In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 2 juli 2013, zijn drie zaken behandeld die betrekking hebben op ligplaatsvergunningen en de oplegging van een last onder bestuursdwang. De eisers, eigenaren van de woonboot [woonboot1], hebben in beroep gegaan tegen besluiten van het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam. In zaak I werd de last onder bestuursdwang opgelegd omdat eisers hun woonboot zonder de vereiste vergunning aan de ligplaats [adres1] hadden aangemeerd. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond en eisers het recht in eigen handen hadden genomen door de ligplaats in te nemen zonder vergunning.
In zaak II ging het om de verlening van een ligplaatsvergunning aan [belanghebbende2]. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat er geen weigeringsgronden waren. Het beroep van eiseres tegen deze vergunning werd ongegrond verklaard. In zaak III, waarin eisers een vergunning voor de ligplaats aanvroegen, werd het bezwaar van eisers tegen de weigering van de vergunning niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat eisers geen procesbelang meer hadden, omdat zij inmiddels een vergunning hadden gekregen voor de ligplaats aan [adres1].
De rechtbank concludeerde dat de besluiten van verweerder in alle drie de zaken rechtmatig waren, met uitzondering van de niet-ontvankelijk verklaring in zaak III, die werd vernietigd. De rechtbank bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan eisers dient te vergoeden.