ECLI:NL:RBAMS:2012:BX0949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-706302-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel in het kader van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2012 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar illegale handel in verdovende middelen. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije, is op 15 maart 2012 in Nederland aangehouden op basis van een rechtshulpverzoek uit Duitsland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft argumenten aangevoerd om af te zien van de weigeringsgrond van dubbele strafbaarheid, aangezien het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, is opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten als voldoende beoordeeld, ondanks het ontbreken van een handtekening.

De verdediging heeft betoogd dat er in Nederland een strafvervolging gaande is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon niet als een strafvervolging in de zin van de OLW kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten moet plaatsvinden, omdat de rechtsorde in Duitsland is aangetast en de vervolging daar reeds is gestart. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de toepasselijke wetsartikelen zijn genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706302-12
RK nummer: 12/2555
Datum uitspraak: 18 mei 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 maart 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 maart 2012 door het Hoofd van het Parket Staatsanwaltschaft (Openbaar Ministerie) te Darmstadt (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Turkije) op [1959],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Arrestatiebevel van het Amtsgericht Darmstadt van 15 maart 2012 (Dossiernummer: 25 Gs 838/12-300 JS 44305/11).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft ook de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Oberstaatsanwalt te Darmstadt (Duitsland) heeft bij aanvullende informatie van 20 april 2012 de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon, in geval van rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 ter nadere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland zal worden overgebracht.
De overbrenging geschiedt zonder voorwaarden, zodat eventueel de omzettingsprocedure volgens artikel 11 van het voornoemde verdrag kan worden toegepast.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4 bedoeld feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
De raadsman heeft betoogd dat deze garantie niet voldoet aan de eisen die de OLW en de jurisprudentie stellen, nu de garantie niet ondertekend en/of gestempeld is.
De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van de door de uitvaardigende autoriteiten verstrekte gegevens. Het ontbreken van een handtekening doet hier niet aan af, zeker nu de garantie eveneens bij e-mail van 20 april 2012 was aangekondigd. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a OLW
De raadsman betoogd, zakelijk weergegeven, dat in Nederland een strafvervolging gaande is nu de opgeëiste persoon op 15 maart 2012 is aangehouden en vervolgens in verzekering is gesteld en dat op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, OLW de overlevering geweigerd dient te worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon op grond van een rechtshulpverzoek uit Duitsland is verricht en dat er geen strafvervolging voor deze zaak in Nederland gaande is. Op geen enkel moment heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie de vervolging in Nederland willen aanvangen.
De rechtbank overweegt als volgt. De opgeëiste persoon is op 15 maart 2012 te Dordrecht aangehouden op grond van een verdenking van overtreding van de Opiumwet. De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat deze aanhouding is verricht naar aanleiding van een rechtshulpverzoek uit Duitsland. Dit blijkt echter niet uit het proces-verbaal van aanhouding en het bevel tot inverzekeringstelling, maar de rechtbank is van oordeel dat dit niet noodzakelijk is. Het antwoord van de officier van justitie dat de aanhouding en inverzekeringstelling op grond van een rechtshulpverzoek is verricht, acht de rechtbank afdoende. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de mededeling van de officier van justitie onjuist is, mede gelet op het arrestatiebevel van 16 maart 2012 waarin wordt vermeld dat de opgeëiste persoon op 15 maart 2012 vijfhonderd gram cocaïne heeft verkocht aan een undercoveragent van het Hoofdbureau van Politie Zuidhessen (Duitsland).
De rechtbank overweegt met de officier van justitie dat in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van‘vervolging’ in Nederland als bedoeld in artikel 9 OLW. De aanhouding van de opgeëiste persoon en de daarop volgende inverzekeringstelling op grond van het Wetboek van Strafvordering kunnen niet als zodanig worden aangeduid. Hierbij is mede van belang dat uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het nimmer de bedoeling is geweest van de Nederlandse autoriteiten om de opgeëiste persoon in Nederland voor deze feiten te vervolgen. Nu de opgeëiste persoon in Nederland niet wordt vervolgd voor dezelfde feiten als waarvoor de overlevering is verzocht, is er geen strijd met artikel 9 OLW. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- De opsporing en vervolging van de strafbare feiten in Duitsland zijn aangevangen;
- De bewijsmiddelen in Duitsland voorhanden zijn en enkel in Nederland vergaard zijn op grond van rechtshulp;
- In het kader van dit Duitse onderzoek verschillende medeverdachten zijn aangehouden;
- De rechtsorde in Duitsland rechtstreeks is aangetast, nu de verdovende middelen bestemd waren voor de Duitse markt, althans voor in Duitsland wonende afnemers;
- Het in gevaar gebrachte rechtsgoed betreft de Duitse volksgezondheid.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Duitse autoriteiten en de verdere vervolging in Duitsland de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is aangevoerd dat alle feiten op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden en uit het EAB niet gedestilleerd kan worden waarom de rechtsorde in Duitsland meer geschaad zou zijn dan de Nederlandse. Bovendien is er geen verbinding met het Duitse grondgebied aanwezig.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. De rechtbank leidt uit het dossier af dat er een vervolging loopt tegen de opgeëiste persoon in Duitsland en niet in Nederland. In deze situatie heeft de officier van justitie gelet op de door haar aangevoerde argumenten in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.
8. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, de garantie ex artikel 6 OLW is gegeven en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 9 en 13 OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Hoofd van het Parket Staatsanwaltschaft (Openbaar Ministerie) te Darmstadt (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]