RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706365-12
RK nummer: 12/2872
Datum uitspraak: 18 mei 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 april 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 april 2012 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] op [1966],
wonende op het adres [adres], [postcode plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank te Antwerpen van 4 april 2012.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Het feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2 OLW
De rechtbank is – met de verdediging – van oordeel dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 2 OLW en acht bij haar oordeel het hiernavolgende van belang.
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. De opgeëiste persoon wordt, mede blijkens de nadere informatie van 17 april 2012, ervan verdacht in de periode van 24 april 2011 tot en met 1 mei 2011 met een ontvreemde kaart € 5000,- opgenomen te hebben van de rekening van zijn toenmalige vriendin. Een plaatsaanduiding ontbreekt in het EAB.
Het Openbaar Ministerie heeft per fax van 11 april 2011 verzocht om een plaatsaanduiding aan te geven. De Belgische justitiële autoriteiten hebben per fax van 17 april 2012 als volgt geantwoord:
De plaats van afhaling is ons niet bekend. Dit zal o.m. voorwerp uitmaken van het verhoor van betrokkene en bijkomend onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat met dit antwoord de plaats van het delict niet bekend is geworden. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW vereist echter dat het EAB ‘een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit’ bevat. Gelet op het voorgaande, het ontbreken van de plaatsaanduiding, voldoet het EAB niet aan artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e OLW.
Daarnaast acht de rechtbank het, in verband met de beoordeling of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde eisen, noodzakelijk om te weten waar het strafbare feit gepleegd is. De vraag die onder andere, in verband met artikel 13 OLW, beantwoord dient te worden, is of het strafbare feit mogelijk (deels) op Nederlands grondgebied is gepleegd. De officier van justitie heeft weliswaar ter zitting een kaartje van internet overgelegd, maar hieruit volgt niet waar het feit is gepleegd, het zijn slechts ‘aannames’ en deze zijn bovendien niet uitgegaan van de Belgische justitiële autoriteiten. Nu de plaatsbepaling ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat zij niet over voldoende informatie beschikt om te beoordelen of de overlevering kan worden toegestaan.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is van genoegzaamheid van de stukken. Nu de Belgische justitiële autoriteiten geen antwoord hebben kunnen gegeven op de door het IRC gestelde vraag ziet de rechtbank geen aanleiding om nogmaals aan de Belgische justitiële autoriteiten de informatie te vragen.
De rechtbank zal de verzochte overlevering dan ook niet toestaan.
Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, dient de overlevering te worden geweigerd.
6. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OP het bevel gevangenneming van 4 mei 2012.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.