RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/522 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.S. Vlieger,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.E. Carter.
Bij primair besluit van 26 augustus 2011 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) herzien over oktober 2009 en over de periode van 1 februari 2010 tot en met 26 juli 2010 en de over die perioden ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van respectievelijk € 53,47 en € 1.182,27 teruggevorderd.
Bij besluit van 21 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2012.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigd en B. van Wetering, tolk in de Portugese taal. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.1. Sinds 23 april 2004 ontvangt eiseres een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Eiseres staat ingeschreven op het adres [adres] te Amsterdam, welke woning zij huurt van woningbouwvereniging De Alliantie (hierna: De Alliantie). Naar aanleiding van een melding van De Alliantie dat eiseres haar woning onderverhuurt aan een persoon genaamd [A], heeft verweerder onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van het recht op bijstand van eiseres. De uitkomsten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen Melding, met als afsluitdatum 11 maart 2011. Tijdens het onderzoek heeft verweerder onder andere dossieronderzoek verricht en een proces-verbaal van politie ontvangen en is eiseres verschillende keren gehoord.
1.2. Op grond van de resultaten van het onderzoek van de afdeling handhaving, heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres over de genoemde perioden herzien op de grond dat zij niet aan verweerder heeft gemeld dat zij in oktober 2009 inkomsten heeft ontvangen en in de periode van 1 februari 2010 tot en met 26 juli 2010 een medebewoner heeft gehad. Eiseres kon haar woonkosten delen en had dus geen aanspraak op een woontoeslag van 20%. Verweerder heeft de ten onrechte uitgekeerde bedragen van eiseres teruggevorderd.
1.3. Eiseres heeft het bestreden besluit in beroep gemotiveerd betwist.
2.1. In artikel 17, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
2.2. In artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand kan herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
2.3. In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat verweerder kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Herziening ten aanzien van oktober 2009
3.1. Verweerder stelt dat het terug te vorderen bedrag van € 53,47 een kennelijke verschrijving betreft: het bedraagt € 49,73 en zal worden aangepast. Eiseres betwist dat het om een kennelijke verschrijving gaat.
3.2. De rechtbank stelt vast dat dit deel van het beroep zich richt tegen de hoogte van het terug te vorderen bedrag. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting het terug te vorderen bedrag toegelicht, onder verwijzing naar het primaire besluit en de daarin opgenomen berekening van dit bedrag over het jaar 2009. De rechtbank heeft, gezien die toelichting, geen reden aan te nemen dat van een kennelijke verschrijving geen sprake is. Het bestreden besluit houdt in zoverre in rechte stand.
Herziening ten aanzien van de periode van 1 februari 2010 tot en met 26 juli 2010
4.1. Verweerder heeft de periode waarin eiseres een medebewoner heeft gehad mede gebaseerd op het proces-verbaal van de politie van 25 november 2010 van verbalisant [B] (hierna: het PV [X]), bevattende een politiemutatie (hierna: de mutatie) van een melding van eiseres op 25 juli 2010 aan een collega, [C]. In de mutatie staat, samengevat, dat [A] sinds februari 2010 een kamer huurt in de woning van eiseres voor € 200,- per maand, dat de afspraak was dat het tijdelijk zou zijn, de maanden februari en maart 2010, maar dat [A] tot op heden weigert de woning te verlaten.
4.2. Eiseres heeft aangevoerd dat het PV [X], op basis waarvan verweerder het onderzoek is gestart, in strijd met het Convenant [X] (hierna: het Convenant) zonder toestemming van de officier van justitie en dus op onrechtmatige wijze is verkregen, zodat de resultaten van dit onderzoek hiermee ook onrechtmatig zijn. Verweerder heeft dit betwist op de grond dat toestemming van de officier van justitie slechts nodig is indien sprake is van een aangifte die tot vervolging leidt, terwijl hier slechts een melding is gedaan.
4.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder namens de gemeente Amsterdam, met de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, de Amsterdamse Federatie van woningcorporaties en de verschillende woningcorporaties, waaronder De Alliantie, op 24 november 2008 het Convenant heeft ondertekend. Het Convenant beoogt een samenwerkingsverband tot stand te brengen om in gezamenlijkheid onrechtmatige bewoning of onrechtmatig gebruik van woningen tegen te gaan. Hiertoe is noodzakelijk dat hierop betrekking hebbende politiegegevens aan de bevoegde medewerkers van de gemeente en de corporaties worden verstrekt, met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens.
4.4. Uit artikel 5.8. van het Convenant en het Besluit van 11 november 2008 ‘tot het structureel verstrekken van politiegegevens aan het samenwerkingsverband [X]’ (hierna: het Besluit) volgt, voor zover hier van belang, dat de betreffende politiegegevens ter beschikking kunnen worden gesteld indien de officier van Justitie daarmee heeft ingestemd en die gegevens worden gebruikt voor de in het Convenant genoemde doelstellingen.
4.5. De rechtbank stelt vast dat het PV [X] niet mede door de officier van justitie is ondertekend, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat deze in dit geval geen toestemming heeft gegeven om het PV [X] vrij te geven, dan wel dat om die toestemming niet is verzocht. Tevens stelt de rechtbank vast dat de politiegegevens uit het PV [X] in dit geval zijn gebruikt om bijstandfraude tegen te gaan, hetgeen niet een in het Convenant omschreven doelstelling is. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank in het onderhavige geval het gebruik van het PV [X] door verweerder niet gerechtvaardigd, zodat de daarin neergelegde gegevens moeten worden bestempeld als onrechtmatig verkregen bewijs.
4.6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) is het gebruik van bewijsmiddelen, voor zover die al onrechtmatig zouden zijn verkregen, slechts dan niet toegestaan indien deze bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 januari 2006, onder LJN: AU9232). De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval is gebleken.
4.7. De rechtbank overweegt daartoe dat partijen met het Convenant zich ten doel hebben gesteld om samen te werken bij de aanpak van onrechtmatig gebruik van woningen en daartoe gegevens uit te wisselen. In dit kader geldt op grond van het Besluit en het daaraan ten grondslag liggende Convenant als uitgangspunt dat politiegegevens slechts voor dat doel mogen worden verstrekt, en bovendien slechts met instemming van de officier van justitie. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat sprake moet zijn van een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Aan dit uitgangspunt wordt alle kracht ontnomen, indien die instemming ontbreekt en het betreffende bestuursorgaan niettemin de aldus onrechtmatig verkregen politiegegevens bij het tegengaan van onrechtmatig gebruik van woningen zou mogen betrekken. Dit geldt in het onderhavige geval te meer, nu de betreffende gegevens zijn gebruikt voor een ander doel dan met het Besluit en het Convenant beoogd, te weten om bijstandfraude tegen te gaan.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat het PV [X] buiten beschouwing dient te worden gelaten. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder naar aanleiding van het PV [X] geen zelfstandig onderzoek heeft verricht en dat eiseres uitsluitend over haar woonsituatie heeft verklaard na confrontatie met het PV [X] door handhavingmedewerkers van verweerder. De rechtbank is bekend met de vaste jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2009, LJN: BK4057) waarin wordt overwogen dat geen rechtsregel of rechtsbeginsel zich ertegen verzet dat na een onrechtmatig bevonden huisbezoek een nader onderzoek wordt ingesteld en dat de bevindingen van dit nader onderzoek bij de beoordeling worden betrokken, waarbij de Raad tevens oordeelt dat dit alleen anders is indien gezegd moet worden dat het bestuursorgaan in redelijkheid geen gebruik kon maken van de bevoegdheid tot het instellen van een nader onderzoek of van de daardoor verkregen onderzoeksresultaten, gelet op de wijze waarin dat in het concrete geval is gebeurd. Nu in dit geval echter zonder toestemming van de Officier van Justitie gebruik is gemaakt van het PV [X] voor een ander doel dan waarvoor het is opgemaakt, is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van een situatie als door de Raad bedoeld, dat verweerder in redelijkheid geen gebruik mocht maken van de verklaringen van eiseres. Dit betekent dat de verklaringen van eiseres als ‘verboden vrucht’ moeten worden beschouwd en om die reden evenmin kunnen bijdragen tot het standpunt van verweerder dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
5.1. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat, daargelaten hetgeen onder 4. is overwogen, het PV [X] op grond van het navolgende geen toereikende grondslag biedt voor het standpunt van verweerder dat eiseres sinds 1 februari 2010 een medebewoner heeft gehad.
5.2. Het PV [X] bevat uitsluitend de weergave van een in een mutatie opgenomen melding, waarbij de verbalisant zelf niet aanwezig is geweest. Dat de melding is opgenomen in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal heeft dan ook geen toegevoegde waarde. Voorts is de mutatie zelf niet gelijk een proces-verbaal op ambtseed opgemaakt en door eiseres ondertekend. Verder maakt de context waarin de melding is gedaan (eiseres heeft de politie verzocht [A] per direct uit haar woning te verwijderen omdat [A] telkens weigerde deze te verlaten) dat geen bijzondere aandacht zal zijn besteed aan de datum waarop [A] voor het eerst zijn intrek in haar woning heeft genomen. Tevens blijkt uit de mutatie niet hoe en in welke taal eiseres (die de Nederlandse niet volledig machtig is) de melding heeft gedaan. Dat in het PV [X] noch de mutatie hierover iets staat vermeld, is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres het gesprek in de Nederlandse taal heeft gevoerd en volledig heeft begrepen. Op grond van het voorgaande kan aan het PV [X] noch aan de mutatie de waarde worden toegekend die verweerder daaraan hecht.
6.1. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet op een deugdelijke motivering berust, voor zover het betreft de herziening van het recht op bijstand over de periode van 1 februari 2010 tot en met 26 juli 2010. Het beroep is in zoverre gegrond.
6.2. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de herziening van het recht op bijstand over de periode van 1 februari 2010 tot en met 26 juli 2010 te herroepen, nu het primaire besluit in zoverre op een ondeugdelijke grondslag berust en herstel van dat gebrek niet aannemelijk is. De rechtbank zal voorts de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten, voor zover het betreft de herziening van het recht op bijstand over de maand oktober 2009.
Ten aanzien van de terugvordering
7.1. Uit het voorgaande volgt dat voor de terugvordering van het recht op bijstand over de periode van 1 februari 2010 tot en met 26 juli 2010 geen grond bestaat. Aangezien een terugvorderingbesluit volgens vaste rechtspraak als één en ondeelbaar wordt aangemerkt, komt het bestreden besluit wat betreft de terugvordering eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is ook in zoverre gegrond. Verweerder zal worden opgedragen om wat de terugvordering betreft opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres met in achtneming van de uitspraak. Met het oog daarop overweegt de rechtbank nog als volgt.
7.2. Verweerder komt op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB de bevoegdheid toe om het aan eiseres over de maand oktober 2009 verleende recht op bijstand terug te vorderen. De rechtbank is niet gebleken van een omstandigheid op grond waarvan verweerder niet zou mogen besluiten tot terugvordering van de over die maand teveel verleende bijstand.
8.1. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,-, wegingsfactor 1). Omdat eiseres heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, moet verweerder dit bedrag aan de griffier van de rechtbank betalen. Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, met uitzondering van de herziening van het recht op bijstand over de maand oktober 2009;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit, voor zover het de herziening van het recht op bijstand over de periode van 1 februari 2010 tot en met 26 juli 2010 betreft;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dat is vernietigd;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar gericht tegen het primaire besluit, voor zover dit betreft de terugvordering van het recht op bijstand, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres gestorte griffierecht aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,- (achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB