RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.579-12
RK nummer: 12/4944
Datum uitspraak: 4 september 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 juli 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 januari 2012 door de Hunedoara Court of Law (Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Roemenië) op [1984],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 augustus 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat het de rechtbank door het tijdstip waarop de zaak voor behandeling is aangebracht en vanwege haar volle agenda, onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Criminal resolution no. 182/12.09.2011, van de
Hunedoara Court of Law met zaaknummer 5356/243/2010, onherroepelijk op 6 december 2011
en als gewijzigd door de Criminal decision no. 1394/06.12.2011 of the Court of Appeal Alba Iulia.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Ten aanzien van de hoogte van de vrijheidsstraf hebben de Roemeense justitiële autoriteiten het volgende verklaard bij brief van 8 augustus 2012.
De opgeëiste persoon is bij Criminal decision no. 447/30.06.2004 veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van drie jaren door the Turda court of Law. Als hij in een periode van vijf jaren geen strafbaar feit zou plegen, zou hij deze straf niet hoeven ondergaan. Voornoemde periode startte op 12 juli 2004 en in januari en februari 2009 heeft de opgeëiste persoon (in totaal) twee diefstallen gepleegd. Hiervoor is hij bij voormeld vonnis van
12 september 2011 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie jaren. Bovendien is toen de tenuitvoerlegging gelast van de in 2004 voorwaardelijk opgelegde straf. Om die reden bedraagt de nog ten uitvoer te leggen straf in totaal zes jaren.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De verdediging heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de overlevering moet worden geweigerd. Er is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12 van de OLW, het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. De door de Roemeense justitiële autoriteiten verstrekte verzetgarantie is verder niet ondubbelzinnig. Zij stellen in het EAB, onderdeel d) namelijk: “(…) the matter may be rejudged in the First instance court (…)”. De woorden “may be” impliceren dat het verzoek kan worden afgewezen.
De officier van justitie heeft het standpunt van de opgeëiste persoon bestreden en tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De verzetgarantie is, gelet op de vaste jurisprudentie van deze rechtbank, genoegzaam.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de brief van 9 augustus 2012 van de Roemeense justitiële autoriteiten was de opgeëiste persoon niet aanwezig op de terechtzitting van 30 juni 2004, toen tevens het vonnis werd uitgesproken door the Turda court of Law. Zij hebben in voornoemde brief echter tevens verklaard:
“[opgeëiste persoon] was summoned in person for the hearing of June 30th 2004 and informed about the date and the place of the hearing at which the sentence was passed, as well as about the fact that he may be convicted in absence.”
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, zich heeft voorgedaan ten aanzien van voornoemd vonnis.
Uit het EAB onderdeel d) en het schrijven van 8 augustus 2012 van de Roemeense justitiële autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon evenmin aanwezig is geweest op de terechtzittingen die tot het vonnis op 12 september 2011 van the Hunedoara Court of Law hebben geleid.
Op 26 juni 2012 heeft de opgeëiste persoon bij de rechter-commissaris verklaard dat hij twee maanden geleden voor het eerst van het vonnis van 12 september 2009 (de rechtbank begrijpt: 12 september 2011) heeft gehoord.
Door de Roemeense justitiële autoriteiten is in voornoemd schrijven van 8 augustus 2012 meegedeeld dat:
“[opgeëiste persoon] was summoned in person at his domicile, for several hearings, as follows: 06.01.2011, 27.01.2011, 10.02.2011, 17.03.2011, 07.04.2011, 05.05.2011, 02.06.2011, 23.06.2011, 14.07.2011, 28.07.2011, 08.09.2011 and 12.09.2011 and informed about the date and the place of the hearing at which the sentence was passed, as well as about the fact that he may be convicted in absence. (…)
[opgeëiste persoon] failed to choose a Legal defender to represent him along the hearings of the criminal case and was defended by a public defender. (…)
[opgeëiste persoon] was presented with the criminal decision on September 29th 2011 at his domicile. (…) [opgeëiste persoon] failed to appeal this sentence or to request a retrial of this case (…).”
Als hiervoor is weergegeven, heeft de opgeëiste persoon ontkend dat hij op de hoogte was van het vonnis. Deze ontkenning wordt onderbouwd door het feit dat hij sinds 1 februari 2011 in Nederland verbleef omdat hij hier te lande een asielaanvraag had ingediend (welke aanvraag overigens niet is ingewilligd). Dit blijkt uit een schrijven van de Immigratie- en Naturalisatiedienst dat zich in de stukken bevindt.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, dat buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon is gewezen zonder dat zich - kort gezegd - één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c, van de OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d, van de OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De strekking van 12, aanhef en onder d, van de OLW is dat de opgeëiste persoon alsnog in staat wordt gesteld om tijdens een nieuwe, inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak zijn verdediging te (laten) voeren.
In het EAB wordt in onderdeel d) artikel 522 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering vermeld. Er staat: “according to art. 552-1 of the code of criminal procedure, if the extradition or handover of a person is requested, based upon an EAB the matter may be rejudged in the first instance court, by request of the defendant.”
In de uitspraken van deze rechtbank van respectievelijk 7 september 2011 en 19 oktober 2011 (parketnummers 13.706.605-2011 en 13.706279-11, ter publicatie aangeboden), heeft deze rechtbank een standpunt ingenomen betreffende de vraag of de verzetgarantie als bedoeld in artikel 552 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering genoegzaam is. Uit voornoemde uitspraken blijkt dat de opgeëiste persoon om van deze verzetgarantie gebruik te kunnen maken, aan de navolgende voorwaarden moet voldoen:
a) er moet om zijn overlevering/uitlevering zijn verzocht;
b) hij moet afwezig zijn geweest bij alle terechtzittingen;
c) hij moet een verzoek doen tot een nieuwe inhoudelijke behandeling van zijn zaak
Gelet op hetgeen in het EAB onderdeel d) en de aanvullende informatie is weergegeven, is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van voornoemd vonnis uit 2011, aan de voorwaarden a) en b) voldaan, waardoor de opgeëiste persoon na overlevering aan Roemenië nog enkel dient te verzoeken om een nieuwe inhoudelijke behandeling van zijn zaak - voorwaarde c) -. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook afdoende komen vast te staan dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Roemenië om een nieuwe, inhoudelijke, behandeling van zijn zaak kan verzoeken. Dat de Roemeense justitiële autoriteiten in het EAB de woorden “may be” gebruiken, doet hier niet aan af, nu de opgeëiste persoon immers zelf een verzoek om een nieuwe behandeling moet doen. Het verweer treft dan ook geen doel.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 van de OLW
Door de raadsman is voorts betoogd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon geen
eerlijk proces zal krijgen als in Roemenië zijn zaak opnieuw berecht wordt. Blijkens het “Report from the commission to the European Parliament and the Council on progress in Romania under the cooperation and verification mechanism” vindt het principe dat voor gelijke strafbare feiten gelijke straffen moeten worden opgelegd, nog niet veel gehoor in Roemenië. Voorts is de opgelegde vrijheidsstraf van zes jaren exorbitant hoog.
Met de officier van justitie vat de rechtbank dit verweer op als een beroep op de weigeringsgrond van artikel 11 van de OLW.
Ingevolge dit artikel kan de overlevering worden geweigerd indien een op feiten en omstandigheden gebaseerd gegrond vermoeden bestaat, dat inwilliging van het verzoek zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Uitgangspunt is dat een beroep op artikel 11 van de OLW slechts kan slagen indien het wordt gestaafd met concrete feiten en omstandigheden, op grond waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat inwilliging van het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon zal leiden tot een flagrante schending van zijn fundamentele rechten, zoals die worden gewaarborgd in het EVRM. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de opgeëiste persoon feitelijke onderbouwing mist, nu het verweer enkel met algemene stukken is onderbouwd en niet specifiek op de opgeëiste persoon is toegespitst. Voorts dient er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van te worden uitgegaan dat Roemenië de bepalingen van het EVRM zal nakomen. Het verweer slaagt niet.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, van de OLW zich voordoet, en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hunedoara Court of Law ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.J. Diemer, voorzit¬ter,
mrs. C.A.E. Wijnker en C.W. Inden, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.