8. Het voornaamste twistpunt tussen partijen vloeit voort uit de door [A] geleverde en in de keuken van [B] geïnstalleerde afzuiginstallatie. Tussen partijen staat als niet (voldoende) betwist vast dat deze afzuiginstallatie niet geschikt was voor de keuken van [B], zolang er onvoldoende luchttoevoer aanwezig was. De kantonrechter zal thans onderzoeken voor wiens rekening de gevolgen daarvan komen.
9. De tussen [A] en [B] gesloten overeenkomst is te kwalificeren als een gemengde overeenkomst bestaande uit koop en aanneming van werk. Op grond van artikel 6:215 BW zijn de voor de koop en de aanneming van werk gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing, behoudens voor zover deze bepalingen niet wel verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet.
10. Op grond van artikel 7:754 BW is de aannemer bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht, voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Hetzelfde geldt in geval van gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever. Dat de afzuiginstallatie niet geschikt was voor de keuken van [B], zolang er onvoldoende luchttoevoer aanwezig was, had [A] moeten ontdekken. Op [A] rustte dan ook de plicht om [B] te waarschuwen.
11. Artikel 7:760 BW bepaalt verder dat indien de ondeugdelijke uitvoering van het werk te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, welke situatie zich hier voordoet, de gevolgen voor rekening van de opdrachtgever ([B]) komen, tenzij de aannemer ([A]) zijn in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht heeft geschonden.
12. De te beantwoorden vraag is dus of [A] heeft voldaan aan de op haar als aannemer rustende waarschuwingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:754 BW. De bewijslast dat [A] heeft gewaarschuwd, rust op [A].
13. [A] betoogt dat zij voorafgaand aan het opstellen van de offerte met [B] heeft besproken dat het bij het plaatsen van een afzuiginstallatie van belang is dat er voldoende lucht aan de ruimte wordt toegevoegd. Haar uitdrukkelijke advies voorzag er onder meer in, dat [B] nader advies diende in te winnen over de luchttoevoer c.q. de luchtbalans in het pand. Dit (specialistische) advies diende te komen van een werktuigbouwkundig installateur, aldus - steeds - [A]. [A] stelt voorts dat uit de passage over de luchttoevoer op pagina 11 van de offerte blijkt dat zij bij het sluiten van de overeenkomst [B] op het probleem van de luchttoevoer heeft gewezen.
14. De kantonrechter overweegt als volgt. De waarschuwingsplicht uit artikel 7:754 BW heeft tot doel de opdrachtgever in de gelegenheid te stellen om maatregelen te treffen ter voorkoming van schadelijke gevolgen. [A] had zich tegen die achtergrond in voldoende mate ervan dienen te vergewissen dat [B] zich daadwerkelijk bewust was van de gevolgen indien hij wel de afzuiginstallatie liet installeren, maar geen (passende) maatregelen ter voorkoming van schade zou treffen. Bij deze stand van zaken was de enkele passage in de offerte niet voldoende. Dit geldt te meer daar een dergelijke passage ook als standaardtekst in de brief van [C] voorkomt.
15. [A] stelt daarnaast dat zij [B] voorafgaand aan het opstellen van de offerte uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd. Nu [B] dit gemotiveerd heeft betwist, is niet vast komen te staan dat [A] heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Bij deze stand van zaken is het aan [A] om te bewijzen dat zij [B] er (uitdrukkelijk) voor heeft gewaarschuwd dat de te leveren en installeren afzuiginstallatie niet geschikt was voor de keuken van [B], zolang er onvoldoende luchttoevoer aanwezig was. De kantonrechter draagt [A] op dit bewijs te leveren. In het kader van de bewijslevering wordt nog het volgende opgemerkt. In de dagvaarding (onder 27), evenals in de daarbij overgelegde brief van 17 oktober 2011 (productie 8) heeft [A] betwist te hebben gemeld aan [B] dat een inductiekap had moeten worden geplaatst, omdat het probleem volgens [A] ook met een inductiekap niet volledig kon worden verholpen. Ook [B] stelt zich op het standpunt dat niet over een inductiekap is gesproken. Tijdens de comparitie is namens [A] evenwel verklaard dat aan [B] is voorgesteld een inductiekap te plaatsen, maar dat dit voorstel door [B] van de hand is gewezen, alsmede dat een inductiekap wel de beste oplossing was geweest. Bij de bewijslevering zal dit moeten worden opgehelderd.