RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/122 GBA
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
verblijvende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. S. Bouddount,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S. de Ruijter.
Bij besluit van 22 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot correctie van haar inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente Amsterdam afgewezen.
Bij besluit van 29 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2012. Partijen zijn vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.
1.1. Eiseres stond ingeschreven op het adres [adres], te [plaats].
1.2. Naar aanleiding van een melding dat eiseres naar Marokko is vertrokken door de echtgenoot van eiseres, [A], is verweerder op 15 juni 2010 een onderzoek gestart naar de bewoning van dit adres.
1.3. Op 12 augustus 2010 heeft verweerder eiseres op voormeld adres bericht dat hij voornemens is haar inschrijving in de GBA te wijzigen naar ‘vertrokken naar onbekend’. Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft verweerder eiseres met ingang van 12 augustus 2010 eiseres opgenomen in de GBA als ‘vertrokken naar onbekend’. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.4. Op 17 januari 2011 heeft eiseres verweerder verzocht haar uitschrijving in de GBA ongedaan te maken. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.1. Verweerder voert aan dat een inschrijving in de GBA overeen moet komen met de feitelijke situatie. De omstandigheid dat eiseres tegen haar zin in Marokko woont maakt haar feitelijke woonsituatie niet anders. Nu de melding dat eiseres naar Marokko was vertrokken afkomstig was van haar echtgenoot heeft verweerder overeenkomstig de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) en de circulaire van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 juni 2005 met kenmerk BPR2005/U58068 (hierna: de circulaire) een adresonderzoek gedaan en eiseres opgeroepen tot het verschaffen van inlichtingen. Daarbij is gebleken dat eiseres feitelijk niet langer op het inschrijvingsadres woonde, zodat ambtshalve uitschrijving heeft plaatsgevonden. Aangezien eiseres ten tijde van het correctieverzoek evenmin in Nederland woonde is het correctieverzoek op goede gronden afgewezen. De gevolgen van de uitschrijving voor de verblijfstatus van eiseres moeten worden beoordeeld door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Ten overvloede wordt opgemerkt dat voor deze minister eveneens de feitelijke situatie van belang is en niet de inschrijving in het GBA.
2.2. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en gebrekkig tot stand is gekomen. Verweerder heeft eiseres in strijd met het beleid zoals neergelegd in de circulaire uitgeschreven. Eiseres had, alvorens te worden uitgeschreven, op grond van artikel 74, tweede lid, van de Wet GBA in persoon moeten worden opgeroepen om te verschijnen en inlichtingen te verschaffen. De circulaire beoogt vrouwen als eiseres, die tegen hun zin in Marokko worden achtergelaten, te beschermen. Het verzoek tot ongedaanmaking had daarom gehonoreerd moeten worden. Verweerder doet tevens ten onrechte voorkomen alsof eiseres op grond van artikel 48, tweede lid, van de Wet GBA ambtshalve is uitgeschreven.
3.1. Op grond van artikel 1 van de Wet GBA wordt – voor zover hier van belang – onder woonadres in de zin van die wet verstaan: het adres waar een betrokkene woont.
3.2. Op grond van artikel 48, eerste en tweede lid, van de Wet GBA dient de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven daarvan aangifte te doen, bij gebreke waarvan verweerder ambtshalve zorg dient te dragen voor de opneming van het vertrek.
3.3. Op grond van de circulaire is onder meer reden te twijfelen aan de juistheid van de aangifte indien de aangifte namens de partner wordt gedaan, maar de aangever zelf op het adres blijft wonen. Op grond van artikel 74, tweede lid, van de Wet GBA, dient de vertegenwoordigde dan in persoon te worden opgeroepen om inlichtingen te verschaffen. Tevens dient een adresonderzoek te worden opgestart. Hangende het onderzoek wordt er door de ambtenaar geen gevolg gegeven aan de aangifte. Met betrekking tot de juistheid van de aangifte mag en kan de ambtenaar slechts beoordelen of is voldaan aan de criteria die de Wet GBA stelt. Dat geschiedt uitsluitend op basis van de feiten. Dit kan betekenen dat eventueel toch ambtshalve uitschrijving moet plaatsvinden. Zo zal volgens de circulaire in het geval dat geconstateerd wordt dat een vrouw in haar geboorteland is achtergelaten, ook al is dat buiten haar wil gebeurd, na verloop van tijd alsnog ambtshalve het gegeven van vertrek uit Nederland op haar persoonslijst moeten worden opgenomen, omdat zij feitelijk niet meer in Nederland verblijft.
4.1. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres sinds de zomer van 2010 verblijft in Marokko. Nu de Wet GBA ervan uitgaat dat de GBA de feitelijke situatie dient weer te geven brengt dat met zich mee dat het vertrek van eiseres uit Amsterdam in het GBA geregistreerd moet worden. De omstandigheid dat eiseres tegen haar wil niet langer in Amsterdam woont maakt dat niet anders. Daardoor verandert immers niet dat eiseres feitelijk niet langer in Amsterdam woont. Daarmee is in het onderhavige geding nog slechts aan de orde of verweerder de juiste procedure heeft gevoerd bij de behandeling van het verzoek de uitschrijving van eiseres weer ongedaan te maken. Tot correctie van de inschrijving als woont zij feitelijk weer in Amsterdam kan dat naar het oordeel van de rechtbank echter niet leiden.
4.2. Vast staat dat eiseres tegen het besluit van 26 oktober 2010 geen bezwaar heeft gemaakt, zodat het in rechte vast staat. De omstandigheid dat eiseres voorafgaand aan dit besluit slechts op het GBA-adres is opgeroepen en daardoor niet in persoon is gehoord speelt daarom thans geen rol meer. De rechtbank zal zich dan ook niet uitlaten over de vraag of verweerder voorafgaand aan het besluit van 26 oktober 2010 gehouden was om bij de echtgenoot van eiseres naar haar adres in Marokko te informeren.
4.3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten haar op te roepen voordat op haar verzoek om de uitschrijving ongedaan te maken werd beslist. Verweerder was immers door het correctieverzoek in staat om eiseres – via haar advocaat – in persoon te bereiken. Daargelaten of de circulaire ook van toepassing is bij een correctieverzoek of verzoek om herziening is de rechtbank van oordeel dat eiseres zelf – via haar advocaat – in het verzoek alle feiten en omstandigheden naar voren heeft kunnen brengen die voor de afhandeling van het verzoek van belang kunnen zijn. Nu uit dit verzoek reeds bleek dat eiseres feitelijk voldoet aan de eis voor (ambtshalve) uitschrijving kon verweerder in redelijkheid afzien van een oproep aan eiseres om in persoon te verschijnen. De omstandigheid dat haar verblijf buiten Nederland tegen haar wil is maakt dat niet anders.
4.4. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte doet voorkomen alsof eiseres ambtshalve is uitgeschreven, kan de rechtbank niet volgen. Immers, niet de aangifte van de echtgenoot van eiseres ligt ten grondslag aan de uitschrijving, maar de resultaten van het daaropvolgende door verweerder ingestelde onderzoek.
4.5. Eiseres wijst voorts op het belang van de GBA-inschrijving voor haar verblijfrecht. De rechtbank overweegt daarover dat ook voor het opbouwen en verwerven van een verblijftitel de feitelijke situatie doorslaggevend is. Deze grond kan daarom evenmin leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
4.6. Eiseres heeft tenslotte aangevoerd dat in andere gemeenten vrouwen die door hun echtgenoot tegen hun wil in Marokko zijn achtergelaten niet uit het GBA worden uitgeschreven. De rechtbank begrijpt dat zij daarmee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. Daarover merkt de rechtbank in de eerste plaats op dat de omstandigheid dat een andere gemeente anders handelt dan verweerder niet maakt dat verweerder op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden is hetzelfde te doen. Verweerder is immers een andere partij en iedere gemeente heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het uitvoeren van de Wet GBA. Nu eiseres voorts heeft nagelaten nadere stukken in het geding te brengen om haar stelling te onderbouwen kan de rechtbank niet beoordelen of overigens sprake is van gelijke gevallen.
4.7. Ter zitting is nog de vraag aan de orde geweest of verweerder – gelet op de omstandigheid dat eiseres tegen haar zin in Marokko verblijft – naar aanleiding van het correctieverzoek gehouden was de inschrijving van eiseres opnieuw in onderzoek te nemen en dat in het GBA te vermelden. Nu de feitelijke situatie doorslaggevend is en die feitelijke situatie geen reden tot onderzoek geeft, bestond daarvoor echter geen aanleiding. De omstandigheid dat eiseres tegen haar wil niet in Nederland woont is geen aanleiding om van die Wet en de daarop gebaseerde circulaire af te wijken. Dat die circulaire vrouwen als eiseres mogelijk onvoldoende bescherming biedt staat niet ter beoordeling van de rechtbank.
4.8. De slotsom is dat verweerder het verzoek van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB