ECLI:NL:RBAMS:2013:5101

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
AMS 13-1568
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot maatschappelijke opvang op grond van de WMO en het koppelingsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm. Eiser had een aanvraag ingediend voor toegang tot maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), welke aanvraag door verweerder op 25 september 2012 was afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 19 februari 2013 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 30 juli 2013 was eiser, ondanks voorafgaande kennisgeving, niet aanwezig, terwijl verweerder wel vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat hij niet behoort tot de groep kwetsbare personen die recht heeft op bescherming. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op maatschappelijke opvang op grond van de WMO, gezien het koppelingsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat vreemdelingen slechts onder bepaalde voorwaarden rechten kunnen ontlenen aan de WMO, wat in overeenstemming is met internationale verdragsbepalingen.

Eiser heeft zich beroepen op het Europees Sociaal Handvest (ESH) en betoogd dat verweerder een zorgplicht jegens hem heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met die van minderjarige kinderen zonder rechtmatig verblijf, zoals in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank het beroep niet gegrond heeft verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK [woonplaats]

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

verblijvende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats],

verweerder,
gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toegang tot opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2013.
Eiser en zijn gemachtigde zijn - met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser is geboren op [geboorte datum] en is afkomstig uit [geboorteplaats]. Hij heeft geen kinderen. In het verleden heeft eiser in Nederland en België asiel aangevraagd. Dit heeft niet geleid tot een verblijfsvergunning. Eiser verblijft niet rechtmatig in Nederland.
1.2.
Eiser heeft verweerder bij brief van 19 juli 2012 om hulp gevraagd in de vorm van bijstand en/of opvang op grond van, kort gezegd, zijn uitzichtloze situatie.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand afgewezen. Het uiteindelijk in die procedure ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank van 29 maart 2013 (AWB 12/5453 WWB).
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om opvang op grond van de WMO afgewezen.
1.5.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd dat eiser geen recht op voorzieningen op grond van de WMO heeft gelet op het koppelingsbeginsel. Voorts heeft verweerder overwogen dat eiser erkent dat hij niet behoort tot de groep kwetsbare personen die recht op bescherming kunnen hebben. Niet gebleken is dat eiser feitelijk dakloos is, hetgeen een aanspraak op opvang in de weg staat. Verder heeft verweerder onder meer erop gewezen dat er opvangmogelijkheden bestaan via de Dienst Terugkeer en Vertrek. Ook is geen sprake van een uitzichtloze situatie, aldus verweerder.
2.
Inhoudelijke beoordeling
2.1.
Vast staat dat eiser ten tijde van het bestreden besluit en het onderhavige geding geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op grond van artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 geen aanspraak kan maken op toelating tot de maatschappelijke opvang in de zin van de WMO. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft al vele malen geoordeeld dat in de koppelingswetgeving, waarbij aan vreemdelingen slechts onder bepaalde voorwaarden rechten worden verleend die aan Nederlandse onderdanen zonder die voorwaarden worden toegekend, een onderscheid naar nationaliteit aan de orde is dat verenigbaar is met de non-discriminatievoorschriften die zijn vervat in diverse bepalingen in internationale verdragen. De Raad heeft de doelstelling van de koppelingswetgeving steeds aanvaardbaar geacht. Onder omstandigheden kan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voor de Nederlandse Staat een positieve verplichting meebrengen die noodzakelijk is voor een effectieve waarborg van het recht op privéleven. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen en andere kwetsbare personen. Aldus kan onder omstandigheden het koppelingsbeginsel worden doorkruist.
2.2.
Eiser beroept zich echter niet op artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft een beroep gedaan op het Europees Sociaal Handvest (ESH) en heeft, kort gezegd, betoogd dat gelet op (de kerninhoud van) het ESH op verweerder een zorgplicht jegens eiser rust. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328).
2.3.
De Hoge Raad heeft in genoemd arrest onder meer geoordeeld dat op de Staat een rechtsplicht rust om te voorzien in de opvang en verzorging van minderjarige kinderen zonder rechtmatig verblijf, indien de ouders hun verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen niet of onvoldoende nemen. Niet in geschil is dat eiser geen kinderen heeft. Evenmin is hij een minderjarige. De situatie van eiser is dus niet vergelijkbaar met de situatie zoals aan die aan de orde was in het arrest van 21 september 2012. Dat voor verweerder in de gegeven omstandigheden op andere gronden een rechtsplicht rust om te voorzien in de opvang en verzorging van eiser is de rechtbank uit dit arrest niet gebleken. De rechtbank wijst erop dat uit vaste jurisprudentie van de Raad, onder meer de uitspraak van 26 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2289) volgt dat (artikel 13 van) het ESH niet een ieder kan verbinden als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet. In die uitspraak heeft de Raad voorts overwogen dat in het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 geen andersluidend oordeel over de directe werking van (artikel 13 van) het ESH is gegeven.
2.4.
Gelet op het voorgaande kunnen de beroepsgronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Hetgeen overigens tussen partijen in geschil is, waaronder de vraag of sprake is van een voorliggende voorziening, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
2.5.
De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen, omdat artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een veroordeling tot vergoeding van schade slechts mogelijk maakt indien de rechtbank het beroep gegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.M. de Buur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2013.
de griffier,
de rechter,

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB