In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm. Eiser had een aanvraag ingediend voor toegang tot maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), welke aanvraag door verweerder op 25 september 2012 was afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 19 februari 2013 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 30 juli 2013 was eiser, ondanks voorafgaande kennisgeving, niet aanwezig, terwijl verweerder wel vertegenwoordigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat hij niet behoort tot de groep kwetsbare personen die recht heeft op bescherming. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op maatschappelijke opvang op grond van de WMO, gezien het koppelingsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat vreemdelingen slechts onder bepaalde voorwaarden rechten kunnen ontlenen aan de WMO, wat in overeenstemming is met internationale verdragsbepalingen.
Eiser heeft zich beroepen op het Europees Sociaal Handvest (ESH) en betoogd dat verweerder een zorgplicht jegens hem heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met die van minderjarige kinderen zonder rechtmatig verblijf, zoals in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank het beroep niet gegrond heeft verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.