Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
1.(Verder) verloop van de procedure
- de vader;
- mw. [A], namens het LJ&R;
- mw. [B], namens de Raad.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R). De minderjarige, geboren in 2006, was eerder onder toezicht gesteld op 24 december 2012 voor een periode van zes maanden. De kinderrechter had toen overwogen dat de minderjarige al langere tijd geen omgang met zijn vader had gehad en dat er hulpverlening nodig was om de omgang te herstellen.
Het LJ&R verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, maar de kinderrechter constateerde dat er in de afgelopen zes maanden geen enkele actie was ondernomen door het LJ&R. De moeder van de minderjarige had weliswaar aangegeven mee te willen werken aan hulpverlening, maar er was geen vooruitgang geboekt. De kinderrechter nam kennis van de situatie en de eerdere beschikking, maar oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet meerwaarde had in het onderhavige geval.
Tijdens de zitting waren de vader, een vertegenwoordiger van het LJ&R en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De vader gaf aan zijn zoon al twee jaar niet te hebben gezien en wilde graag contact. Ondanks de verzoeken van het LJ&R en de Raad, oordeelde de kinderrechter dat er onvoldoende basis was voor een verdere ondertoezichtstelling, gezien het gebrek aan actie en vooruitgang in de afgelopen periode.
De kinderrechter heeft beide verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de situatie niet verbeterd was en dat er geen noodzaak was voor verdere ondertoezichtstelling.