraag voor een bijstandsuitkering aan te vragen of op een andere manier adequate hulp te zoeken. Het telefoongesprek van 4 januari 2011 maakt dat, gelet op de inhoud daarvan zoals door een eigen medewerker is aangetekend, niet anders en had voor verweerder aanleiding kunnen zijn de ter zitting gememoreerde formulierenbrigade naar eiseres toe te laten gaan. Voorts verdient aantekening dat de medewerker van DWI die eiseres heeft geholpen de aanvraag in te dienen ook heeft geconstateerd dat eiseres niet in staat was om de aanvraag in te vullen. Ter zitting heeft de rechtbank zelf ook geconstateerd dat eiseres probeert een coherent verhaal te vertellen maar dat zij zichzelf regelmatig herhaalt of zodanig afdwaalt dat zij kennelijk niet meer weet waar zij over praat.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vanwege deze bijzondere omstandigheden aanleiding had moeten zien om eiseres met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Wwb te verlenen met ingang van 26 november 2011, aansluitend aan haar uitkering op grond van het Bbz. Het beroep van eiseres is dan ook gegrond en de bestreden besluiten kunnen niet in stand blijven.
4.8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder eiseres een uitkering op grond van de Wwb dient te verstrekken met ingang van 26 november 2011. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat eiseres niet de beschikking heeft gehad over inkomsten en dat eiseres evenmin over vermogen beschikt.
4.9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Nu eiseres heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, dient verweerder deze kosten te voldoen aan de griffier. Tenslotte zal de rechtbank bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres vergoedt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I en II;
- herroept het besluit van 1 juli 2011, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluit I en II;
- bepaalt dat aan eiseres een uitkering op grond van de Wwb wordt toegekend met ingang van 26 november 2010;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41, - (een en veertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874, - (achthonderd en vier en zeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB