In deze zaak vorderen passagiers compensatie van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) na een aanzienlijke vertraging van hun vlucht van Bergen (Noorwegen) naar Schiphol op 16 april 2011. De passagiers arriveerden met een vertraging van ongeveer 21 uur en hebben op 18 juli 2011 compensatie van € 250,00 per passagier gevorderd. De vervoerder heeft herhaaldelijk geweigerd deze compensatie te betalen, maar heeft uiteindelijk op 14 november 2012, na dagvaarding, een bedrag van € 500,00 aan de passagiers betaald. De passagiers vorderen daarnaast buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over het compensatiebedrag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op de gevorderde compensatie, maar dat de buitengerechtelijke kosten niet voldoende zijn onderbouwd. De vervoerder heeft de erkenning van de compensatie pas na het aanhangig maken van de procedure gedaan, wat de passagiers in een sterkere positie plaatst. De rechtbank oordeelt dat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de gemaakte buitengerechtelijke kosten en wijst deze vordering af. De wettelijke rente over het compensatiebedrag wordt toegewezen voor de periode waarin de vervoerder in verzuim was.
De kantonrechter compenseert de proceskosten, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.