ECLI:NL:RBAMS:2013:5065

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
12-2930/531988 en 13-761/540988
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R). De minderjarige, geboren in 2006, was eerder onder toezicht gesteld op 24 december 2012 voor een periode van zes maanden. De kinderrechter had toen overwogen dat de minderjarige al langere tijd geen omgang met zijn vader had gehad en dat er hulpverlening nodig was om de omgang te herstellen.

Het LJ&R verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, maar de kinderrechter constateerde dat er in de afgelopen zes maanden geen enkele actie was ondernomen door het LJ&R. De moeder van de minderjarige had weliswaar aangegeven mee te willen werken aan hulpverlening, maar er was geen vooruitgang geboekt. De kinderrechter nam kennis van de situatie en de eerdere beschikking, maar oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet meerwaarde had in het onderhavige geval.

Tijdens de zitting waren de vader, een vertegenwoordiger van het LJ&R en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De vader gaf aan zijn zoon al twee jaar niet te hebben gezien en wilde graag contact. Ondanks de verzoeken van het LJ&R en de Raad, oordeelde de kinderrechter dat er onvoldoende basis was voor een verdere ondertoezichtstelling, gezien het gebrek aan actie en vooruitgang in de afgelopen periode.

De kinderrechter heeft beide verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de situatie niet verbeterd was en dat er geen noodzaak was voor verdere ondertoezichtstelling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Verlenging ondertoezichtstelling
Zaaknummers: 12-2930/531988 en 13-761/540988
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van het door de Raad voor de Kinderbescherming ingediende verzoek en het namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, ingediende verzoek door
het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
hierna ook te noemen: het LJ&R,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [plaats] op [geboortedag 1] 2006.
[moeder], wonende te [plaats], is de moeder.
[vader], wonende te [plaats], is de vader.
De moeder is belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de moeder en de vader.

1.(Verder) verloop van de procedure

De kinderrechter houdt rekening met de beschikking van 24 december 2012 waarvan de inhoud als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Op 10 december 2012 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar verzocht. Op 24 december 2012 heeft de kinderrechter dit verzoek toegewezen voor de duur van 6 maanden, met aanhouding van de beslissing voor het overige. Daarbij heeft de kinderrechter overwogen dat op een zitting in juni 2013 bekeken zou worden of voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk zou zijn. Aan het LJ&R is verzocht om de rechtbank tijdig voor die zitting te voorzien van schriftelijke informatie over de actuele stand van zaken.
Het LJ&R heeft nagelaten aan dit verzoek te voldoen. Wel heeft zij, op 29 april 2013, een nieuw verzoekschrift met bijlagen ingediend, waaronder het hulpverleningsplan en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de duur van een jaar.
Op na te noemen zitting heeft het LJ&R aangegeven dat het verzoekschrift van 26 april 2013 gelezen moet worden als schriftelijke informatie over de stand van zaken. Het verzoek is de ondertoezichtstelling met zes maanden te verlengen, en aldus het aangehouden gedeelte alsnog toe te wijzen.
De kinderrechter heeft kennis genomen van een brief d.d. 14 juni 2013 met bijlagen van mr. C.J.P. Liefting, raadsman van de moeder.
Op 18 juni 2013 heeft de kinderrechter de verzoeken ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de vader;
  • mw. [A], namens het LJ&R;
  • mw. [B], namens de Raad.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn de moeder en mr. Liefting (met bericht) niet verschenen.

2.Beoordeling van het verzochte

Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 24 december 2012 is voornoemde minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden. Daarbij is overwogen dat de minderjarige al langere tijd geen omgang met zijn vader heeft gehad. De omgang is in 2011 abrupt gestopt. De moeder heeft weliswaar toegezegd mee te werken aan hulpverlening om de omgang weer op gang te brengen, maar in vrijwillig kader kwam dit onvoldoende van de grond. De uitvoering van de ondertoezichtstelling werd toegewezen aan het LJ&R, zodat betrokkenen een nieuwe start konden maken.
Het LJ&R verzoekt het verzoek tot ondertoezichtstelling voor het resterende half jaar toe te wijzen met de bedoeling een omgangsregeling op te starten tussen de minderjarige en zijn vader. Het klopt dat de hulpverlening het afgelopen half jaar heeft stilgelegen, door uitval van de oorspronkelijk ingezette gezinsvoogd. Met vader is nog geen enkel contact geweest. Met moeder is enkele keren gesproken. Het Jeugd-riagg adviseert drie video interactie-observaties te laten plaats vinden tussen de vader en de minderjarige. Er wordt nu met de moeder gekeken naar hoe hier vorm aan gegeven kan worden. De moeder moet emotionele toestemming geven. Op 5 september 2013 is er een omgangszitting. Het is de bedoeling dat voor die datum de video-observaties hebben plaatsgevonden.
Ook de Raad handhaaft het verzoek. Gebleken is dat het in het vrijwillig kader niet lukt om de omgang op te starten. Daarvoor is een ondertoezichtstelling nodig.
Ter terechtzitting heeft de vader aangegeven zich te kunnen verenigen met de verzoeken. De vader verklaart dat hij zijn zoon al twee jaar niet heeft gezien. Hij wil hem graag zien.
Overwegingen.
De kinderrechter constateert dat het LJ&R de afgelopen zes maanden geen enkele actie heeft ondernomen. Het LJ&R vermeldt in haar verzoek van 26 april 2013 weliswaar dat “begeleiding van de Jeugdriagg is aangevraagd om te onderzoeken van (minderjarige) nodig heeft om zonder problemen contact mijn vader aan te kunnen gaan” en dat er op dit moment “nog geen evaluatie van dit onderzoek plaats gevonden” heeft, maar zij laat na daarbij te vermelden dat deze begeleiding reeds vóór de ondertoezichtstelling, op initiatief van moeder is opgestart. De moeder zelf heeft minderjarige immers in november 2012 aangemeld bij de Jeugdriagg, waarna hij vijf keer is gezien door een psycholoog. De Jeugdriagg heeft inmiddels geadviseerd drie video interactie-observaties te laten plaatsvinden tussen de vader en minderjarige. Uit het proces-verbaal van de zitting over de omgang op 14 mei 2013 blijkt dat de moeder en de vader hebben aangegeven hieraan te zullen meewerken. De behandeling van die zaak is vervolgens in afwachting van het verloop van de video interactie-observaties aangehouden tot 5 september 2013.
De kinderrechter neemt voor kennisgeving aan dat de vorige gezinsvoogd door ziekte haar werk heeft moeten laten overnemen door een collega. Dit kan echter geen reden zijn – met name in een zaak waarin de OTS slechts voor 6 maanden is uitgesproken – geen enkele actie te ondernemen. In sommige gevallen kan een ondertoezichtstelling noodzakelijk zijn om problemen in de omgang tussen een minderjarige en een van de ouders “vlot” te trekken. In het onderhavige geval heeft het LJ&R de afgelopen 6 maanden geen vooruitgang geboekt en bovendien heeft zij nagelaten gemotiveerd aan te geven op welke wijze de ondertoezichtstelling van de minderjarige er in de komende maanden toe kan bijdragen dat de omgang tussen hem en zijn vader hersteld wordt. De kinderrechter ziet dan ook geen meerwaarde voor een verdere ondertoezichtstelling in het onderhavige geval.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De kinderrechter:
- wijst af beide verzoeken tot ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M. Vroom-Cramer, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2013, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Koning, griffier..