Parketnummers: 13/670267-12 en 651615-11 (TUL)
(Promis)
Datum uitspraak: 25 oktober 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1996],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en wonende op het adres [adres], [postcode] te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Zijlstra en van wat verdachte en zijn raadsman, G.J. van der Meer, naar voren hebben gebracht.
Ter zitting is voorts het woord gevoerd door de heer [A], namens de Raad voor de Kinderbescherming, mevrouw [B], namens de William Schrikker Stichting (hierna: de WSS), de moeder en de vader van verdachte.
Voorts is door de vader van de benadeelde partij [C] ter zitting een toelichting gegeven op de vordering van de benadeelde partij.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
in een (lijn)bus (van het GVB Amsterdam, lijn 35), in elk geval op of aan de
openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
pet (merk Gucci), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [C], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het
bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen aan voornoemde pet,
welke op dat moment op het hoofd van die [C] zat, heeft/hebben getrokken
en/of gerukt en/of een busje traangas, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor
het treffen van personen met (een) verstikkende en/of weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof(fen), tegen het gezicht van voornoemde [C]
heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben gericht op het gezicht van voornoemde
[C] en/of daarbij dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geef die pet.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of eenmaal
of meermalen in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van
voornoemde [C], heeft/hebben gestompt en/of geslagen;
(Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 16 februari 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
met een ander of anderen, op een publiek toegankelijke plaats, in een
(lijn)bus (van het GVB Amsterdam, lijn 35), openlijk in vereniging geweld
heeft gepleegd tegen [C], welk geweld bestond uit
- het eenmaal of meermalen aan voornoemde pet, welke op dat moment op het
hoofd van die [C] zat, trekken en/of rukken, en/of
- een busje traangas, zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van
personen met (een) verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende
stof(fen), tegen het gezicht van voornoemde [C] houden en/of richten op
het gezicht van voornoemde [C] en/of daarbij dreigend de woorden toe te
voegen: "Geef die pet.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd,
in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [C];
(Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
op de openbare weg, de Churchilllaan en/of de Waalstraat, in elk geval op een
openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
mobiele telefoon (merk Blackberry), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [D] en/of [E], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [D] (geboren in 1998), gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit
van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend en/of
onverhoeds éénmaal of meermalen aan voormelde telefoon heeft/hebben getrokken
en/of gerukt (welke telefoon door die [D] werd vastgehouden) en/of
voornoemde [D] tegen een tramhalte heeft/hebben geduwd en/of
getrokken en/of (met kracht) voormelde telefoon uit de hand(en) van voornoemde [D] heeft/hebben getrokken en/of gerukt en/of gegrist;
(Artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 januari
2011 tot en met 27 januari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een
mobiele telefoon (merk Blackberry) heeft verworven en/of voorhanden heeft
gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door
diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(Artikel 416,417 bis Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met betrekking tot feit 2.
De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - gesteld dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde en dientegevolge niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat geen, althans te laat, gehoor is gegeven aan het verzoek van verdachte om bijstand van zijn voorkeursadvocaat. De raadsman stelt dat hij, anders dan het dossier beweert, noch door de politie noch door de piketcentrale in de consultatiefase als voorkeursadvocaat is benaderd maar pas na de inverzekeringstelling door de piketcentrale is geïnformeerd. Hij heeft zich vervolgens gespoed naar het politiebureau waar bij aankomst bleek dat het verhoor reeds was aangevangen zonder zijn komst af te wachten. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat tijdens het verhoor het pressieverbod is overtreden door misleidende vraagstelling en het voorhouden van onjuiste informatie. Verbalisanten hebben tijdens het verhoor de indruk gewekt dat er getapt is en onderzoek is gedaan naar de telefoon, terwijl de aan verdachte voorgehouden stukken hiervan geen blijk geven. Het vermoeden dat verdachte reeds op 21 januari 2011 gebruik had gemaakt van de telefoon van aangeefster was slechts gebaseerd op de verklaring van de zus van aangeefster dat de gevoerde Pinggesprekken op voornoemde datum hebben plaatsgevonden en niet op technisch bewijs zoals de verbalisanten deden voorkomen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt het navolgende.
Verdachte is om 8.50 uur aangehouden en om 9:21 uur is de gekozen raadsman, mr. G.J. van der Meer, daaromtrent ingelicht. De gekozen raadsman was niet beschikbaar en vervolgens is een piketmelding naar de piketcentrale verzonden. Om 14.00 uur heeft een piketadvocaat verdachte bezocht, waarna verdachte om 14.28 uur in verzekering is gesteld.
Het verhoor is met instemming van verdachte zonder rechtsbijstand om 15.30 uur aangevangen en op 17.00 uur onderbroken in afwachting van mr. Van der Meer, waarvan bekend was dat deze zich inmiddels onderweg naar het bureau bevond. Op het moment dat mr. Van der Meer op het bureau arriveerde, was het verhoor reeds hervat en is mr. Van der Meer vervolgens toegelaten tot het verhoor.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte reeds na zijn aanhouding om zijn voorkeursadvocaat heeft verzocht. De raadsman betwist dat hij om 9.21 uur is ingelicht over de wens van verdachte en voert daarbij aan dat hem niet is gebleken dat de politie telefonisch contact heeft opgenomen met zijn kantoor of met zijn mobiele nummer. Derhalve is onduidelijk of mr. Van der Meer daadwerkelijk in die fase door de politie is geïnformeerd. De rechtbank constateert evenwel dat de voornoemde gang van zaken afwijkt van de normale procedure waarbij de politie bij een aangehouden verdachte aanstonds een melding naar de piketcentrale verstuurt en de centrale daarbij informeert over een eventuele voorkeursadvocaat. Het is vervolgens aan de piketcentrale om vast te stellen of de voorkeursadvocaat beschikbaar is of dat een piketadvocaat dient te worden ingeschakeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voorafgaand aan zijn verhoor een piketadvocaat heeft geconsulteerd doch dat het verhoor van verdachte vervolgens zonder bijstand van een advocaat of vertrouwenspersoon is aangevangen.
Een aangehouden jeugdige verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank slechts dan afstand doen van het recht op raadpleging van een advocaat voorafgaand aan het eerste verhoor en van het recht op bijstand van een advocaat of vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor, indien hij in staat moet worden geacht de betekenis van die rechten te begrijpen en te overzien wat de consequenties zijn indien hij van die rechten afstand doet. Blijken het proces-verbaal van bevindingen heeft verdachte bij aanvang van het verhoor verklaard het niet erg te vinden om het verhoor te starten zonder bijstand van een advocaat of vertrouwenspersoon. De rechtbank leidt daaruit niet af dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat verdachte daadwerkelijk heeft begrepen van welk recht hij afstand deed en wat de gevolgen daarvan konden zijn, noch dat de verbalisanten zich daarvan hebben vergewist, bijvoorbeeld door een en ander nader uit te leggen. Mede gelet op de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het verhoor, 14 jaar, en zijn cognitieve beperking moet er daarom van worden uitgegaan dat de verdachte niet in staat was het belang van dit recht en de gevolgen van het afstand doen in voldoende mate te onderkennen. Derhalve is verdachte in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
Een dergelijke schending levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering welke in beginsel, anders dan de door de raadsman bepleite niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, leidt tot bewijsuitsluiting van de verklaring van de verdachte.
Echter, nu de verklaring van verdachte niet voor de bewezenverklaring wordt gebruikt volstaat de rechtbank met het op deze plaats constateren van het vormverzuim.
Artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat in alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, een rechter of ambtenaar zich dient te onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd.
Het opzettelijk voorhouden van onjuiste informatie zou in beginsel een overtreding van het pressieverbod kunnen opleveren.
Onderstaande conversatie betreft een geciteerde passage uit het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het verhoor van verdachte.
(...)
V: Ik geloof helemaal niet dat jij die telefoon hebt gekocht zaterdag 22 januari 2011. Uit de tap blijkt dat jij vrijdag 21 januari 2011 al die telefoon hebt gebruikt.
A: Dat kan niet. Ik weet dat ik zaterdag die telefoon heb gekocht. Ik heb die telefoon pas zaterdag.
V: We hebben een telefoon. Een meisje heeft aangifte gedaan van straatroof. Daarbij is een imeinummer genoemd, dit is een soort chassisnummer van een telefoon. Wij kunnen zien dat vrijdag 21 januari 2011 de telefoon door jou is gebruikt. Dat kunnen we zien omdat de simkaart die jij in gebruik hebt, er op dat moment ingaat.
A: Dat zou ik dan wel willen zien.
Noot: Verbalisant [verbalisant] toont een overzicht van een pinggesprek.
(...)
Uit het voorgaande blijkt dat aan de verdachte niet bevestigde en onjuiste gegevens als vaststaande feiten zijn voorgehouden. Immers, er was en is geen technisch bewijs in de zin van tap- of historische telefoongegevens voorhanden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte de telefoon van aangeefster reeds op 21 januari 2011 heeft gebruikt. Verbalisanten beschikten alleen over een geprint overzicht van gevoerde pinggesprekken tussen verdachte en de zus van aangeefster. Dit overzicht geeft geen data of tijden aan waarop de gesprekken hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht de hiervoor omschreven wijze van verhoor ongeoorloofd en in strijd met het pressieverbod. De vraag rijst of de onrechtmatigheid van dien aard is dat daarop een processuele sanctie dient te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de manier waarop en de stelligheid waarmee verdachte is geconfronteerd met onjuiste informatie, met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan en acht strafvermindering op zijn plaats.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van verdachte niet in dermate ernstige mate zijn geschaad, dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet leiden.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte bij de straatroof van de Blackberry op 21 januari 2011, niet kan worden bewezen.
Aangeefster is op 21 januari 2011 beroofd van haar Blackberry. De zus van aangeefster is via Ping in contact gekomen met de houder van de gestolen telefoon, te weten verdachte.
Ping is een programma op de telefoon dat werkt via een unieke code. Deze code is gekoppeld aan de telefoon en niet aan de sim-kaart. Zodra een Blackberrygebruiker het programma Ping gebruikt, is die persoon terug te vinden middels de unieke code. Op deze manier achterhaalde de zus van aangeefster de gegevens van verdachte. De aangeefster en de zus van aangeefster hebben verklaard dat de eerste Ping-contacten met verdachte direct na de straatroof, dus op dezelfde dag, op 21 januari 2011, hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de Blackberry op 22 januari 2011 via Marktplaats heeft gekocht en dat de Ping-contacten pas na die tijd hebben plaatsgevonden.
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld op welke datum en tijdstippen de Ping-contacten tussen de zus van aangeefster en verdachte hebben plaatsgevonden. De enkele verklaring van de zus van aangeefster is onvoldoende, met name gezien hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen van 9 april 2012 is gerelateerd. De rechtbank is gelet op het ontbreken van voornoemd technisch bewijs en het door verdachte geschetste alternatieve scenario van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de straatroof op 21 januari 2011. De enkele verklaring van de getuige [F] dat de foto op de Hyvespagina van verdachte overeenkomt met het signalement van een van de daders van de straatroof houdt geen herkenning van verdachte in en acht de rechtbank te vaag om doorslaggevende waarde aan toe te kennen.
Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
5.1.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden die in de voetnoten
genoemde wettige bewijsmiddeleni zijn vervat.
Op 16 februari 2012 stapt aangever, [C], ter hoogte van het Centraal Station te Amsterdam in lijnbus 35. Ter hoogte van de Draaierweg stappen een aantal jongens, waaronder verdachte, de bus in. Aangever wordt in de bus door een aantal jongens belaagd. Hij bemerkt vervolgens dat zijn Gucci pet is ontvreemd. Verdachte heeft de pet van aangever uit de bus meegenomen naar huis en heeft de pet zelf een periode gedragen.ii
5.1.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de diefstal met geweld in vereniging, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Op grond van de aangifte en de camerabeelden kan worden vastgesteld dat aangever in de bus wordt belaagd door een aantal jongens. Er wordt getracht zijn pet af te pakken en aangever wordt vervolgens door verschillende jongens geslagen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte te midden van het gevecht de pet van aangever heeft weggenomen en vervolgens in zijn broek heeft gestopt. Uit voornoemde verklaring blijkt voorts dat verdachte na afloop als dank een pakje sigaretten aan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gegeven omdat zonder het optreden van [medeverdachte 2] verdachte de pet niet had kunnen pakken. De officier van justitie is op grond van het voorgaande van mening dat er sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat tot medeplegen moet worden geconcludeerd.
5.1.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van zowel de diefstal met geweld in vereniging als de openlijke geweldpleging. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte tijdens het handgemeen achter in de bus stond en geen geweldhandelingen heeft verricht. Verdachte heeft verklaard dat hij op een gegeven moment een pet zag liggen en deze heeft opgeraapt en meegenomen. Gelet op de afstand tussen aangever en verdachte is aannemelijk dat verdachte niet heeft waargenomen dat aangever de pet aanvankelijk op zijn hoofd had en derhalve niet wist dat de pet aan aangever toebehoorde. Het enkele feit dat verdachte de pet heeft opgeraapt en meegenomen is onvoldoende voor nauwe en bewuste samenwerking.
5.1.4. Het oordeel van de rechtbank
De aangever stapt ter hoogte van het Centraal Station te Amsterdam de bus in.
Even later stappen een aantal jongens, waaronder ook verdachte, de bus binnen. Aangever hoort dat er wordt gesproken over zijn Gucci pet en heeft de pet van zijn hoofd gedaan en onder zijn jack gestoken uit angst dat de pet van hem zou worden afgenomen. Aangever wordt vervolgens door een aantal jongens belaagd waarbij hij onder meer door verschillende jongens is geslagen. Hij bemerkt pas later dat zijn pet is ontvreemd. In het dossier zijn foto's, zogenaamde 'stills' van de camerabeelden van de lijnbus 35 aanwezig. De rechtbank stelt vast dat voornoemde stills het verhaal van aangever in grote lijnen bevestigen. Echter, op de stills is tevens te zien dat verdachte bij binnenkomst meteen achter in de bus gaat staan en ook tijdens het handgemeen op afstand staat. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het handgemeen. De bewijsmiddelen geven geen blijk van geweldshandelingen van de zijde van verdachte en geven evenmin duidelijkheid over het moment dat de pet van aangever door verdachte wordt weggenomen. De belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] staat op zich zelf en vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten zodat verdachte van dat gedeelte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
In het licht van de in 5.1.1. aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank evenwel bewezen dat verdachte de pet van aangever wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verklaring van verdachte dat hij op dat moment niet wist dat de pet aan aangever toebehoorde doet daar niet aan af.
5.2. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
5.2.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden die in de voetnoten
genoemde wettige bewijsmiddeleniii zijn vervat.
Op 25 januari 2011 heeft aangeefster, [D], aangifte gedaan van diefstal van haar Blackberry Bold 9700 gepleegd op 21 januari 2011.iv Na onderzoek is op 27 januari 2011 de telefoon van aangeefster onder verdachte aangetroffen.v
5.2.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank verdachte vrijspreekt van de straatroof wel bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Verdachte heeft verklaard dat de Blackberry op Marktplaats voor 100 euro werd aangeboden en dat hij de telefoon achter het Centraal Station van een onbekende man overhandigd heeft gekregen.
De officier van justitie is onder dergelijke omstandigheden van mening dat verdachte heeft geweten althans bewust de kans heeft aanvaard dat de Blackberry van een misdrijf afkomstig was.
5.2.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van opzet- en schuldheling bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte mede gelet op zijn leeftijd en cognitieve beperking niet kan worden verweten dat de Blackberry van diefstal afkomstig bleek te zijn. Verdachte was al enige tijd onder toeziend oog van zijn moeder op zoek naar een Blackberry. Via Marktplaats, een voor iedereen bekend en toegankelijk forum waar goederen worden aangeboden, heeft verdachte de Blackberry gevonden. De raadsman is van mening dat verdachte de Blackberry voor een redelijke prijs heeft gekocht.
5.2.4. Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard - verkort en zakelijk weergegeven - dat hij de de Blackberry op 22 januari 2011 voor een contant bedrag van €100 van een onbekende verkoper achter het Centraal Station heeft gekocht, met wie hij via Marktplaats contact had gelegd. vi Verdachte kan geen persoonlijke gegevens van deze verkoper overleggen en beschikt ook niet meer over de Marktplaatsadvertentie.
De rechtbank overweegt dat algemeen bekend is, ook bij een jongen van 14 jaar, dat er bij onderhandse verkoop van (tweedehands) mobiele telefoons vaak ook veel gestolen telefoons worden verhandeld.
Derhalve berust op een koper de plicht zich te laten inlichten over de herkomst van de telefoon. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte de Blackberry heeft gekocht en het feit dat verdachte heeft nagelaten verdere navraag over de herkomst van de telefoon te doen is de rechtbank van oordeel dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank acht op grond van de onder 5.1. en 5.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
op 16 februari 2012 te Amsterdam, in een lijnbus (van het GVB Amsterdam, lijn 35), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pet (merk Gucci), toebehorende aan [C].
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
in of omstreeks de periode van 21 januari 2011 tot en met 27 januari 2011 te Amsterdam, een mobiele telefoon (merk Blackberry) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Daarnaast vordert de officier van justitie een jeugddetentie voor de duur van 2 weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [C] in zijn geheel en hoofdelijk toe te wijzen inclusief de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de proeftijd met een jaar te verlengen. Zij heeft daarbij verzocht de bijzondere voorwaarden met dien verstande te wijzigen dat verdachte zich onder toezicht en begeleiding van de WSS stelt en zich gedraagt naar de aanwijzingen van voornoemde instelling en meewerkt aan begeleiding van R&B en Lijn5.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Derhalve is de raadsman van mening dat de vordering benadeelde partij [C] dient te worden afgewezen. Subsidiair verzoekt de raadsman de vordering toe te wijzen tot een bedrag van 150 euro, te weten voor de kosten van de pet.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam (hierna te noemen: de Amsterdamse oriëntatiepunten). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit.
In de onderhavige zaak gelden de volgende oriëntatiepunten. Het betreft een diefstal en een schuldheling. Als uitgangspunt voor strafoplegging geldt voor beide feiten afzonderlijk dat een werkstraf van 32 uur zal worden opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2012 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld, ondermeer voor diefstal en opzetheling. Ingevolge de Amsterdamse oriëntatiepunten zal gezien het voorgaande een verhoging van de straf van minimaal vijftig procent of een andere strafmodaliteit worden toegepast.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de hierna te noemen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een pet en schuldheling van een Blackberry. Dergelijke (vermogens)criminaliteit veroorzaakt hinder, (financiële) schade en ergernis voor benadeelden daarvan. De verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander en enkel aan eigen gewin en gemak gedacht te hebben. Ook heeft hij door zijn handelen bijgedragen aan het in standhouden van een afzetmarkt van gestolen voorwerpen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een rapportage van de Raad, d.d. 15 maart 2012 die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt.
Ter zitting heeft de heer [A], namens de Raad, naar voren gebracht dat verdachte in de laatste maanden een gunstige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zowel de jeugdreclasseerder als de medewerkers van het R&B zijn tevreden over de begeleiding van verdachte. Er is gebleken dat het goed gaat met verdachte zolang hij een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft.
De Raad adviseert de rechtbank om bij een bewezenverklaring een werkstraf op te leggen. Gelet op de positieve ontwikkeling acht de Raad de ten uitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie niet wenselijk. Indien de rechtbank besluit tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf adviseert de Raad omzetting van jeugddetentie naar een werkstraf. De Raad merkt daarbij op dat er een mogelijkheid bestaat de werkstraf onder toezicht van R&B uit te voeren.
Mevrouw [B], gezinsvoogd namen de WSS, heeft zich ter zitting aangesloten bij het hetgeen door de Raad naar voren is gebracht en geadviseerd.
De rechtbank ziet aanleiding om ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde zaak ambtshalve te onderzoeken of overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond aan de orde is.
De Hoge Raadvii heeft bepaald dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Als bijzondere omstandigheden noemt de Hoge Raad in dit arrest de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan een overschrijding van de redelijke termijn in onderhavige zaak is gerechtvaardigd.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, zoals hiervoor bedoeld, is aangevangen op de dag dat verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld, zijnde 27 januari 2011 en eindigt vooralsnog met dit eindvonnis in eerste aanleg op 25 oktober 2012. De duur van deze periode behelst 19 maanden en derhalve is de redelijke termijn met drie maanden overschreden zodat enige strafvermindering ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit op zijn plaats is.
Voorts acht de rechtbank strafvermindering ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit aan de orde op grond van de in rubriek 3 geconstateerde overtreding van het pressieverbod.
Al het voorgaande in overweging genomen ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie en de op te leggen straf te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke werkstraf een voorwaardelijk strafdeel passend en geboden is. Daarbij acht de rechtbank het opleggen van de maatregel hulp en steun geboden om verdachte steun en begeleiding te bieden die hij nodig heeft bij zijn verdere ontwikkeling en de gewenste voortzetting van de begeleiding door R&B en Lijn5 te garanderen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [C] en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [C], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder rubriek 6 bewezen geachte diefstal rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 150 (honderd en vijftig euro) (aan materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering zal worden afgewezen.
In het belang van [C] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 februari 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 24 april 2012 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/651615-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 november 2011 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 83 dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 maand niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 27 september 2012 in persoon aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten en is van oordeel dat consequent dient te worden gereageerd. Echter, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank gelasten dat verdachte in plaats van een maand jeugddetentie te ondergaan, 60 uren werkstraf dient te verrichten.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op:
- de artikelen 36f, 63, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Diefstal
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Schuldheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 70 uren met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van (2) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van (35 uren) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op
2 jaren gestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen.
De tenuitvoerlegging kan tevens worden gelast indien verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Verdachte moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: de WSS) stellen.
Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding WSS blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt, ook indien dat inhoudt het voortzetten van begeleiding van R&B en Lijn5.
Geeft aan genoemde instelling opdracht verdachte bij de naleving van die voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [C], wonende op het adres [adres], [postcode] te [plaats], toe tot een bedrag van € 150 (honderd en vijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [C] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [C] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [C], te betalen de som van € 150 (honderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 3 (drie )dagen. De toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting voor verdachte om te betalen niet op.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 11 november 2011, met dien verstande dat de maand jeugddetentie wordt omgezet naar een werkstraf voor de duur van 60 uren.
Heft op de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii pagina 2-3: aangifte [C] en het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank te Amsterdam d.d. 11 oktober 2012: verklaring van verdachte
iiiVoor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
iv Pagina 1-3: aangifte [D]
v Pagina 16-17: proces-verbaal van bevindingen betreffende de aanhouding
vi
vii arrest van 3 oktober 2000, LJN AA 7309, NJ 2000, 721
??
Parketnummers: 13/670267-12 en 651615-11 (TUL)
Inzake: [verdachte]